Beestenboel: de Noordse pijlstormvogel is een ware kilometervreter

Dirk Draulans
Dirk Draulans Bioloog en redacteur bij Knack.

Noordse pijlstormvogels zie je bij ons haast alleen aan de kust, als er een hevige storm vanuit de zee waait.

Wat oneerbiedig zou je kunnen zeggen dat een Noordse pijlstormvogel een vrij dikke duif met lange en smalle vleugels is. Hij is een zeevogel die bijna nooit over land vliegt, maar eindeloos de oceaan afschuimt op zoek naar vooral visjes voor zijn voeding. Pijlstormvogels vliegen meestal enkele meters boven het zeeoppervlak. Ze verdwijnen graag in golfdalen en surfen soms vlak langs golven om extra vliegkracht te halen uit luchtstromen. Meestal slaan ze enkele keren kort na elkaar snel met de vleugels om vervolgens een tijdje door de lucht te glijden. Als het nodig is, rusten ze dobberend op het water.

De vogels vliegen erg efficiënt. Ze moeten wel, want hun teller kan afklokken op meer dan een miljoen afgelegde kilometers – een Noordse pijlstormvogel kan vijftig jaar oud worden. De soort broedt vooral op eilanden in het noordelijke deel van de Atlantische Oceaan, maar na het broedseizoen trekken de dieren via West-Afrika naar de kusten van Argentinië en Brazilië, waar ze overwinteren. In de lente vliegen ze via Noord-Amerika terug – ze maken dus elk jaar boven de oceaan de cirkel rond. Onderweg zouden ze zich op de stand van de zon en de sterren oriënteren.

Ook in het broedseizoen leggen Noordse pijlstormvogels enorme afstanden af. Ze vliegen soms 1500 kilometer (enkele richting) van hun nestplek om een zone met veel voedsel te vinden. Daarbij kunnen ze tot twee weken wegblijven van het ene jong dat ze grootbrengen – er blijft wel altijd een ouder in de buurt van het jong. Onderzoek gepubliceerd in Animal Behaviour wees uit dat oudervogels alleen lange voedselvluchten maken als hun jong in goede conditie is. Als er werk aan de winkel is om het jong gezond groot te krijgen, maken ze meer voedselvluchten over korte afstanden. De lange vluchten doen ze vooral om zelf wat aan te sterken tijdens het energie-intensieve voederen.

Beestenboel: de pijlstormvogel

Het ene jong dat een koppel Noordse pijlstormvogels elk jaar grootbrengt, in een hol in de grond, kan dubbel zo zwaar worden als zijn ouders. Dat is nodig, want het moet ‘klaar’ zijn als de ouders stoppen met voederen. Na ongeveer zestig dagen blijven ze geleidelijk weg. Het jong moet dan wel naar buiten komen als het niet wil verhongeren. Voor het goed doorheeft hoe het zich moet voeden, is het de helft van zijn gewicht kwijt. Het krijgt dus extra reserves van zijn ouders mee, maar eenmaal die stoppen met voederen, staat het er alleen voor. Kijken naar soortgenoten is het enige waaruit het kan leren.

Pijlstormvogels broeden vooral op eilanden, waar ze uitsluitend ’s nachts naartoe vliegen om te vermijden dat ze gepakt worden door meeuwen of andere rovers. Zelfs op maanlichte nachten zijn ze uit veiligheidsoverwegingen minder actief. Op zee zijn ze stil, maar op de broedplaatsen maken ze spookachtige krijsende geluiden.

De broedplekken werden ooit zwaar geviseerd door mensen die de vette en olierijke kuikens uit hun holen kwamen halen. Die praktijk is gelukkig bijna uitgestorven. Alleen op de Faeröer, een eilandengroep berucht om vreselijke dolfijnenslachtpartijen, vinden sommigen het nog nodig om de ’traditie’ in ere te houden. Ook dat hoort zogezegd bij hun – achterhaalde – volkscultuur. Ze zouden er dringend eens moeten leren dat er zoiets als ‘vooruitgang’ bestaat, ook wat het omgaan met de natuur betreft.

Partner Content