Hospitaalridders in Oekraïne: ‘De helden van deze oorlog zijn vaak dood of verminkt’
In Oekraïne zijn ze wereldberoemd. De Hospitaalridders, een medisch vrijwilligersbataljon, halen elke dag gewonde soldaten op aan het front. ‘Blij dat we ons nuttig kunnen maken in deze waanzin.’
Oorlog in Oekraïne: alles wat u moet weten
‘Nema Moskalya, de Moskoviet is verdwenen, niets meer van over, de artillerie doet haar werk…’
Het Oekraïense spotlied Arta, een satirische scheldkanonnade aan de Russen, dendert uit de boxen van de bus die in volle vaart over de landweg spurt. Onder een bloedrode avondzon zien we de boeren hun graan dorsen op de velden, omgeven door een wolk van opwaaiend stof. We zijn op weg van de regio Dnipro naar de oblast Donetsk, een gebied waar de vruchtbare Oekraïense grond elke zomer, oorlog of geen oorlog, nog groener oogt dan elders in het land. De bus doet tegenwoordig dienst als mobiel hospitaal en is ingericht met zes bedden voorzien van de nodige medische apparatuur en tien zitplaatsen. Nu nog leeg. Straks gevuld met gewonde Oekraïense soldaten die we gaan ophalen.
De Hospitaalridders handelen snel en praktisch. Voor emoties is geen plaats. ‘Dat helpt niemand verder.’
Maria en haar drie collega’s zijn vrijwilliger bij de Hospitaalridders, een medisch bataljon dat 24/ 7 in de weer is om gewonde militairen aan het front te evacueren, van medische zorg te voorzien en af te leveren in het ziekenhuis. Gemiddeld redden ze met de bus tussen de vijftig en vijfenzeventig levens per week, klinkt het. Daarnaast trekken de Hospitaalridders er ook op uit met hun ambulances en terreinwagens die door hun kleiner formaat tot heel dicht bij de frontlinies kunnen rijden. De bus is te groot om zo ver te raken en zou ook te veel opvallen en meteen beschoten worden, legt Maria uit. ‘Toch proberen we zo dicht mogelijk bij de hotspots te raken, want het moet allemaal snel gaan. De militairen komen van een stabilisatiepunt waar ze de eerste medische zorg krijgen, daarna nemen wij hen over.’ Om veiligheidsredenen kunnen we geen enkele locatie vermelden. Zodra er, al dan niet per ongeluk, een plaatsnaam of herkenningspunt bekend wordt gemaakt, is de kans groot dat de Russen de plek met raketten of drones bestoken.
Maria is met haar 23 jaar de jongste vrijwilliger maar ze heeft het intussen al wel tot teamleider geschopt. Ze studeerde psychologie in Kiev toen de oorlog uitbrak en is sinds eind 2022 actief als eerstehulpverlener bij het bataljon. De medische cursussen die ze moeten volgen zijn grondig, verzekert ze. Ook krijgen ze bepaalde militaire vaardigheden mee. ‘Als het nodig is, moeten we ons kunnen verdedigen.’ De meeste Hospitaalridders hebben een vaste baan die ze afwisselen met periodes aan het front. Want het knaagt als ze thuis hun leventje leiden alsof er niets aan de hand is, horen we. Het contrast is groot: zitten ze in het dagelijks leven achter een bureau, als medisch hulpverlener van aan flarden geschoten militairen komt de oorlog keihard binnen. Maria en Orlov, de bijnaam van haar 34-jarige collega, vertellen het op zakelijke toon. Snel en praktisch handelen vormt de essentie van hun werk. Voor emoties is geen plaats: ‘Dat helpt niemand verder.’ Ze vragen nooit wat er gebeurd is met de militairen die ze verzorgen. ‘We zijn al blij dat we ze kunnen helpen. Dat we ons nuttig kunnen maken in deze waanzin.’
Voor Orlov is het veel meer dan ‘vrijwilligerswerk.’ Hij zet zich met hart en ziel in, klinkt het gedecideerd. Hij studeerde theologie in Griekenland, werkte jarenlang als secretaris in een orthodox klooster, probeerde het vervolgens als journalist en belandde uiteindelijk in de IT-sector. Nu zet hij zich honderd procent in voor de Hospitaalridders. ‘Ik besloot dat ik niet per se als militair naar het front hoefde te gaan, ook op deze manier kan ik mijn steentje bijdragen in de strijd tegen de Russen. Ze moeten teruggedrongen worden, het koste wat het wil. Ze zijn de verpersoonlijking van het kwaad. Kwaad dat van de Oekraïense aardbodem moet verdwijnen.’
Naast scherf- en schotwonden zien ze ontzettend veel amputaties, vertellen de twee. Ook krijgen ze met heel wat hersen- en hoofdletsels te maken. ‘Bovendien heeft elke militair meerdere hersenschuddingen opgelopen door de druk van de explosies. Tijd om van zo’n hersenschudding te herstellen, is er niet. Maar de gevolgen van opeenvolgende hersenschuddingen zijn niet te onderschatten.’ Als de symptomen van een hersenschudding of hoofdletsel langer duren dan zes weken, spreken de artsen van een postcommotioneel syndroom. De symptomen kunnen zowel lichamelijk als psychisch zijn, gaande van depressies tot ongecoördineerde bewegingen. Volgens Oekraïense artsen neemt het syndroom ‘epidemische vormen’ aan.
Bachmoet
Ruim een uur later staan we stil op een verlaten plek ergens te velde. Een bestelwagen stopt voor de achteringang van ons kleurig beschilderde mobiele hospitaal. De chauffeur van de minibus komt ons opgewekt tegemoet en duwt ons bij wijze van begroeting meteen vreselijk bloederige foto’s in het gezicht. ‘Dit is dagelijkse kost.’ We kijken naar half weggeschoten gezichten en onherkenbare lichaamsdelen. De toon is meteen gezet. Terwijl we er ons in Dnipro, de welvarende stad in de buik van Oekraïne, over verbaasden dat de oorlog zo ver weg was met terrassen vol ogenschijnlijk genietende mensen, worden we hier met de neus op de feiten gedrukt. Het ís oorlog.
Vier gewonde militairen worden op brancards van de bestelwagen naar de hospitaalbus overgebracht. Beenbreuken, buikwonden, scherfletsels. Hulpeloze mannen, sommigen naakt, enkel bedekt met een doek over hun genitaliën. Het maakt hen extra kwetsbaar, fragiel zelfs. In hun uniformen zijn ze allemaal gelijk, zonder plots weer een individu. Vier andere soldaten die nog zelf kunnen lopen, stappen moeizaam uit. Hun schouders, handen of benen in het verband. Ze roken een sigaret, praten niet. Maar hun gezichten spreken boekdelen. Vermoeid, uitgeblust, leeg. Als we achteraan in de bus tegenover hen zitten, zij op de stoelen, wij op de grond, doen ze hun best om zich goed te houden tegenover ons. We zitten ter hoogte van hun onderbenen, kijken recht naar hun ongewassen voeten in versleten slippers, zien de rode spetters van de explosies op hun kuiten. Mannen vanuit de loopgraven. Daar wordt de strijd om elke metergrond letterlijk met bloed betaald.
Ik ben nog maar een half jaar bezig, maar ik heb al genoeg gruwel gezien voor de rest van mijn leven.
Een 22-jarige Hospitaalridder
Ze komen rechtstreeks uit Bachmoet en omgeving, vertelt de soldaat rechts. Viktor heet hij. ‘Het gebeurde vanmorgen, rond 10 uur. We werden juist geëvacueerd toen ons voertuig onder vuur werd genomen. Mijn rechterhand is er niet goed aan toe.’ Hij steekt zijn verpakte hand op: ‘Drie vingers kwijt.’ Konstantin, de man naast hem, werd over zijn voet gereden in de haast van de evacuatie tijdens een artillerieaanval. ‘Ik denk dat mijn poot redelijk verpletterd is.’
Maria komt vragen of ze zich duizelig voelen en of ze pijnstillers nodig hebben. Beide mannen knikken van ja. De andere twee, Yaroslav en Nikolai, hebben elk scherf- en brandwonden. Een drone liet een granaat vallen, niet ver naast hem, vertelt Nikolai. Yarovslav zat in een legervoertuig dat werd geraakt door pantserdoorborende munitie. ‘De munitie ontplofte binnen in ons voertuig, de druk in de kleine ruimte was enorm. Er ontstond een vuurflits maar ik had geluk dat mijn helm me grotendeels beschermde. Ik heb een hersenschudding en brandwonden maar ik mag niet klagen, ik heb het er goed van afgebracht.’
Ze waren ruim twee maanden in Bachmoet gestationeerd. De een meer in het centrum, de ander in de buitenwijken. ‘Het gaat er nog altijd bijzonder heftig aan toe. Het stopt nooit in Bachmoet. In juni was het misschien iets rustiger, maar in juli ging het opnieuw los.’ Dat er elke dag doden en gewonden vallen, bevestigen de mannen. Het Oekraïense leger maakt geen cijfers bekend over de slachtoffers aan Oekraïense kant.
Drie van hen waren actief als granaatlanceerder, horen we. De vierde als schutter. Alle vier zaten al in het leger toen de oorlog begon. Yaroslav tikt met zijn vinger tegen het hoofd: ‘Ik nam drie jaar geleden dienst. Zot die ik was. Had ik het toen geweten…’
De rest haalt gelaten de schouders op als we vragen wat er verder met hen gaat gebeuren. ‘Na het ziekenhuis en verdere behandeling krijgen we normaal een maand verlof en kunnen we thuis bekomen. Als we tegen die tijd weer hersteld zijn, moeten we terug naar het front.’ Viktor legt uit dat zijn vingers er niet allemaal volledig af zijn en kennelijk deels hersteld kunnen worden. Hij heeft er goeie moed in. Maar als we niet op hem letten, vertrekt zijn gezicht telkens van de pijn.
Van de vier mannen op bed is er een fit genoeg om te kunnen spreken. Nikolai zat in een pantserwagen aan de rechterflank van Bachmoet toen ze beschoten werden en de wagen over de kop ging, vertelt hij. Zijn heup is gebroken maar door de pijnstillers is het doenbaar: ‘Alles wat ik weet, is dat we ergens naar een ziekenhuis worden gebracht, daarna zal ik moeten rehabiliteren. Verder vooruit wil ik niet denken.’
Maria en haar collega’s houden hun patiënten in de gaten, plaatsen baxters, geven pijnstillers en de soldaten achterin krijgen elk een zak gezouten koekjes. Iedereen is stabiel, zegt Maria. ‘Ik ben een tevreden mens.’
Het is al laat in de avond als we bij het ziekenhuis arriveren. De brancards worden opnieuw bovengehaald, Konstantin met de verbrijzelde voet wordt in een rolstoel geduwd. Hij rookt nog een laatste sigaret, wuift naar ons en verdwijnt dan in de gang van het ziekenhuis.
‘Mission accomplished.’ Orlov haalt een blik frisdrank boven, Maria deelt energierepen uit. De bus wordt ontsmet, handen gewassen. Het licht in de bus gaat uit als we terugrijden. Ook de muziek blijft achterwege. In stilte keren we terug naar de basis van de Hospitaalridders, een oud gebouw verscholen in het groen. De band met de collega’s is sterk, zegt Maria als we elkaar slaapwel wensen. ‘We hangen aan elkaar alsof we al jaren de beste vrienden zijn. Zonder de zaken expliciet te benoemen, weten we van elkaar hoe we ons voelen. We maken allemaal hetzelfde mee, zien dezelfde gruwel. Meestal zeggen we niets. Of maken we juist veel lol. Als het echt te veel wordt, kunnen we altijd naar huis. En toch. Bij iedereen die een paar weken thuis zit, begint het opnieuw te knagen. We zien elkaar telkens terug.’
Double tap
De Hospitaalridders, Hospitaliers zoals ze in Oekraïne heten, werden in 2014 opgericht, naar aanleiding van de oorlog in de Donbas die ontstond na de Russische annexatie van de Krim. Heel wat veteranen uit die periode hebben zich sinds de grootschalige oorlog opnieuw bij het medische bataljon aangemeld. Daarnaast zijn er veel jonge mensen bij gekomen, onder wie heel wat studenten. Het bataljon wordt gesponsord door giften van privépersonen, bedrijven en liefdadigheidsinitiatieven.
Prince, een bijnaam, is 22 en sinds december vorig jaar actief bij het bataljon. Dagelijks rijdt hij met de ambulance tot pal aan de frontlinies, naar plaatsen waar de Hospitaalridders ons niet mee kunnen nemen omdat het leger het niet toestaat. De beruchte double tap van de Russen, waarbij ze na een eerste bombardement wachten tot de hulpverleners ter plaatse zijn en dan een tweede aanval uitvoeren, is het moeilijkste aan dit werk, legt hij uit. ‘We moeten vaak wachten op een tweede aanval terwijl de gewonden daar liggen. Dat wringt natuurlijk, je wilt helpen maar je kunt niet. Maar de regel is: zorg eerst voor je eigen veiligheid, dan voor de ander. Want je kunt een dode held zijn die één iemand het leven heeft gered of je kunt in leven blijven en vijftig mensen redden.’
Hij heeft het verschillende keren aan den lijve ondervonden: ‘Soms nemen we ook gewonde burgers mee. Zo lag er eens een gewonde vrouw onder het puin van een kapotgeschoten appartement, in een dorpje niet ver van Zaporizja. We moesten haar zo snel mogelijk weghalen maar toen we te horen kregen dat er een tweede raket onderweg was, moesten we noodgedwongen zelf in de schuilkelder kruipen. De raket kwam inderdaad, hij explodeerde vlakbij. Toen we naar buiten gingen, zagen we dat het huis van de oude vrouw compleet was verwoest. Iedereen die nog binnen zat, was dood, inclusief de vrouw. Waren wij daar aan het werk geweest, dan hadden we het zelf niet overleefd. En zo is het al verschillende keren gegaan.’
Toch denkt hij niet aan stoppen. ‘Als wij het niet doen, doet niemand het. Natuurlijk speelt de adrenaline mee. Maar dat weegt niet op tegen de ellende die je ziet. Ik ben nog maar 22, maar heb in een half jaar al genoeg gruwel gezien voor een heel leven. Het doet me beseffen dat ik geen enkele reden heb om te zeuren over kleine, alledaagse zaken als ik thuis ben. Dat vergeet je weliswaar na een tijdje, maar telkens als ik terugkeer naar het front besef ik hoe blij ik mag zijn dat ik er nog ben. Want de helden van deze oorlog zijn vaak dood of verminkt. En zo’n held wil ik niet zijn.’