Waarom Joe Biden met een handicap aan de start verscheen

Barack Obama en Joe Biden © getty
Walter Pauli

Als gewezen vicepresident is het extra moeilijk om de zittende president te verslaan, zo leert de geschiedenis.

Joe Biden is een beroepspoliticus – hij werd in januari 1972 voor het eerst senator – die het toppunt van zijn carrière leek te hebben bereikt toen hij in 2009 vicepresident werd van Barack Obama. Hij was toen als 67-jarige al pensioengerechtigd. Dat hij elf jaar later toch nog de presidentskandidaat van de Democraten werd, duidt op een zekere vorm van bloedarmoede bij die partij. Na de mislukte poging met de voormalige first lady Hillary Clinton in 2016, hoopte men in 2020 Donald Trump te counteren met de oude vicepresident van Obama.

Het is nooit gemakkelijk om een zittend president te verslaan in rechtstreekse verkiezingen. Sinds de Tweede Wereldoorlog is dat slechts driemaal gebeurd. Eén keer ging het om een ‘echte’ president: de democraat Jimmy Carter (president van 1977 tot 1981) was een outsider uit het zuidelijke Georgia, die eigenlijk tegen de zin van de Democratische partijtop president was geworden. In 1980 betaalden Carter en zijn partij de prijs voor een presidentschap zonder veel leiderschap: de Republikein Ronald Reagan haalde 44 staten binnen en won met een zelden geziene overmacht van 489 kiesmannen, tegen amper 49 voor Carter.

De andere twee zittende president die verslagen werden, waren allebei voormalige vicepresidenten. Jimmy Carter had in 1976 de ongelukkige Gerald Ford verslaan: als vicepresident had Ford in 1974 Richard Nixon moeten opvolgen, nadat die naar aanleiding van het Watergateschandaal ontslag had genomen om een impeachmentprocedure te vermijden. En in 1992 kon de jonge Democraat Bill Clinton de oudere George H.W. Bush sr. verslaan. Op het eerste gezicht was dat merkwaardig, want Bush sr. had niet alleen de Eerste Golfoorlog ‘gewonnen’, hij was na de val van de Berlijnse Muur in 1989 en de implosie van het Oostblok ook de ‘winnaar’ van de Koude Oorlog. Toch hielp hem dat niet. Niet Bush maar Ronald Reagan had de Koude Oorlog gewonnen, oordeelde het Amerikaanse publiek. Bush was en bleef diens vicepresident. Toen Bush in 1989 zijn oude chef opvolgde, breide hij eigenlijk vier extra jaren aan het Reagantijdperk. Mede daarom kon Bill Clinton de verkiezingen winnen: het ging om de politieke erfenis van Reagan, die werd ‘vertegenwoordigd’ door zijn trouwe adjunct George H.W. Bush.

Kanteling

Het is een beetje kort door de bocht, maar de vraag is of het voormalige vicepresidentschap niet meer een handicap dan een voordeel was voor Joe Biden. De brave en wat kleurloze Biden is natuurlijk geen authentieke presidentiële figuur. Sinds de Tweede Wereldoorlog zijn alle grote presidenten – we gaan even voorbij aan de al hogergenoemde Jimmy Carter en Bill Clinton – mannen geweest met een eigen profiel: Franklin D. Roosevelt (1933-1945), Dwight D. Eisenhower (1953-1961), John F. Kennedy (1961-1963), Ronald Reagan (1981-1989), Barack Obama (2009-2017) – en dat geldt ook voor de hoogst controversiële Donald Trump.

Alle andere presidenten waren ooit vicepresident. Dat betekent niet dat ze per definitie minderwaardig waren. Harry S. Truman (1945-1953) was nog maar een paar maanden vicepresident toen de oude Roosevelt in april 1945 stierf. Truman leidde de VS door een kanteling der tijden. Hij gaf al kort na zijn eedaflegging het bevel om de eerste atoombommen boven Japan te droppen en werd zo de president die de Tweede Wereldoorlog beëindigde. En vervolgens werd hij de president die zijn land, en eigenlijk de hele wereld, de Koude Oorlog inleidde.

Maar in 1952 aarzelde Truman en durfde hij zich niet meer kandidaat te stellen voor een nieuwe (derde) termijn als president, hoewel hij dat toen wettelijk nog mocht. Hij hoopte dat Eisenhower – tijdens de Tweede Wereldoorlog de succesvolle opperbevelhebber van de geallieerde legers – hem zou opvolgen als kandidaat voor de Democraten, maar die outte zich als Republikein. De ex-generaal koos voor de veel jongere Richard Nixon als running mate – de nieuwe vicepresident was niet alleen een overtuigde anticommunist, hij was bovendien afkomstig uit Californië, een electorale troef voor de Republikeinen. De samenwerking tussen de twee duurde acht jaar, en uiteindelijk zou Nixons jongste dochter Julie in het huwelijk treden met David Eisenhower, een kleinzoon van de president. Maar die dubbele band volstond niet voor Nixon om in 1960 zelf president te worden: als jonge en desondanks ervaren vicepresident moest hij het (zij het met een miniem verschil) afleggen tegen zijn Democratische uitdager John F. Kennedy.

Onderschat

Een echte revanche heeft Nixon nooit gekregen. Zoals bekend werd Kennedy in 1963 vermoord. Hij werd opgevolgd door zijn vicepresident Lyndon B. Johnson (1963-1969). Johnson is tegelijk een controversiële en onderschatte president. Controversieel omdat tijdens zijn ambtsperiode de noodlottige oorlog in Vietnam escaleerde, onderschat omdat het maatschappelijk project van zijn ‘Great Society’ (rassengelijkheid, de uitbouw van een welfare state) in zekere zin de voltooiing was van het project dat de Kennedy’s hadden beloofd en dat hoop bood aan zijn land en zelfs aan wat toen ‘de westerse wereld’ heette. Maar in maart 1968 besliste Johnson onverwachts om zich niet opnieuw kandidaat te stellen voor het presidentschap. Robert Kennedy, de jongere broer van de vermoorde president, werd daarop de voornaamste kandidaat voor de Democratische Partij. Tot hij op zijn beurt in juni 1968 werd vermoord. De voormalige vicepresident Richard Nixon greep zijn kans en won daarop de verkiezingen.

Het is het lot van vicepresidenten: tegen ‘echte’ kandidaten kunnen ze moeilijk winnen. Walter Mondale, de oude vicepresident van Jimmy Carter, was in 1984 geen partij voor Ronald Reagan – Mondale deed het zowaar nóg slechter dan Carter vier jaar eerder, door alleen the District of Columbia te winnen. Veel nipter (271 tegen 266 kiesmannen) was in 2000 het verschil tussen George W. Bush jr. en Bill Clintons vicepresident Al Gore. Gore had ongetwijfeld capaciteiten – in 2007 won hij de Nobelprijs voor de Vrede voor zijn bewustmaking inzake klimaatverandering – maar dat was onvoldoende om een duidelijke meerderheid in het Kiescollege te behalen en ‘de zoon van’ te verslaan in de race om het presidentschap.

Die onfortuinlijke erfenis torst ook Joe Biden mee. Op het eerste gezicht klinkt het aanlokkelijk: de vicepresident die alle in en outs van het Witte Huis kent en dus de best getrainde persoon is om zelf de leiding op zich te nemen. In de praktijk is zo’n tweede man vaak niet de eerste keuze van de Amerikaanse kiezer. Het is de uitdaging voor de oude en zo ervaren Joe Biden: ingaan tegen de tradities van het hem zo dierbare Capitol Hill.

Lees meer in de ‘Special Amerikaanse verkiezingen: een extra digitale editie van Knack’

Partner Content