“Amnestiedebat raakte pas later gecommunautariseerd”
Historicus Koen Aerts onderzocht de voorbije vier jaar de uitvoering en de afhandeling van de sancties die werden opgelegd aan collaborateurs.
De recente polemiek over amnestie voor collaborateurs uit de Tweede Wereldoorlog was niet ingegeven door nieuwe inzichten over de materie. Het pas afgewerkte doctoraatsonderzoek van Koen Aerts (UGent) komt dan ook als geroepen. De historicus onderzocht de voorbije vier jaar de uitvoering en de afhandeling van de sancties die werden opgelegd aan collaborateurs. ‘Er was nood aan een studie die verder ging dan de eerste vijf jaar na de oorlog’, heet het.
Aerts neemt als centrale toetssteen een citaat van de CVP-senator Raymond Derine uit 1978. Die sprak over ‘een repressie zonder maat of einde’, en besloot daaruit dat er moest worden overgegaan tot amnestie. Een eerste blik op het grote aantal sancties en instanties die de straffen uitvoerden, doet inderdaad een groot risico van willekeur vermoeden. Aerts nuanceert: ‘We mogen niet vergeten dat de afhandeling van een dergelijk groot conflict, waarbij burgers zich tegen hun staat gekeerd hebben, hoe dan ook moeilijk verloopt. Daarbij kwam nog dat de Belgische rechtsstaat nooit had opgehouden te bestaan. Retroactieve wetten instellen was evenmin een optie. De bestraffing van de collaboratie moest dus wel gebeuren binnen het bestaande kader en via amendementen en besluiten allerlei.’
De onderzoeker deelt de sancties in zijn studie op in vier categorieën. Behalve de vrijheidsberoving waren er materiële sancties zoals geldboetes, verbeurdverklaringen, schadevergoedingen en belastingen op oorlogswinsten. Een groot deel van de collaborateurs werd uitgesloten van burgerlijke en politieke rechten, of verloor de Belgische nationaliteit. Al bij al blijkt de afhandeling van de sancties in die drie eerste categorieën vrij beheersbaar te zijn geweest. ‘Zeker in het geval van de vrijheidsberovingen beschikte justitie ook over de juiste instrumenten om die straffen redelijk snel af te bouwen of te matigen’, zegt Aerts.
De uitsluiting van diensten, ambten of voordelen die door de overheid gewaarborgd zijn, was een ander paar mouwen. ‘Die vorm van bestraffing werd afgehandeld door de administraties. Elk departement stelde zijn eigen uitsluitingen in, en dat maakt het plaatje totaal onoverzichtelijk. Enig relevant cijferwerk is hier ook bijzonder schaars.’ Na verloop van tijd was in het parlement elke coördinatie zoek om ook voor die sancties tot een wettelijke afbouw, matiging of beëindiging te komen. ‘Nochtans waren er kort na de oorlog zowel aan Nederlandstalige als aan Franstalige zijde voldoende aanzetten’, zegt Aerts. ‘Maar met het succes van de Volksunie en onder impuls van de Vlaamse vleugel van de CVP is die aanvankelijke eensgezindheid ondergedompeld in het communautaire gewoel. De Vlaamsgezinden trachtten maximaal garen te spinnen uit de rancune die leefde onder de Vlaamse collaborateurs. Op die manier hebben ze een debat gecommunautariseerd dat eigenlijk niets te maken had met een tegenstelling tussen de taalgroepen. Na meer dan 60 jaar parlementair gebakkelei heeft een nieuwe politieke discussie dan ook geen enkele zin. Het zou de communautaire strijd alleen maar op de spits drijven.’ (HC)
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier