Vrije Tribune

‘Waarom een tijdmachine pas waardevol is als er ook historici aan de knoppen zitten’

Vrije Tribune Hier geven we een forum aan organisaties, columnisten en gastbloggers

Historicus Christophe Schellekens reageert op een stuk over de Google Time Machine, waarmee wetenschappers Italiaanse archiefschatten zullen onderzoeken.

In zijn opiniestuk brengt Ilja Van Braeckel de rijkdommen en de waarde van de Venetiaanse archieven en de ontsluiting ervan door het ‘Venice Time Machine’-project onder de aandacht. Als Belgisch historicus in Italië doet het me veel plezier te lezen hoe dit project en de Italiaanse archiefschatten bekend worden gemaakt aan lezers van Knack.be. Maar onder Van Braekels stuk lijken enkele veronderstellingen te zitten die ik in vraag stel. Ze betreffen de relatie tussen historisch onderzoek, zijn vele verschillende beoefenaars en het gebruik van technologie.

De wetenschappers waar naar wordt verwezen zijn immers bijna iedereen behalve historici. Epidemiologen, economen en andere onderzoekers zijn volgens Van Braeckel de wetenschappers die dankzij dit ‘revolutionair’ project zelf rechtstreeks toegang zullen hebben tot de rijkdom aan gegevens in de Venetiaanse archieven. De scanner en de software lijken de historicus overbodig te hebben gemaakt. Die historici lijken immers vooral geschiedenisboeken te schrijven die geen aandacht besteden aan de levens van gewone burgers.

‘Waarom een tijdmachine pas waardevol is als er ook historici aan de knoppen zitten’

Ik heb enkele bedenkingen bij deze voorstelling. Laat ik daarvoor even naar een andere Italiaanse stad trekken, waarvan de archieven me wat meer vertrouwd zijn. Ook Firenze bezit immers een archivalische goudmijn die een rijkdom aan documenten bevat over leven en werk van uiteenlopende historische actoren, gaande van de regerende de’ Medici familie, over de correspondentie van handelaars to de belastingaangiftes van alle belastbare Florentijnen uit de 15de eeuw.

Al meer dan een eeuw werken historici op dat materiaal, en al even heus niet meer alleen met aandacht voor wie rijk en machtig is. Doorheen de 20ste eeuw werd het onder toonaangevende historici zelfs een gewoonte om niet meer primair over die laatsten te werken en verschoof de aandacht naar de sociale en economische omstandigheden van leden van de maatschappelijke midden- en onderklasse. En ook toen hielp technologische ontwikkeling al bij het onderzoek. Zo konden de Franse historica Christiane Klapisch-Zuber en haar Amerikaanse collega David Herlihy hun baanbrekend magnum opus ‘Les Toscans et leurs familles’ (1978) maar schrijven op basis een grootschalig onderzoek over 260 000 inwoners van Toscane dat werd vergemakkelijkt door de opkomst van databanksoftware. In dat licht is het ‘Venice time machine’-project dus eerder een belangrijke nieuwe stap in een al lang lopende evolutie.

Bovendien lijkt het me verstandig dat epidemiologen en economen die aan de slag gaan met de gegevens uit de ‘Venice Time Machine’ een diepgaande dialoog aangaan met specialisten van de periode waarin de historische bronnen werden gegenereerd. Historici dus. Het is immers een illusie te denken dat de ruwe gegevens uit 14de eeuwse manuscripten zonder interpretatie en oog voor context kunnen dienen voor het onderzoek van die economen, epidemiologen en vele andere wetenschappers. Ontcijferen en digitaliseren kan onderzoek helpen en versnellen, maar er is meer nodig.

‘Om historische data te valoriseren in hedendaagse debatten, is -paradoxaal- net de expertise nodig van historici die minder primair op die hedendaagse vragen gericht zijn.’

Uit een samenwerking met historici kunnen epidemiologen leren met welke culturele en morele veronderstellingen die aan de pest bezwijkende Venetianen hun gedachten daarover aan het papier toevertrouwden. En economen kunnen de data over de Venetiaanse economie beter begrijpen als ze met historici van gedachten wisselen over de verstrengeling van politiek en economie daar in de lagune. Het is immers net het scherpe oog voor zulke verbanden en hun diepgaande kennis erover die goede historici onderscheiden van andere onderzoekers met interesse voor historische data. Om historische data te valoriseren in hedendaagse debatten, is -paradoxaal- net de expertise nodig van historici die minder primair op die hedendaagse vragen gericht zijn.

Zo werkt de Amerikaans politieke wetenschapper John F. Padgett -samen met historici en wetenschappers uit vele andere vakgebieden- al bijna drie decennia over sociale mobiliteit, economische samenwerken en innovatie in 15de eeuws Firenze. Dat zulke projecten naast databanksoftware binnenkort ook gebruik kunnen maken van een massa automatisch gedigitaliseerde en door een computer gelezen bronnen is zeker een stap vooruit. Maar het maakt een diepgaande dialoog op basis wederzijds respect tussen historici, economen, epidemiologen en vele andere wetenschappers die met zulke data aan de slag gaan niet minder noodzakelijk. Alleen zo kunnen nieuwe belangrijke vragen gesteld worden en met al die omvangrijke archieven beantwoord worden.

Christophe Schellekens is historicus en doctorandus aan het Europees Universitair Instituut in Firenze. In deze interdisciplinaire instelling rondt hij een proefschrift af over de relatie tussen handelaars in het buitenland en hun plaats van herkomst (casus Florentijnen in 16de eeuws Antwerpen).

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content