De mythe-Castro: waarom de CIA hem uit de weg wilde en de Cubanen hem aanbaden

© EPA

Op Fidel Castro zijn, afhankelijk van de bron, 634 tot 639 moordpogingen beraamd. De bevolking van Cuba droeg hem dan weer op handen. Relaas van een mythe die werd opgebouwd uit grote beloftes en netjes geklede hoertjes.

Lees de biografie van Fidel Castro: Fidel Castro is overleden

Geboren op 13 augustus 1926 (of 1927, volgens zijn familie). Zoon van een rijke familie, opgevoed bij de jezuïeten waar hij zich slecht gedroeg, student rechten in Havana waar hij met een dure auto rondreed. Veel vrouwenhistories en na de staatsgreep van sergeant Fulgencia Batista het bestaan als revolutionair. Dat is de levenswandel van Fidel Castro in een notendop.

Dat revolutionaire leven omvatte een mislukte aanval op de Moncadakazerne op 26 juli 1953. Hij werd, samen met zijn broer Raúl gearresteerd en hield bij zijn proces een vier uur lange pleitrede met als einde: ‘de geschiedenis zal me vrijspreken’.

In 1955 werd hij vervroegd vrijgelaten en begon meteen de volgende opstand voor te bereiden. Samen met Ernesto ‘Ché’ Guevara en met geld van anti-Batistaballingen, die in Miami een onderkomen vonden.

In 1956 volgde de tweede mislukking. 82 mannen landen met hun wankele bootje Gramma op de Cubaanse kust. Na een schietpartij met het leger bleven er twaalf over en die organiseerden in de Sierra Maestra hun ‘Vrije Cuba’ met directe democratie, ateliers, scholen, een hospitaal en in 1958 zelfs een eigen radiostation.

Van daaruit trokken ze op naar Havana. Op 31 december 1958 vluchtte Batista. Op 1 januari 1959 trok Castro Havana binnen. Aan zijn zijde Raúl en Ché.

Van dat moment had Fidel Castro de macht in Cuba.

Onvrijheid versus terreur

Zo verteld was hij niets meer dan de zoveelste caudillo die een staatsgreep uitvoerde en met ijzeren hand een land – groot of klein – regeerde. Zo verteld verklaart het niet waarom Fidel Castro jarenlang zo populair was eerder vertedering opriep dan afgrijzen voor een van de laatste vijf communistische leiders.

Want populair was hij. Op Cuba waar het regime kritiek uitlokt, maar hij El Lider Maximo bleef. Dat gaven zelfs zijn tegenstanders toe, die zich daarbij niet steunden op de enkele honderdduizenden die geduldig zijn lange toespraken uitzaten en met vlaggetjes zwaaiden. Elk huizenblok had zijn revolutionair comité dat goed in het oog hield wie de officiële plechtigheden bijwoonde. Dat helpt. Maar er waren er ook die van hem houden, vooral op het platteland en negen van de elf miljoen Cubanen wonen op het platteland. Zij vormden zijn vurige aanhangers.

Waarom? Omdat Castro het zo lang volhield dat hij elf Amerikaanse presidenten zag komen en gaan

Waarom? Omdat de onvrijheid, want die is er, niets is vergeleken met de terreur die dictator Batista uitoefende. Omdat Castro het zo lang volhield dat hij elf Amerikaanse presidenten zag komen en gaan. Zo lang dat zeventig procent van de Cubanen nooit een andere leider kende. Maar ook omdat hij meer succes had dan de legendarische Cubaanse guerrillero Jose Marti die in 1895 stierf in zijn oorlog tegen de Spanjaarden.

Natuurlijk ook omdat de propaganda de boeren vertelde dat na Castro de kapitalisten komen die hen hun grond, hun huis en hun vee zullen afpakken. Omdat de boeren maar één waarheid hoorden, die van de Gramma, de regeringskrant die samen met de vijf televisiekanalen voortdurend de lof van Castro rondtoeterde. Maar zelfs dan zagen ook de boeren dat niets echt werkte, dat de wegen vol gaten zitten, dat de tractoren oud zijn en de vrachtauto’s – behalve die van de Chinese nikkelmijnen – nog ouder.

En toch. De waanzinnige belofte dat Cuba in 1965 de Verenigde Staten zou voorbij steken, werd voor de mensen op het platteland gedeeltelijk realiteit. Iedereen kan lezen en schrijven, iedereen krijgt gezondheidszorgen, kinderen sterven niet omdat hun moeders en zijzelf ondervoed zijn. Dat is een prestatie die geen enkel ander Latijns-Amerikaans en Afrikaans land het kleine Cuba nadoet.

De gewone mensen hielden ook van Castro omdat hij van in het begin van zijn bewind echt met hen bezig was, altijd op bezoek kwam. ‘Als hij gewoon op straat zou lopen, is de kans groot dat de mensen hem trakteren’ zei de Cubaanse journalist Jaime Leygonier die niets goeds wist te vertellen over het regime.

‘Plotseling zag ik Castro buiten de auto staan. Hij keek met gefronste wenkbrauwen naar de gammele huisjes en riep op bestraffende toon: “Waar is het dorp?” En de boeren die er zo trots op waren dat ze met de bouw van hun nieuwe dorp begonnen waren voor het plan van het Instituut voor Landhervorming aangekomen was, weken onthutst achteruit. (…) Een jonge boer zei boos: “Wat hebben wij dan fout gedaan? Wij zijn begonnen. U vroeg iedereen om snel vooruit te gaan!”

“Jullie deden niets verkeerd”, zei Castro.

Dan ging hij plat op zijn buik op de zandweg liggen. Hij steunde op zijn linkerelleboog en terwijl hij met zijn rechterhand forse lijnen op een papier zette, paste hij het officiële plan aan en ontwierp een tussenoplossing die alleen voor dit dorp mogelijk was en waarbij hij rekening hield met hetgeen zij al hadden gedaan. En de boeren voelden zich het voorwerp van zijn zeer bijzondere bezorgdheid. Zij voelden dat deze kolos van hen hield.’

Jean-Paul Sartre, Sartre op Cuba, 1961.

En buiten Cuba? Begin juli 2006 kondigde toenmalige president George W. Bush aan dat hij 80 miljoen dollar pompt in de Cubaanse ‘oppositie’ die – volgens hem – klaar staat om een echte democratie te creëren. Daarmee schaarde Bush zich in de lange rij van presidenten die het communistische Cuba willen zien verdwijnen. Twee uitzonderingen zijn er: Dwight Eisenhower, even, en de beminnelijke Jimmy Carter. Maar Carter met zijn droom van onderhandelingen en vrede op aarde, is al lang vergeten.

Eisenhower dan. De man die in het Witte Huis zat, toen Batista verjaagd werd. Die was echt niet ontevreden dat de kolonel gewipt was. Tenslotte was Batista niet alleen corrupt, dat waren alle Cubaanse presidenten sinds de Verenigde Staten zich in 1902 op Cuba gingen bemoeien.

Jimmy Carter en Fidel Castro
Jimmy Carter en Fidel Castro© REUTERS

Dat Batista van zijn land ‘het bordeel en casino’ van de toen officieel preutse Verenigde Staten maakte, kwam goed uit. Dat hij een optreden van de zingende Familie von Trapp als hoge cultuur beschouwde, vonden de Amerikanen best. Maar dat woog niet op tegen de manier waarop hij zijn tegenstanders – echte en vermeende – aanpakte. De rapporten van de toenmalige Amerikaanse ambassadeur op Cuba, Earl Smith, werden hoe langer hoe kritischer. En de Koude Oorlog speelde mee: Washington vreesde dat de onvoorstelbare wreedheid waarmee Batista regeerde de Cubaanse communisten een kans gaf.

De beminnelijke chaoot die Fidel Castro heette, was zo naïef als een jongejuffer

Castro was in 1959 geen communist. Nog niet. Hij werd ontvangen op het Witte Huis, waar toenmalig vicepresident Richard Nixon oordeelde dat hij ‘naïef was, maar ongevaarlijk’. Chrysler en Goodrich investeerden verder, de United Fruit Company was gerust. En Miami werd nu overspoeld door Batista-aanhangers die Washington probeerden te overtuigen dat de verdeling van gronden aan landloze boeren communisme was. Dat de executies van de folteraars van Batista communisme was. Maar pas toen Amerikaanse bedrijven werden genationaliseerd zonder schadevergoeding, mochten de ballingen van de CIA in Cuba binnenvallen, met de nederlaag in de Varkensbaai tot gevolg. En met een uitgebreide boycot die het regime van Castro moest wurgen maar hem daarom in de armen van Moskou dreef.

Want de beminnelijke chaoot die Fidel Castro heette, was – dat had Nixon goed gezien – zo naïef als een jongejuffer. Hij zag niet dat hij een pion was in de oplopende spanning in de wereld. Hij probeerde jarenlang te balanceren tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie en was zeer verdrietig toen Nikita Chroestsjov in 1962 zomaar bakzeil haalde en de atoomraketten niet op Cuba installeerde. Zonder hem – Fidel Castro – maar te raadplegen.

Dat zijn broer Raúl wel op de hoogte was, duidt alleen maar op het vreemde feit dat Cuba twee hoofdkwartieren had: het officiële regeringsgebouw en het vroegere Hiltonhotel, waar Castro logeerde. Waar de wereldpers de reus kwam interviewen. Waar linkse intellectuelen werden uitgenodigd om met eigen ogen de revolutie in werking te zien, al worden ze daar vandaag niet graag aan herinnerd.

In de bar van het Hilton Hotel dat nu Habana Libre heet,

Zat een maand later

Fidel Castro, 105 kilo wit glad vlees.

Hij spuwde sinaasappelpitten op de vloer

En zei: ‘Als het verwonderlijke dagelijks wordt,

Dat is de revolutie.’

Hugo Claus, Van Horen Zeggen, 1970.

Hoewel niemand er aan twijfelde dat Fidel Castro het voor het zeggen had, leidden die twee centra van beslissing voortdurend tot chaos. De regering schafte de prostitutie af, waarop het personeel van de bordelen in de straten betoogde. Castro draaide de maatregelen terug in naam van de tewerkstelling, maar eiste wel dat de hoertjes netjes gekleed waren. De regering ontwierp plannen, Castro besliste alleen. En noemde dat directe democratie.

De kelnerin (die toegeeft dat de frigo niet werkt en de rest van de staf er gewoon niet is) bleef rustig alsof ze wist dat zijn boosheid niet tegen haar was gericht. Tussen de kelnerin en Castro kwam een rechtstreeks contact tot stand, dat bleek uit de toon waarop ze met hem sprak. En de premier – tevens rebellenleider – sprak gewoon met haar en nodigde haar zo uit om zich aan de kant van de opstand te scharen. Dat was de eerste keer dat ik een idee kreeg van de directe democratie.

Jean-Paul Sartre, Sartre op Cuba, 1961.

Daarbij kwam dat de nieuwe Cubaanse regering eigenlijk geen echt programma had. Of beter: te veel programma’s. Er was de oude grondwet van 1940 die grootgrondbezit verbood en de staat de taak gaf de economie in goede banen te leiden. Dan was er de toespraak ‘de geschiedenis zal me vrijspreken’ waarin alle onrechtvaardigheden werden opgesomd die moesten verdwijnen: slechte huizen, landloze boeren, té kleine lonen, corruptie. En dan als topprogramma: de ideeën van Castro, elke dag anders, elke dag nieuw. Maar gebracht met een onverwoestbare energie en echt charisma.

‘Nooit heb ik iemand meegemaakt met zo’n charisma, – een term uit de theologie waarmee zoiets wordt aangeduid als iemands genade, die los staat van zijn deugden en prestaties: een onmiddellijke werking van man tot man en man tot volk, en verder niet omschrijfbaar. Zet zo iemand in een fallische samenleving als de Cubaanse, in een groen velduniform met een pistool, met het apostolische accent van een zwarte baard, en de gevolgen zijn niet overzien.

Harry Mulisch, Het woord bij de daad, 1968.

En de gevolgen waren niet te overzien. Moskou kreeg Fidel Castro nooit onder controle. Niet toen zijn broer Raúl een echte Communistische Partij uit de grond stampte, niet toen Cuba financieel totaal afhankelijk was van Moskou. Ook niet toen Castro vond dat hij de revolutie moest exporteren: in de jaren zestig naar Latijns-Amerika wat de Amerikanen uiterst nerveus maakte en de iets betere verhouding tussen Moskou en Washington op het spel zette. En tien jaar later naar Afrika. Dat Afrikaanse avontuur duurde tot het moment dat Sovjetleider Mikhail Gorbatsjov de sympathie van de wereld had en vriendelijk onderhandelde met de Amerikaanse president Ronald Reagan.

Het maakte Castro allemaal bekend, bijna populair in Europa. Fidel Castro, met zijn baard en sigaren werd bij de naoorlogse generatie het meest bekende staatshoofd van de wereld. In veel gevallen werd hij, alsof hij koning was, enkel met zijn voornaam aangeduid: ‘Fidel’.

‘Die populariteit bleef, ook nadat Castro koos voor de Russen die Tsjechoslovakije binnenwalsten en de Praagse Lente wegschoten. Ook nadat schrijvers en opposanten in de Cubaanse gevangenis belandden’

Zijn populariteit steeg toen vanaf de jaren zestig in Europa een anti-Amerikaanse stemming groeide. Door de oorlog in Vietnam, maar ook door het verzet van de babyboomers tegen alles wat hun ouders voorstonden.

Fidel Castro en Ernesto
Fidel Castro en Ernesto “Che” Guevara © REUTERS

De man die de Verenigde Staten altijd een neus zette, werd hun held. Niet op de emotionele manier van de in 1976 vermoorde ‘Comandante Ché‘ wiens foto op elke studentenkamer hing. Neen, op de eerbiedig vleierige manier van de intellectuelen die zich graag lieten uitnodigen in het communistische paradijs onder de tropenzon en daar met oogkleppen rondliepen. Ze schreven wel dat niets werkte, dat de wegen kapot waren, maar leken het niet te zien. Want altijd was daar El Lider Maximo en zijn onvoorspelbare invallen.

De wekelijkse sportnachtjes waren bedoeld om zich een paar uur te ontdoen van de spanning, van de moeilijkheden van ‘mijn kleine Cuba’ zoals hij het noemde. (…) Het ene (basketbal)team was samengesteld uit leden van het kabinet, de legerleiding en het centraal comité van de partij, aangevuld met enkele jongemannen zoals de rector magnificus van de universiteit van Havana. De tegenpartij was een overwegend zwart juniorenteam. (…) Allen lieten zich van tijd tot tijd vervangen, alleen Fidel niet. Hij maakte persoonlijk 24 punten, zonder dat hem speciaal de bal werd toegespeeld, want daar heb ik op gelet. (…) Op de duur werd het eenvoudig een spannende wedstrijd en de regering won van het volk met 86-67.

Harry Mulisch, Het woord bij de daad, 1968.

Die populariteit bleef, ook nadat Castro koos voor de Russen die Tsjechoslovakije binnenwalsten en de Praagse Lente wegschoten. Ook nadat schrijvers en opposanten in de Cubaanse gevangenis belandden. Ook nadat hij alle macht aan zich trok: hij president, zijn broer Raúl vice-president, sinds jaar en dag verkozen met honderd procent van de stemmen.

Castro was anti-Amerika en dus goed.

Castro wàs ook anti-Amerika: hij steunde Salvador Allende die Chili van de VS wilde losmaken en door een staatsgreep werd omgebracht. Hij steunde de Sandinisten in Nicaragua, die Amerikaanse bedrijven nationaliseerden en door de door Reagan gesteunde Contra-rebellen werden bevochten.

Vlees, bonen en hoge lonen

De stuntelige pogingen van de CIA om hem te vermoorden droegen alleen maar bij tot zijn populariteit. Sigaren met springstof, vergif in zijn schoenzolen, voedsel dat zijn beroemde baard zou laten uitvallen: over het exacte aantal pogingen bestaat discussie. Sommige bronnen hebben het over 634 moordplannen, Fabian Escalante, oud-veiligheidschef van Castro, in 2006, houdt het op 638.

Dat Castro bovendien geholpen werd door de bijna hysterische propaganda van de Cubaanse ballingen in Miami is voer voor marketeers. Dat Cuba verschillende Amerikaanse presidentsverkiezingen beheerste, is bewijs van hun macht in de Verenigde Staten. Maar de wereld reageerde anders. Castro’s dochter Alina Fernandez kwam vertellen over de ‘despoot’ die haar vader is, het hielp niet. De kleine Elian Gonzalez, wiens moeder als bootvluchteling verdronk, werd op bevel van de rechter teruggebracht naar Cuba en iedereen vroeg zich af wat het ergste was, de manier waarop Miami ontplofte of de manier waarop zwaar bewapende politieagenten de kleine jongen letterlijk kidnapten.

Ook daarom werd Castro vergeven wat niemand anders vergeven werd. Censuur op de pers, folteringen en gevangenen.

Beperkingen op de vrijheid van meningsuiting, van vergadering en van beweging blijven een bron van grote zorgen. Het Amerikaanse embargo heeft een negatief effect op de rechten van de mens. De economische situatie verergert (…) de regering bekampt de corruptie in het staatsapparaat.

Amnesty International, Jaarrapport, 2006.

Dat Cuba niet het linkse paradijs met palmbomen was, werd al duidelijk in 1965. Che had net verklaard dat de ‘nieuwe mens’ geen zier gaf om vlees, bonen, luxeproducten en hoge lonen. De nieuwe mens die ‘een besef heeft van innerlijke rijkdom en verantwoordelijkheid’ zou op Cuba ontstaan. Maar alleen met degenen die het wilden. Castro zelf liet dat jaar weten dat ‘iedereen weg mocht’ waarop tot zijn ontzetting duizenden Cubanen het land verlieten. Om de economische miserie die het gevolg was van ondoordachte beslissingen en economische onkunde. Maar ook om de steeds groter wordende indoctrinatie à la Moskou te ontgaan.

In de jaren zeventig ging het even goed, Moskou pompte miljarden in het kleine Cuba, de regering werkte met een planeconomie die successen boekte. Tot de suikerprijs inzakte en de bootvluchtelingen weer in het nieuws kwamen. En zelfs dat wist Castro naar zijn hand te zetten. In 1980 organiseerde hij zelf een grote exodus waarbij hij zijn gevangenissen leegschudde in de Amerikaanse wateren.

En door alles heen was er het grote alibi: de Amerikaanse boycot, die reëel was en is.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content