Walter Pauli analyseert: waarom het wel kan dat Anne Frank werd verklikt door een Jood

Anne Frank © Belga Image
Walter Pauli

Hoe terecht (een deel van) de kritiek ook is op het boek Het verraad van Anne Frank, het is kennelijk nog altijd moeilijk om een ongemakkelijk thema onder ogen te zien: de collaboratie van sommige Joden met de nazi’s, meent Knack-redacteur en historicus Walter Pauli.

Vorige week liet uitgeverij Ambo/Anthos in een persbericht weten dat het boek Het verraad van Anne Frank (in het Engelse origineel The Betrayal of Anne Frank) opnieuw beschikbaar is in de boekhandel, zij het met een inlegvel waarin staat dat de conclusies ‘onvoldoende steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal’, en waarin de uitgeverij zich verontschuldigt tegenover de familie van de beschuldigde.

Bij de initiële publicatie van het ophefmakende boek vond onder meer John Goldsmith, directeur van het Anne Frank Fonds in Bazel, het storend dat ‘vooral de beschuldiging “dat een Jood door een Jood werd verraden” internationaal zal blijven hangen’. Een ondenkbare gedachte, klonk het. Ook andere reacties waren zó negatief dat de Nederlandse uitgever de verkoop van het boek opschortte. Zij het slechts tijdelijk, zo is dus gebleken. Een ‘fout’ boek wordt dus toch nog verkocht? Of is het uiteindelijk minder erg en waardevoller dan het lijkt?

De auteurs en de uitgevers hadden die ophef natuurlijk zelf veroorzaakt. Wie komt aanzetten een titel die pretendeert het verraad van Anne Frank’ te hebben ontrafeld, moet die verwachting natuurlijk ook waarmaken. Zeker als men het ook nog heeft over een ‘baanbrekend onderzoek’ van een ‘internationaal coldcaseteam.

Het zou sowieso een huzarenstukje zijn om dergelijk verraad zwart op wit bevestigd te krijgen. Tenzij historici een kwitantie vinden met daarop ‘zoveel rijksmark betaald voor het verraad van acht Joden’, of een traceerbare verklaring van een betrokkene, zal de bewijsvoering voor verklikking haast per definitie circumstantial zijn.

Dit boek ging verder en wees de schuldige – of toch een potentiële schuldige – aan met naam en toenaam. Het verraad zou gebeurd zijn door een rijke Amsterdamse notaris, genaamd Arnold van den Bergh. Notaris Van den Bergh was een Jood.

Het Achterhuis

Het oorlogsrelaas van Anne Frank, haar familie en lotgenoten is overbekend. Niet minder dan 25 maanden lang, van 6 juli 1942 tot 4 augustus 1944, probeerden eerst zeven en dan acht Joodse onderduikers zich te verbergen voor de nazi’s. Ze deden dat in het achterste deel van een bedrijfspand van vader Otto Frank aan de Prinsengracht in Amsterdam – het bedrijf Opekta was gespecialiseerd in de productie van pectine.

Dat nu wereldberoemde ‘Achterhuis’ werd voor het oog verborgen door een draaikast. In die al bij al benauwend kleine ruimte leefden vader Otto Frank, moeder Edith en hun twee dochters Margot en Anne, plus vader en moeder Hermann en Auguste van Pels en hun zoon Peter, en na een tijd ook nog de oudere tandarts Fritz Pfeffer. Ze kregen hulp (niet het minst voor de voortdurende aanvoer van voeding) van Otto Franks kantoorbedienden en sommige van hun familieleden. De arbeiders van het bedrijf werden buiten het plan gehouden. In dat Achterhuis schreef de niet eens zestienjarige Anne Frank haar vermaarde dagboek.

Alles eindigde toen op 4 augustus 1944 in het pand aan de Prinsengracht ineens een groep Nederlandse politiemannen verscheen.

Alles eindigde toen op 4 augustus 1944 in het pand aan de Prinsengracht ineens een groep Nederlandse politiemannen verscheen. Het commando werden geleid door een SS’er die ook onderofficier was bij de Sicherheitsdienst (SD) – dat was de inlichtingendienst van de nazi’s. Met pistolen in de aanslag dwongen ze het personeel de befaamde kast te tonen en arresteerden ze de onderduikers. Met fatale gevolgen: alleen vader Otto Frank zou de oorlog overleven. De anderen kwamen om in concentratiekampen als Mauthausen, Neuengamme of Auschwitz. Anne en haar zus Margot belandden uiteindelijk in Bergen-Belsen. Tegen het einde van de oorlog maakte een uitbraak van tyfus van dat kamp een hel op aarde. Men stierf niet in Bergen-Belsen, men crepeerde er. Ergens in februari 1945 was dat ook het gruwelijke lot van Margot en Anne Frank.

Bij toeval bleef Annes dagboek bewaard. Vader Otto besloot om het (in gekuiste vorm) uit te geven. De naam ‘Anne Frank’ werd een begrip. Haar dagboek kreeg een adaptatie op Broadway, en werd al in 1959 verfilmd als The Diary of Anne Frank. Acht nominaties leverden uiteindelijk drie echte Oscars op.

Het spoor-Wiesenthal

Anne Frank groeide uit tot een internationaal icoon van de slachtoffers van de nazi’s. Maar in Nederland stak steeds nadrukkelijker de vraag op: wat waren de omstandigheden van de arrestatie? Het begon te dagen dat de onderduikers niet zomaar waren aangehouden, maar dat ze wellicht eerst waren verraden.

Een eerste echte doorbraak in het onderzoek naar de arrestatie van de bewoners van het Achterhuis kwam er pas in 1963. De beroemde nazi-jager Simon Wiesenthal vond de man die de leiding had gehad bij de arrestatie van Anne Frank en co. Bij de inval had hij zich laten kennen door zijn accent. De Duitser bleek in werkelijkheid een Oostenrijker: Karl Silberbauer. Hij had op de fatale dag van zijn overste Julius Dettman opdracht gekregen om op dat adres een groep Joden op te pakken.

De man die de leiding had bij de inval had hij zich laten kennen door zijn accent. De Duitser bleek in werkelijkheid een Oostenrijker: Karl Silberbauer.

Opvallend is dat Wiesenthal bij zijn speurwerk niet de minste hulp kreeg van Otto Frank, integendeel. Hella Pick, de auteur van Wiesenthals eigen biografie, Op zoek naar gerechtigheid, schreef in 1996: ‘Anne Franks vader lijkt Wiesenthals inmenging niet te hebben gewaardeerd. Otto Frank reageerde op de publiciteit met de bewering dat hij al lang wist dat zijn dochter was gearresteerd door een politieagent met de naam Silberbauer.

Wiesenthal heeft er altijd aan getwijfeld dat Frank de waarheid sprak. Hij merkte op dat Annes vader het plan om de man te vervolgen had afgewezen door de klassieke verontschuldiging te gebruiken dat de man zijn plicht had gedaan.’ Otto Frank had blijkbaar zijn eigen redenen waarom hij niet wilde dat er verder onderzoek werd gedaan naar de arrestatie en het mogelijke verraad.

Het spoor-Voskuijl

Toch is dat gebeurd. Nadat Wiesenthal Silberbauer had geïdentificeerd als de man die de onderduikers had aangehouden, opende het Nederlandse gerecht een nieuw onderzoek naar de persoon die diens overste had ingelicht. Ook dat stierf een stille dood. Pas met de nieuwe opkomst van extreemrechts in de jaren 1990 kwam er een opstoot van aandacht voor de wandaden van de ‘racisten’ uit de jaren 1940. Plots begonnen journalisten en auteurs met verdubbelde ijver te zoeken naar de mogelijke verklikker van Anne Frank. Menige beschuldiging werd te boek gesteld. Maar een definitieve conclusie kwam er nooit, alleen namen en speculaties.

Dat leidde ertoe dat het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) in 2003 een dun boekje publiceerde, Wie verraadde Anne Frank?, waarin de voornaamste verraderstheorieën werden onderzocht. En meteen ontkracht. Woordelijk: ‘De juiste toedracht zal niet meer gereconstrueerd kunnen worden.’ Al bleef de deur op een kier – en eigenlijk toch niet: ‘Niet uitgesloten is dat in de toekomst nieuwe verraadhypothesen naar voren komen. Of deze hypothesen op bronnen zullen zijn gefundeerd, zal moeten worden afgewacht.’ Van ‘hogerhand’ werd dus gedecreteerd dat het toch geen zin meer had om te zoeken naar de verklikker van Anne Frank.

Niemand bleek buitengewoon verontwaardigd dat iemand zonder veel bewijs werd aangeduid als de potentiële verklikster van Anne Frank.

In 2015 verscheen Bep Voskuijl. Het zwijgen voorbij. Voskuijl was een van de niet-Joodse personeelsleden van Otto Frank die zijn bedrijf draaiende hielden en tegelijk de inwoners van het Achterhuis hulp boden en hen verborgen hielden. Vader Voskuijl had zelfs de beruchte draaiende boekenkast gemaakt die de ingang van het Achterhuis camoufleerde. Het was geen onschuldig detail dat een van de auteurs, Joop van Wijk (de jongste zoon van Bep Voskuijl zelf), in dat boek de naam vermeldde van de vermoedelijke verklikker. Of beter: verklikster. Hij wees zijn eigen tante Nelly Voskuijl aan, een zus van Bep. Zij had met de nazi’s gecollaboreerd.

Er waren weinig media die na publicatie van het boek níét berichtten over de vermeende rol van Nelly Voskuijl. Tegelijk bleek geen enkele journalist of commentator buitengewoon verontwaardigd dat iemand zonder veel bewijs werd aangeduid als de potentiële verklikster van Anne Frank. Terwijl de neef in zijn boek al voorbehoud had gemaakt bij zijn eigen beschuldiging: ‘Beweren dat Nelly de verrader was, is een brug te ver. De smoking gun ontbreekt, en zal wel nooit meer boven water komen.’

Lees verder onder de afbeelding

'Het verraad van Anne Frank'
‘Het verraad van Anne Frank’© /

Amerikaanse whodunit

Dat is wel een erg groot verschil met wat er vandaag gebeurt met Het verraad van Anne Frank. Vandaag heet het volstrekt amoreel om iemand te beschuldigingen zonder waterdichte bewijslast. Voor een deel ligt dat aan de auteur(s) zelf. Officieel heeft de 75-jarige Canadese historica Rosemary Sullivan de pen gevoerd. Maar uit elke pagina blijkt dat het boek het resultaat is van teamwork, en nog wel onder auspiciën van een ervaren FBI-agent, Vincent Pankoke. Dat is een belangrijk autoriteits- en dus ook verkoopargument.

Eigenlijk daagde dit team de conclusies van het NIOD-boekje uit: door vanuit een ander perspectief naar het dossier te durven kijken, kon het nieuw licht laten schijnen op de zaak, zo klonk het. De auteurs werkten niet met de blik van historici, maar vanuit het oogpunt en met de speurmethodes van politie en gerecht.

Vandaar dat de coldcaseonderzoekers uiteindelijk durfden te concluderen dat er ‘voor 85 procent zekerheid’ is dat de Joodse notaris Arnold van den Bergh de verklikker zou zijn. Men kan zich afvragen waarom initialen niet hadden volstaan (’85 procent’ klinkt goed, maar maskeert dat ook deze auteurs geen absolute zekerheid hebben), of ze toch niet meer voorbehoud hadden moeten inbouwen. Arnold van den Bergh is al lang overleden. Hij kan geen verklaringen meer afleggen of gebruik maken van zijn recht op verdediging. Dat is toch essentieel in elk politioneel of gerechtelijk onderzoek? Tegen die regels wordt in dit boek meer dan één keer gezondigd.

De coldcaseonderzoekers durfden te concluderen dat er ‘voor 85 procent zekerheid’ is dat de Joodse notaris Arnold van den Bergh de verklikker zou zijn.

Maar moet daarom het volledige coldcaseonderzoek weggekieperd worden? Zeker, de conclusies zijn overhaast, en ook de vorm is niet wat men van een historisch of zelfs politioneel onderzoek verwacht. Dit onderzoek naar het verraad van Anne Frank was oorspronkelijk een idee van een Nederlandse tv-maker. Dat heeft ontegensprekelijk geleid tot de vorm. De onderzoekers zijn geen neutrale figuren. Hun onderzoeksdaden, hun discussies en ‘succesjes’ komen in het boek prominent in beeld. Dat stoorde menig recensent. Terwijl het eigenlijk een geldige (zij het nogal Amerikaanse) techniek is. Toen Carl Bernstein en Bob Woodward van The Washington Post in 1974 het Watergateschandaal uitspitten (waarbij de Republikeinse president Nixon voor zijn herverkiezing het Democratische hoofdkwartier liet bespioneren), schreven zij hun Pulitzer-winnende boek All the President’s Men uit in de vorm van een spannende whodunit, met henzelf in de hoofdrol. De auteurs van Het verraad van Anne Frank hebben niet anders gedaan dan die stijl en aanpak te imiteren.

De auteurs van “Het verraad van Anne Frank” hebben niet anders gedaan dan de stijl en aanpak van Bernstein en Woodward in “All the President’s Men” te imiteren. Zij wonnen een Pulitzer.

Vraag is natuurlijk hoe waarachtig hun bevindingen zijn: ‘Anne Frank en haar lotgenoten zouden verraden zijn door een Jood.’ Voor die boude stelling hebben de coldcase-auteurs een goede reden. Ze focussen op een paragraaf die ze terugvonden in een bijna zestig jaar oud rapport, opgesteld in het kader van het post-Wiesenthalonderzoek naar de onbekende verklikker, in de jaren zestig. Daarin schreef rijksrechercheur Arend van Helden dat Otto Frank hem had gezegd dat hij kort na de bevrijding een anoniem bericht had gekregen waarin een verrader werd aangewezen. Via een familielid van de rechercheur kreeg men een kopie te pakken die Otto Frank had gemaakt van het originele briefje: ‘Uw schuilplaats te Amsterdam werd indertijd medegedeeld aan de Jüdische Auswanderung te Amsterdam, Euterpestraat, door A. van den Bergh, destijds woonachtig nabij het Vondelpark, O. Nassaulaan. Bij de J.A. bestond er een hele lijst door hem doorgegeven adressen.’

Joodse Raad

Anders dan de auteurs van Het verraad van Anne Frank laten doorschemeren, was die naam niet geheel nieuw. Hij komt ook al voor in het NIOD-boekje Wie verraadde Anne Frank? Daaruit blijk trouwens ook dat de coldcase-auteurs bij het citeren uit hetzelfde rapport van dezelfde rechercheur Van Helden (bewust) een zin ‘over het hoofd zagen’ die de NIOD-auteurs wél hadden vermeld: hoewel de rechercheur toegaf dat wat volgde ‘niet met bewijzen kon worden gestaafd’ nam hij voetstoots aan dat aan ‘de integriteit van deze man (notaris Arnold van den Bergh, nvdr) niet kon worden getwijfeld.’ Daaruit concludeerden de NIOD-onderzoekers op hun beurt dat ‘de zaak rond de anonieme brief die Frank had ontvangen, wel degelijk onderzocht was’.

De beoordeling van deze passage is cruciaal. Rechercheur Van Helden had namelijk geen argumenten, pro noch contra. Hij is zonder meer van oordeel dat een notaris onbesproken is, en dus onschuldig. Het NIOD aanvaardde die conclusie, ook zonder argumentatie. Het is een enigszins kritische onderzoeker nochtans niet verboden om te denken: waarom wordt die opmerking zonder veel omhaal van tafel geveegd? Kan dat komen door de context van de gezagsgetrouwe vroege jaren zestig, zeker bij hoofdstedelijke politiemensen?

De Joodse notaris Van den Bergh stond niet bijzonder vijandig tegenover de nazi’s. Hij was betrokken bij meer dan één verkoop van kunst aan Hermann Göring en zijn kliek.

Rechercheur Van Helden zocht niet verder. De coldcaseonderzoekers deden dat wel. Dat was hun volste recht en als onderzoekers zelfs hun plicht. En het moet gezegd: in wat volgt, komen zij wel degelijk aan zet, namelijk in hun reconstructie van het prangend persoonlijke verhaal van Arnold van den Bergh. De Joodse notaris Van den Bergh was een rijk en invloedrijk man, het ondernemende type dat niet eens bijzonder vijandig stond tegenover de nazi’s. Zo was hij beroepshalve betrokken bij meer dan één verkoop van kunst aan Hermann Göring en zijn kliek. Van den Bergh was ook lid van de zogenaamde Joodse Raad, een orgaan dat door de nazi’s in het leven was geroepen. De Joodse Raad was zogezegd het ‘bestuur’ van de Joodse gemeenschap in Nederland. In de praktijk gebruikte de Duitse bezetter dat orgaan als een doorgeefluik voor hun bevelen aan de Joden. Als een maatregel zogezegd afgekondigd werd door ‘de Joodse Raad’, viel voor veel Joodse gezinnen helaas de achterdocht weg om op dat bevel in te gaan.

Ontjoden

Vanuit die positie beschikte Van den Bergh over wat we vandaag een helikopterperspectief zouden noemen. Hij was intelligent, doorzag de strategie van de nazi’s en begreep dat zelfs hij, een prominent lid van de Joodse Raad, op termijn in slechte papieren zou komen te zitten. Daarom zette hij alles in – ook en vooral vele duizenden guldens – op wat hij als zijn enige redding zag, en die van zijn gezin. Arnold van den Bergh liet zich officieel ‘ontjoden’. Dat was het eindpunt van een lastige en peperdure procedure waarmee Joden konden aantonen dat ze eigenlijk géén rasechte Joden waren. Van den Bergh slaagde daarin, en dus waren hij en zijn gezin vanaf september 1943 bevrijd van de vrees om gedeporteerd te worden. De ‘J’ werd van zijn paspoort gehaald. En vandaar dat hij ontslag moest nemen uit de Joodse Raad? Tenminste, dat dacht hij.

Arnold van de Bergh betaalde duizenden guldens om zich officieel te laten ‘ontjoden’. De ‘J’ werd van zijn paspoort gehaald. Of toch voor even.

Dat was buiten J.W.A. Schepers gerekend, een Amsterdamse notaris met pro-Duitse sympathieën. Schepers was eerder al aangesteld als de overnemer van Van den Berghs bijzonder lucratieve notariskantoor. Toen Arnold van den Bergh ineens geen Jood meer bleek te zijn, ging die overname dus niet door. Waarna notaris Schepers razend werd om die ‘Jodenstreek’ en deed wat Van den Bergh in zijn ergste angstdromen niet had zien aankomen: hij sprak al zijn contacten bij de Duitse bezetter aan en via succesvol lobbywerk slaagde hij erin Arnold van den Bergh en zijn hele gezin te laten ‘herjoden’. Vanaf 22 januari 1944 werden zijn bankrekeningen geblokkeerd. Hij zat vast. Tot daar de feiten.

De coldcaseonderzoekers brachten vervolgens twee elementen samen. Eén: het anonieme briefje aan Otto Frank waarin de naam van Arnold van den Bergh genoemd werd als verklikker. Twee: de wurgende situatie waarin Van den Bergh dat jaar zat. De auteurs voeren nog een aantal intrigerende, zij het al bekende elementen aan hun onderzoek toe. Otto Frank had kort na de oorlog aan Friso Endt, een vermaarde journalist bij de Amsterdamse krant Het Parool, gezegd dat ‘ze verraden zijn door Joden’. Het coldcaseteam ontdekte ook dat Miep Gies, een van de helpsters van de bewoners van het Achterhuis, zich tijdens een lezing in Amerika in 1994 had laten ontvallen dat de verrader al voor 1960 gestorven was. Arnold van den Bergh stierf in 1950. Natuurlijk waren er wel meer Joden die de Tweede Wereldoorlog overleefden en vervolgens voor 1960 waren gestorven.

Onder meer deze elementen brengen de auteurs tot de conclusie dat notaris Van den Bergh meer dan waarschijnlijk (voor 85 procent, volgens de analyse van big data) de verklikker moet zijn geweest. Vanuit zijn positie bij de Joodse Raad onderhield hij contacten met de Duitse bezetters. Hoe kon hij de nazi’s en vooral zichzelf een grotere dienst bewijzen dan Joden te verklikken die zich schuilhielden? Mogelijk was het zijn enige optie om (ten minste tijdelijk) ongemoeid te worden gelaten. Als dat de opzet was, is hij erin geslaagd: het gezin Van den Bergh heeft de Tweede Wereldoorlog overleefd.

Lees verder onder de foto

Walter Pauli analyseert: waarom het wel kan dat Anne Frank werd verklikt door een Jood

Overlevingsdrang

Zeker, de sprong van veronderstelling naar aannemelijk gebeurde feiten is (te) groot. Het verraad van Anne Frank toont ook geen smoking gun die naar Van den Bergh wijst. Er zijn elementen die mogelijk belastend zijn, maar dat zou verder onderzoek moeten uitwijzen. Toch is de globale tekening bijzonder interessant. Het verhaal van Arnold van den Bergh wijst op méér verwevenheid tussen de nazibezetters en de Joodse gemeenschap dan de publieke opinie beseft. Dat de Joodse Raad, zij het onder steeds grotere dwang, een niet altijd even fraaie rol heeft gespeeld, is een even bekend als controversieel gegeven. Het staat al uitgebreid beschreven in het monumentale werk van de fameuze (Joodse) historicus Jacques Presser uit 1965: Ondergang: de vervolging en verdelging van het Nederlandse Jodendom (1940-1945). Presser noemt in het eerste deel welgeteld driemaal ‘A. van den Bergh’ als lid en vooral als een van de verantwoordelijken voor het opstellen van lijsten, in casuvan verenigingen van Nederlandse Joden.

Het verhaal van Arnold van den Bergh wijst op méér verwevenheid tussen de nazibezetters en de Joodse gemeenschap dan de publieke opinie beseft.

Zo’n opgedrongen samenwerking was trouwens geen exclusief Nederlands fenomeen. In 2004 publiceerden de Belgische historici Rudi Van Doorslaer en Jean-Philippe Schreiber hun boek De curatoren van het getto. De Vereniging van de Joden in België tijdens de nazibezetting. Die Vereniging van Joden in België (VJB) was de evenknie van de Joodse Raad in Nederland. In hun besluit leggen Van Doorslaer en Schreiber omstandig uit hoe ook de VJB ‘de taak opgedrongen krijgt’ van de Duitse bezetters om zogezegd de leiding op zich te nemen van de Joden die in België leefden. ‘Zij hebben die taak aanvaard.’ Maar al snel raakte de VJB ‘verstrikt in de nazistrategie die de uitroeiing van de Joden moest vergemakkelijken’. En dan volgen twee fatale zinnen.

Zin één: ‘De meerderheid van vreemde en wellicht ook minder gefortuneerde Joden ligt haar (de VJB, nvdr) minder na aan het hart dan de minderheid van Belgische geassimileerde Joden.’ Geprojecteerd op de Nederlandse situatie: als bedrijfsleider was Otto Frank bemiddeld, maar ‘vreemde Joden’ waren hij en zijn familie wel. De familie Frank was afkomstig uit Duitsland. Zelfs in het Achterhuis bewaarde vader Otto de Duitse legerkoffer met zijn rang en nummer, als fier bewijs dat hij tijdens de Eerste Wereldoorlog had meegevochten in het leger van de keizer. Margot en Anne Frank waren geboren in Frankfurt am Main, hun moedertaal was Duits. Na hun vlucht naar Nederland verkregen zij niet de Nederlandse nationaliteit, maar werden ze officieel ‘staatloos’.

Zin twee: ‘Uiteindelijk haalt bij de overgebleven leiders (van de VJB, nvdr) de persoonlijke overlevingsdrang de bovenhand.’ Dat klinkt hard. En als dit in België zo was, waarom zou het dan in Nederland per definitie anders moeten zijn? Hoort ‘persoonlijke overlevingsdrang’ niet bij de condition humaine? Of, zoals de auteurs van Het verraad van Anne Frank aanstippen: deed Otto Frank dat ook niet, met zijn vermetele maar weldoordachte poging om het Achterhuis zo te organiseren dat zijn gezin en een aantal vrienden en kennissen de beste kans hadden om de oorlog te overleven? Is hij daar niet bijna in geslaagd – meer dan twee jaar lang werden de onderduikers niet betrapt. En slaagde Arnold van den Bergh uiteindelijk niet waar Otto ‘faalde’: in het redden van wie hem dierbaar was?

Persoonlijk lijfsbehoud

Nee, de auteurs van Het verraad van Anne Frank hebben de titel níét kunnen waarmaken. Maar de combinatie van het briefje met de naam van notaris Van den Bergh met wat de man zelf overkwam, is zeker intrigerend genoeg om te pleiten voor verder onderzoek. Zonder bang te zijn voor de beschuldiging dat ‘Joden andere Joden zouden hebben verraden’.

Waarom zou dat niet kunnen? Of omgekeerd: waarom zou dat niet waarschijnlijk zijn? Er waren Joden (gedwongen) actief in concentratiekampen als Auschwitz, ook als helpers bij de gaskamers. Tussen de kampbewakers van Breendonk die na de oorlog werden gefusilleerd vanwege hun beestachtige gedrag jegens de gevangenen waren er twee Joden: Walter Obler en Sally Lewin.

Op de lange, officieuze lijst met potentiële verklikkers van Anne Frank prijkt nog een andere Joodse naam: Ans van Dijk. Een bekende journalist als Sytze van der Zee schreef al in 2010 dat zij de meest waarschijnlijke verraadster was. Van Dijk werd wegens veelvuldig verraad tijdens de Tweede Wereldoorlog ter dood veroordeeld en werd in 1948 door de Nederlandse autoriteiten gefusilleerd. Ze was de enige Nederlandse vrouw die voor het vuurpeloton verscheen. Voor de rechtbank had ze voor haar verdediging tevergeefs aangevoerd dat ze handelde uit ‘persoonlijk lijfsbehoud’, dat ze ‘krankzinnig van angst was geweest’ om zelf naar een concentratiekamp te worden afgevoerd.

Critici van het boek willen niet geschreven zien dat de mogelijke verklikker een Jood zou zijn. Alsof Joden daardoor mee verantwoordelijk zouden zijn voor de Holocaust. Dat is natuurlijk niet zo.

Een aantal critici van Het verraad van Anne Frank wil kennelijk vooral niet geschreven zien dat de mogelijke verklikker een Jood zou zijn. Alsof Joden daardoor mee verantwoordelijk zouden zijn voor de Holocaust. Dat is natuurlijk niet zo. De Joodse collaboratie, hoe onuitlegbaar dat fenomeen op het eerste gezicht ook mag zijn, is juist een product van het nazisme, een zoveelste illustratie van hoe gruwelijk het systeem was. Als mensen blootgesteld worden aan extreme gruwel – armoede, geweld, honger – gebeurt het helaas wel vaker dat ze overgaan tot extreme en in gewone omstandigheden volstrekt onverklaarbare daden. Onder onmenselijke druk verkopen, misbruiken of doden ouders hun kinderen. En na de Tweede Wereldoorlog heeft men moeten vaststellen dat Nederlanders andere Nederlanders verklikten, Fransen andere Fransen, Vlamingen andere Vlamingen enzovoort. Zelfs Joden waren geen uitzondering. Als Het verraad van Anne Frank één verdienste heeft, ondanks alle tekortkomingen, dan wel dat het een aansporing is tot méér historisch onderzoek. Om de minst begrijpelijke vormen van collaboratie en menselijk gedrag een beetje verklaarbaarder te maken.

Rosemary Sullivan

Het verraad van Anne Frank. Het baanbrekende onderzoek van een internationaal coldcaseteam in Nederland’

Ambo-Anthos

399 blz.

25,98 euro

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content