Onlangs bezocht ik het Huis van de Europese geschiedenis in Elsene, een museum opgericht door het Europees Parlement, waarin wordt verteld over wat ze ‘ons gedeelde verleden’ noemen.
Het was een poging om mijn Europese burgerschap en identiteit beter te begrijpen. Bovendien hoopte ik er bij te leren over die spookachtige Europese autoriteit die zo vanzelfsprekend en geruisloos dit continent vormgeeft.
De Europese geschiedenis en identiteit begint, zo blijkt, bij de Franse Revolutie en de latere Julirevolutie, waarvan Eugène Delacroixs schilderij De vrijheid leidt het volk de bekendste afbeelding is.
In de expositiezaal klinken strijdliederen. De geboorte van de Europese democratie, van de Europese droom, begrijpen we, begint bij de overwinning van het volk tegen de gevestigde orde. Dat is onze ontstaansgeschiedenis.
Na de Julirevolutie loop je het industrietijdperk binnen. Je leest over de strijd voor algemeen stemrecht, betere werkomstandigheden, sociale welvaart. Met trots wordt gesproken over hoe de arbeidersklasse op de barricades stond en de autoriteiten tot verandering dwong.
Een stuk zuiniger en voorzichtiger wordt er over het koloniale verleden gesproken en over hoe gevaarlijk het was je daartegen te verzetten. Over hoe politieke macht op een bepaald moment vooral militaire macht was, in handen van koningen en keizers. En hoe dit koloniale machtsvertoon werd uitgedaagd door de strijd voor stevigere democratische apparaten: rechtbanken, parlementen, verkiezingen.
Een donkere gang brengt je tot bij de Holocaust, een zwarte pagina uit de geschiedenis met als enige lichtpunt het verzet. De expositie viert de mensen die moedig genoeg waren om zich tegen de macht te organiseren. Verderop leer je over de vakbonden, het antiatoomprotest, de val van de Muur, de Roemeense Revolutie.
Het resultaat van al die gevechten is de Europese Unie zoals we die vandaag kennen. Europa als politiek apparaat identificeert zich liever met de strijd dan met de autoriteiten waartegen die strijd werd gevoerd. Het vereenzelvigt zich graag met de oppositie, met het volk, eerder dan met de macht.
Ik stel me voor hoe het museum straks zal terugkijken op het huidige Europese beleid. Hoe de mensen die vandaag meestrijden en door die strijd gecriminaliseerd, gemarginaliseerd en bespot worden, plots als symbolen van ‘ons gedeelde verleden’ zullen worden voorgesteld.
Was het voor een museum dat, te midden van een financiële crisis, maar liefst 56 miljoen euro heeft gekost, dan toch te kostelijk om kritisch te reflecteren over wat het vandaag betekent om ‘aan de macht te zijn’?
Mijn Europese identiteit, besluit ik bij het buitengaan, kan ik op twee manier invullen. Wil ik vandaag als een goede burger worden beschouwd omdat ik volgzaam ben, of wil ik morgen een goede burger zijn omdat ik dat net niet ben?