Thomas Vaessens – De revanche van de roman

Volgens Thomas Vaessens is de geëngageerde Nederlandse schrijver – eindelijk – terug van weggeweest. In De revanche van de roman beschrijft hij met een literatuursociologische blik deze opvallende wending richting werkelijkheid.

Thomas Vaessens (1967)
Vaessens is hoogleraar moderne literatuur aan de Universiteit van Amsterdam. Hij baarde opzien met Het boek was beter (2006), zijn oratie over literatuur tussen autonomie en massificatie. Hij pleit samen met Geert Buelens (Universiteit van Utrecht) en Jos Joosten (Universiteit van Nijmegen) voor een brede, maatschappelijk betrokken literatuurbeschouwing.

Thomas Vaessens – De revanche van de roman. Literatuur, autoriteit en engagement
Uitgeverij: Vantilt, Nijmegen
Aantal pagina’s: 255
ISBN: 9789460040153

‘Hij verlaat Letterland en rammelt nadrukkelijk aan de poort van Barbarije.’ Zo typeert Thomas Vaessens in zijn literatuurhistorische essay De revanche van de roman het credo van oeuvreschrijver A.F. Th. van der Heijden en, in één moeite door, ook de werkelijkheidshonger in het recente werk van menige collega van Van der Heijden.

Het postmodernisme van de jaren tachtig en negentig, met zijn stilistische hoogstandjes vol ironie, heeft zijn beste tijd gehad. En het literaire humanisme dat daaraan voorafging, ligt op apegapen, aldus Vaessens.

Het woord is opnieuw aan de auteur die iets wil vertellen wat hem op de maag ligt, en zich daarbij niet laat verblinden door navelstaarderij: ‘De literatuur is op zoek naar een nieuwe verhouding tot de wereld, en daarbij worden oude stellingen verlaten, zowel de stelling van het humanistisch modernisme (met zijn superieure dedain jegens het alledaagse) als de stelling van het relativistisch postmodernisme (met zijn ironische distantie).’

Vaessens probeert de naoorlogse Nederlandse literatuur in een drietrapsmodel te vangen. In de jaren vijftig en zestig zwoeren schrijver en literatuurbeschouwer bij een autonoom rijk van de verbeelding dat alleen verantwoording diende af te leggen aan de eigen stilistische wetten. Het postmodernisme plaatste vanaf de jaren zeventig vraagtekens bij het zelfgenoegzame spel van de literaire praktijk, en ging op zoek naar de mechanismen achter zoveel schone schijn.

Resultaat: een ingenieus taalkluwen waar een kat haar jongen niet meer in terugvond. Dat zogenaamde ‘andere’ schrijven klapte samen met de Amerikaanse Twin Towers op 11 september 2001 in elkaar. De Nederlandse schoonschrijver kon ten laatste vanaf nine eleven de werkelijkheid niet langer buiten de deur houden.

Daarom dat Vaessens deze nieuwe generatie goed schrijvende werkelijkheidszoekers met de term ‘laatpostmodern’ aanduidt. Arnon Grunberg en co. zijn er zich immers van bewust dat elke schrijver een verbaal spel speelt, maar tegelijk willen die nieuwe realisten wel degelijk ‘liefst ten overstaan van een groot publiek de ooit vanzelfsprekende band tussen literatuur en maatschappij herstellen’.

Vaessens demonstreert de urgentie van die ‘op straat gejaagde literatuur’ door analyses van recente romans van Grunberg, Leon de Winter, Joost Zwagerman, Marjolijn Februari, Charlotte Mutsaers en Frans Kellendonk. Zij zijn voor Vaessens de vaandeldragers van een generatie schrijvers die in hun werk weer waarden als menselijkheid, authenticiteit en eerlijkheid aan de orde durven te stellen.

Hij ziet de ‘nieuwe ernst’ van deze schrijvers sporen met de ‘nieuwe oprechtheid’ (New Sincerity) van internationaal gerenommeerde jonge schrijvers zoals Jonathan Franzen, Dave Eggers en Jonathan Safran Foer. Terloops maakt Vaessens ook een bruggetje naar de Vlaamse literatuur, waarbij hij het kort over de postmoderne Peter Verhelst en Dirk Van Bastelaere en de laatpostmoderne Marc Reugebrink heeft.

Jammer genoeg diept Vaessens zijn interessante visie op de laatpostmoderne auteur niet verder uit door te grasduinen in het werk van de Vlaamse Dertigers, die zeer opvallend eveneens maatschappelijk relevante literatuur willen brengen.

Of het nu gaat om De leraar van Bart Koubaa , waar het gebrekkige taalonderwijs wordt gegispt, of Los van Tom Naegels , waar de multiculturele mythe ter discussie staat, tot het thema van het klonen in De engelenmaker van Stefan Brijs, een andere blik op de Eerste Wereldoorlog in Godenslaap van Erwin Mortier of een cynische kijk op de menselijke zelfgenoegzaamheid in Godverdomse dagen van Dimitri Verhulst: het is zonneklaar dat de jongste generatie Vlaamse schrijvers ook in die zin aan Vaessens omschrijving van laatpostmoderne, geëngageerde auteur beantwoordt en daardoor dus diens visie op de Nederlandstalige literatuur nog meer bewijskracht geeft.

Wie in een notendop de evolutie van de Nederlandse literatuur sinds 1945 wil meekrijgen, vindt in Vaessens’ originele synthese dus stof genoeg tot na- én verder denken.

Frank Hellemans

Partner Content