François Levrau

‘Verbod op onverdoofd slachten is een stap in de goede richting (maar mag het iets meer zijn?)’

François Levrau Dr. Sociale Wetenschappen, verbonden aan Centrum Pieter Gillis (UAntwerpen)

‘De afgelopen weken staken twee discussies opnieuw de kop op. Aan de ene kant was er het debat over onverdoofd slachten, aan de andere kant de undercoverbeelden die gemaakt werden in een West-Vlaams slachthuis. In de beide gevallen stond het lijden van de dieren centraal. Dat is een goede zaak, maar waarom zouden dieren überhaupt door en voor ons moeten lijden en sterven?’

Een aantal dagen geleden ontstond commotie over een West-Vlaams slachthuis nadat er beelden waren opgedoken waarop men kon zien hoe varkens werden mishandeld alvorens ze werden geslacht. Vlaams minister Ben Weyts, Vlaams minister van Dierenwelzijn, kondigde prompt extra maatregelen aan en een volledige doorlichting van alle slachthuizen in Vlaanderen. Als dieren al moeten worden geslacht, dan moeten ze voorafgaandelijk niet nodeloos lijden, en als ze effectief worden geslacht, dan moet ook dat slachten zo pijnloos mogelijk gebeuren.

‘Verbod op onverdoofd slachten is een stap in de goede richting (maar mag het iets meer zijn?)’

In die zin is het op 29 maart bereikte akkoord door de Vlaamse meerderheid over het verbod op het onverdoofd slachten consequent. Dieren moeten niet nodeloos lijden, maar waardig worden bejegend, ook in de laatste momenten van hun leven. Beide beslissingen vallen alleen maar toe te juichen, maar naar de essentie verandert er eigenlijk niet zoveel. Slachthuizen werden al verondersteld dieren met waardigheid te behandelen; nu wordt dit gewoon wat meer gecontroleerd. En, het verbod op onverdoofd slachten betekent in feite slechts een ingreep in de laatste seconden van het leven van een dier.

Toegegeven, ik zou ook liever pijnloos sterven, maar als ik dan toch moet kiezen, zou ik vooral liever niet (door de ingreep van een ander) willen sterven om vervolgens in stukken te worden versneden, te worden verpakt en uiteindelijk te worden verorberd. En neen, het zou mijn pijn ook niet verzachten mocht ik te horen krijgen dat ik voor een copieuze maaltijd als delicatesse zou worden geserveerd. Dieren ‘denken’ er wellicht hetzelfde over. Dat betekent dat het leed van dieren de laatste tijd wel wat media-aandacht kreeg, maar het eten van dieren op zich, wordt niet of nauwelijks geproblematiseerd of ontraden. Kunnen we het verbod op onverdoofd slachten dan niet zien als een eerste stap naar een algemeen verbod op slachten en dus van een verbod op het eten van dieren? Dat laatste is op dit ogenblik nog niet afdwingbaar en misschien zelfs niet aan de orde, maar er zijn wel goede redenen om daar toch stilaan werk van te maken. Laat mij hieronder kort vier vragen ter overweging voorleggen.

De ethische vraag: ‘Mogen wij wel vlees eten?’

Het aantal redenen om geen vlees te eten is beduidend hoger dan het aantal redenen om het wel te doen. Peter Singer, Martha Nussbaum en Will Kymlicka, om er maar een paar te noemen, hebben omzeggens de catalogus gemaakt van de morele argumenten waarom dieren eten ‘niet echt door de beugel’ kan. De redenen om toch vlees te consumeren, kunnen eigenlijk vooral worden teruggebracht tot ‘smaak’ (het is zo lekker, meneer!), ‘gewoonte’ (ik wil vlees op mijn bord, wat anders?), en ‘nabijheid’ (waar vind ik een even gezond en al even smakelijk alternatief, meneer?). Wegen dit soort van ‘praktische’ redenen op tegen het instandhouden van het ‘Eeuwige Treblinka voor dieren’, zoals Charles Patterson het heeft genoemd?

‘Dieren zijn inderdaad aan onze genade overgeleverd, en de mens is nogal selectief, zeg maar hypocriet wanneer het op genade aankomt.’

Nu kan men zeggen dat mensen overtuigen op basis van morele argumenten doorgaans weinig succes heeft. ‘We weten het wel, maar toch…’ en, als we het niet weten, dan willen we het vaak ook niet weten. Mensen zijn doorgaans alleen maar bereid moreel te leven als dat niet teveel inspanning vergt en als het niet teveel (van hen) kost. Als we werkelijk geloven dat dieren rechten hebben, dan moet het beleid meer doen dan het installeren van ‘negatieve rechten’, zoals nu is gebeurd: ‘doe dit en doe dat niet uit respect voor de dieren’, maar ook en vooral van ‘positieve rechten’. Dat laatste betekent dat dieren een volwaardige plaats moet worden gegund in de samenleving en dat er een nieuwe, ethische relatie met hen moet worden gepromoot.

Het gaat in deze om een andere omgang met het dier: van ‘machina animata’, het dier als instrument om ons melk en vlees te geven, naar het dier als een naaste dat is overgeleverd aan onze genade. Milan Kundera schrijft het in zijn roman over het bestaan dat zo ondraaglijk licht is als volgt: ‘De ware goedheid van de mens kan zich alleen in volstrekte zuiverheid en vrijheid manifesteren jegens hem die geen kracht vertegenwoordigt. De werkelijke morele beproeving van de mens, de meest essentiële berust op zijn verhouding tot wie aan hem zijn overgeleverd: de dieren.’ Dieren zijn inderdaad aan onze genade overgeleverd, en de mens is nogal selectief, zeg maar hypocriet wanneer het op genade aankomt.

Even dit gedachtenexperiment. Er is de laatste tijd door nogal wat gezaghebbende wetenschappers beweerd dat het erg waarschijnlijk is dat er ook op andere planeten dan de aarde leven mogelijk is. Stel nu dat er op één van die planeten een op het varken vergelijkbaar dier zou worden gevonden: het is roze, knort, heeft een krulstaartje en ploetert graag in de modder. De ontdekking van dit dier zou ons met verstomming slaan. We zouden dit ‘ruimtevarken’ wellicht met het grootste respect behandelen en het zou nauwelijks in ons opkomen om het te slachten en op te eten. Is het nu van enig belang dat dit wonderlijke dier niet op planeet x, maar hier op planeet aarde leeft? Waarom eten we zo achteloos het roze, knorrende schepsel op aarde en zouden we het verorberen van het ruimtevarken schier ‘heiligschennis’ vinden? Misschien moeten we wat vaker naar het varken kijken als naar het ‘wonderlijke ruimtevarken’?

De persoonlijke vraag: ‘Willen wij wel vlees eten?’

Een goede manier om menselijk gedrag te veranderen, is in te spelen op het zelfbeeld van mensen. Willen wij behoren tot die groep van mensen die vlees eet? Zouden we niet liever bij de groep willen horen die geen vlees eet? Kunnen en mogen we daarom niet van de overheid verwachten dat ze vleesconsumptie ontraadt? Mogelijks komt de overheid dan wat paternalistisch over, maar tegelijk zou men kunnen denken dat de overheid in deze vooral redelijk wil zijn. Paternalistisch is een overheid wanneer ze haar burgers een bepaalde levenshouding zou aanpraten die controversieel is. Een overheid wordt echter een stuk minder paternalistisch wanneer ze geen controversiële positie bepleit en daarbij uitgaat van de redelijkheid van mensen.

‘Omdat we ervan kunnen uitgaan dat mensen liever een moreel dan immoreel leven leiden, en omdat we weten dat het eten van dieren vanuit moreel oogpunt zoveel zwakker staat, kan/mag/moet men als overheid veel meer doen om het te ontraden.’

Dat is precies de reden waarom de overheid niet/minder paternalistisch is wanneer ze ongezond gedrag ontraadt of gezond gedrag promoot. We mogen er immers vanuit gaan dat elk mens liever gezond dan ziek is. Als de overheid bijvoorbeeld het condoomgebruik promoot, dan respecteert zij enerzijds de keuzes die mensen rond hun seksualiteit maken (vb. het hebben van wisselende seksuele contacten) en streeft zij anderzijds naar een legitiem doel (i.c. de bevordering van gezondheid door het verminderen van seksueel overdraagbare ziektes zoals AIDS). Indien de overheid echter AIDS zou willen weren door seksualiteit binnen het huwelijk te promoten (en dus door wisselende contacten af te wijzen), dan ageert zij op een paternalistische wijze omdat zij een keuze bepleit die niet door iedereen wordt gedeeld. Zij is niet neutraal ten opzichte van de verschillende visies op hoe het individu zijn leven wenst te leven. De overheid is ook niet/minder paternalistisch wanneer ze mensen ontraadt om alcohol of tabak te consumeren door die producten bijvoorbeeld duurder te maken. Het staat mensen vrij om nog steeds alcohol te drinken of een sigaret te roken (iedereen zijn plezier), maar het doel (namelijk een gezond leven) is niet controversieel.

Omdat we ervan kunnen uitgaan dat mensen liever een moreel dan immoreel leven leiden, en omdat we weten dat het eten van dieren vanuit moreel oogpunt zoveel zwakker staat, kan/mag/moet men als overheid veel meer doen om het te ontraden. Als het niet bij wet kan, dan minstens via het spreekwoordelijke duwtje in de rug. We moeten dat niet enkel overlaten aan dierenrechtenorganisaties. Zij halen hier en daar wel een slag binnen, maar ze lijken vooral de oorlog te gaan verliezen: dieren worden nog steeds op grote schaal gegeten en misbruikt. Het is dan ook jammer, en zelfs een gemiste kans, dat de overheid bijvoorbeeld niet veel nadrukkelijker haar schouders zet onder het ecologisch geïnspireerde burgerinitiatief ‘Dagen Zonder Vlees’.

De culturele/religieuze vraag: ‘Moeten wij wel dieren eten?’

Nu zou men kunnen aangeven dat het eten van vlees, of tenminste het verdoofd slachten van dieren, voor bepaalde gemeenschappen moeilijk ligt omdat zij, omwille van religieuze redenen, dieren onverdoofd willen slachten. Joden eten bijvoorbeeld alleen vlees van dieren die zijn geslacht door middel van een halssnede en verbloeding. Verdoving/bedwelming is hierbij niet toegestaan. Het doel is dat het dier zo snel mogelijk bloed verliest. Als de sjechita goed wordt uitgevoerd, dan verliest het dier door de snelle bloeddrukdaling binnen enkele seconden het bewustzijn. Ook moslims hechten waarde aan de specifieke wijze waarop een dier wordt geslacht. Zo moet het dier in leven zijn vooraleer het leegbloedt, maar moet het niet per se bij bewustzijn (en dus onverdoofd) zijn vooraleer het wordt geslacht. Het verbod op onverdoofd slachten dat nu werd goedgekeurd zal dus vooral de Joodse gemeenschap treffen.

Voorlopig is nog niet duidelijk of de moslimgemeenschap zich bij de wet zal neerleggen, en of de Joodse gemeenschap vooral vlees zal importeren uit landen waar onverdoofd slachten wel is toegestaan. Dat de Moslimexecutieve het akkoord over onverdoofd slachten verwerpt, is jammer en kan/mag ook wel geduid worden als een gemiste kans. Ook de Joodse gemeenschap lijkt vooral voet bij stuk te willen houden. Discussie en dialoog staan bij dit soort gevoelige kwesties voorop, waardoor het belangrijk blijft de beide gemeenschappen als een dialoogpartner te aanzien. Zo zou men bijvoorbeeld een aanpassingsperiode kunnen bepleiten. Tegelijk moeten deze gemeenschappen ook geen ‘beschavingsles’ worden gespeld.

‘Ook in het ‘beschaafde Westen’ worden dierenrechten vaak met de voeten getreden.’

Een kleine verwijzing naar de West-Vlaamse slachterij toont alvast aan dat ‘beschaving’ dan wel een mooi woord is, maar dat het ook in het Westen vaak slechts met een goed afgesteld vergrootglas kan worden gevonden en dat ‘dierenrechten’ dus ook in het ‘beschaafde Westen’ vaak met de voeten worden getreden. Het is echter van belang in te zien dat religieuze/culturele groepen niet extra worden getroffen met een verbod op het eten van dieren. De heilige boeken schrijven immers niet voor dat er moet vlees gegeten worden, ze schrijven enkel voor dat als er al vlees wordt gegeten, het dier op een bepaalde wijze moet worden geslacht.

Ook bij het Offerfeest moet de moslim niet noodzakelijk een dier slachten daar men ook aan de religieuze plicht kan tegemoet komen door geld te geven aan minderbedeelden of aan een goed doel. De moslim of jood die dus om morele redenen overweegt geen dieren meer te eten, die zou dat perfect kunnen verzoenen met zijn geloof.

Of nog, de morele gevoeligheid voor het dier overstijgt de culturele en religieuze verankering. En, zelfs indien dat niet zo zou zijn, dan nog is het van belang mensen niet te begrijpen als door hun cultuur of religie gedrogeerd en derhalve gedupeerd. Men kan heel veel respect tonen voor de religieuze/culturele binding van mensen, maar tevens is het zo dat mensen net tot een culturele/religieuze gemeenschap behoren omdat zij gemachtigd zijn het karakter van die cultuur/religie te veranderen. Culturen of religies die daartoe niet in staat zijn, zetten zich buitenspel en verdwijnen daardoor met het verstrijken van de tijd.

De economische vraag: ‘Is het nuttig en voordelig om dieren te eten?’

Het hoeft weinig betoog dat met de vleesproductie een ganse economie verbonden is en dat er heel wat lobby’s aan het werk zijn om het verbod op het eten van vlees tegen te houden. Als dat inderdaad zo is, en als we onze bereidheid om vlees te eten niet opgeven, dan moeten we tegelijkertijd bereid zijn om daar meer voor te betalen, zodat op termijn vlees een luxeproduct wordt. Juriste Jennifer Dubrulle stelt dat zo: ‘Ofwel krijg je goedkoop en snel, maar niet erg goed. Of je krijgt snel en goed, maar niet erg goedkoop. Of goed en goedkoop, maar niet erg snel.’ Vleesproductie en -consumptie is ook nefast voor het klimaat en alzo voor de mensheid. Wie het dus voor het klimaat opneemt – opnieuw een redelijk en dus niet controversieel argument – die zal sowieso het eten van vlees wat moeten temperen.

Een verbod op onverdoofd slachten is dus een uitstekende zaak, maar het mag wat mij betreft nog wat verder gaan. Waarom dieren eten? Wordt het geen tijd dat we het daarover hebben?

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content