‘Stemmen op 16: democratische vernieuwing, maar geen wondermiddel’

Hoogleraar politieke wetenschappen Ruth Dassonneville staat stil bij het verlagen van de stemgerechtigde leeftijd voor de Europese verkiezingen tot 16 jaar, een van de opvallendste punten in het regeerakkoord als het gaat over democratische vernieuwing.

Bijna 500 dagen na de parlementsverkiezingen bereikten de Vivaldi-partijen een akkoord om een regering te vormen. Het 84 bladzijden tellende document bevat heel wat plannen om de coronacrisis aan te pakken en een economische relance te realiseren, maar er is ook oog voor democratische vernieuwing. Daarbij springt één hervorming in het oog; de regeringspartijen verlagen de stemgerechtigde leeftijd voor de Europese verkiezingen tot 16 jaar. Waarom de kiesleeftijd verlagen? En wat valt er te winnen bij zo’n hervorming?

Stemmen op 16: democratische vernieuwing, maar geen wondermiddel.

Over de verlaging van de kiesleeftijd wordt al langer gedebatteerd, en niet alleen in België. We zijn overigens lang niet het enige land waar 16- en 17-jarigen kunnen stemmen. In Brazilië, Schotland, Oostenrijk, en een aantal Duitse deelstaten hebben 16-jarigen al langer stemrecht. Griekse jongeren kunnen dan weer vanaf hun zeventiende stemmen. Eén ding is zeker; een brede consensus over wat nu precies de ‘juiste’ leeftijd is om stemrecht te verkrijgen is er niet. Ook bij ons is de kiesleeftijd geleidelijk verlaagd. Tot 1981 lag de kiesleeftijd op 21, en nu kunnen dus ook 16-jarigen stemmen – weliswaar enkel voor het Europese niveau. Maar wat zijn de mogelijke gevolgen van die verdere verlaging van de kiesleeftijd?

Democratische vernieuwing?

Het verlagen van de stemgerechtigde leeftijd tot 16 jaar is in de eerste plaats een maatregel die als doel heeft jongeren meer bij politiek te betrekken. Jongeren hebben minder interesse in politiek, hebben minder politiek vertrouwen en zijn minder politiek actief dan oudere leeftijdsgroepen. Door jongeren stemrecht te geven, zo wordt er gehoopt, geef je hen het signaal dat ook zij meetellen.

In de huidige context is de politieke betrokkenheid van jongeren meer dan ooit van belang. Terwijl de vergrijzing zich doorzet en de gemiddelde kiezer verkiezing na verkiezing ouder wordt, zien we ook steeds meer de gevolgen van de uit de hand lopende opwarming van de aarde. De jongste generaties zullen, veel meer dan de babyboomers, de gevolgen van de klimaatsverandering dragen. Hun politieke gewicht is echter beperkt – des te meer omdat politiek voor veel jongeren een ver-van-mijn-bed-show is. Door de kiesleeftijd te verlagen geef je de jongste generaties dus wat meer numeriek gewicht in de stembus. Een gelijkaardige blik op de toekomst zorgde er in Schotland voor dat 16-jarigen stemrecht kregen bij het onafhankelijkheidsreferendum in 2014. De gevolgen van de plannen voor onafhankelijkheid zouden vooral de jongste generaties treffen, dus verdienden ze meer inspraak.

Jonge kiezers vormen

Eén van de belangrijkste argumenten om de kiesleeftijd te verlagen, is dat je op die manier jongeren vroeger – en beter – tot kiezers vormt. De grens op 18 jaar leggen, betekent dat de jongeren voor het eerst gaan stemmen wanneer ze tussen 18 en 21 jaar oud zijn. De meeste jongeren hebben de secundaire school dus al verlaten wanneer ze voor het eerst kunnen kiezen, sommigen wonen tijdens de week in een studentenstad waar ze niet zijn gedomicilieerd, terwijl anderen op zoek zijn naar vast werk. Verkiezingen zijn op dat ogenblik niet de eerste zorg van jongeren. Wanneer de kiesleeftijd wordt verlaagd tot 16, zo wordt beargumenteerd, komt de eerste verkiezing op een moment waarop er veel meer stabiliteit is in het leven van jongeren. Bovendien zitten de meeste jongeren dan nog op de schoolbanken, wat betekent dat de lessen burgerschapsopvoeding heel concreet kunnen worden ingezet om jongeren op hun eerste verkiezing voor te bereiden.

Voorstanders van het verlagen van de kiesleeftijd hopen dan ook dat jongeren iets vroeger de kans geven om te gaan stemmen toelaat om hen beter voor te bereiden op hun taak als kiezer, wat hun politieke participatie op lange termijn ten goede moet komen. Onderzoek naar de impact van stemmen op 16 in Oostenrijk – waar de kiesleeftijd in 2007 werd verlaagd – wijst er inderdaad op dat jongeren die voor het eerst kunnen stemmen wanneer ze 16 of 17 zijn dat in grotere aantallen doen dan wanneer ze pakweg 20 jaar oud zijn. De kiesleeftijd verlagen zou dus voor een ‘boost’ in politieke participatie kunnen zorgen. Een wondermiddel is het verlagen van de kiesleeftijd helaas niet. Hoewel op jongere leeftijd gaan kiezen ervoor lijkt te zorgen dat meer jongeren naar de stembus trekken, neemt hun enthousiasme nadien terug af. De eerste verkiezing laat dus geen blijvende impact na, wat erop wijst dat om jonge kiezers structureel meer bij politiek te betrekken, er meer nodig is dan het verlagen van de kiesleeftijd.

Wat we wel zeker weten is dat indien het verlagen van de kiesleeftijd gepaard gaat met een grotere rol voor burgerschapsopvoeding op school, dit voor meer gelijkheid tussen jongeren kan zorgen. Politicologen wijzen er al decennialang op dat politieke interesse en politieke participatie heel sterk samenhangen met socio-economische status, en van ouders op kinderen worden doorgegeven. Als je de politieke socialisatie van jongeren helemaal aan ouders over laat, dan is er een grote kans dat jongeren in armoede, jongeren met een migratie-achtergrond, en jongeren wiens ouders lager opgeleid zijn uit de boot vallen. De ervaringen met stemmen op 16 in Oostenrijk wijzen erop dat die ongelijkheden een heel stuk kleiner worden wanneer jongeren op school worden klaargestoomd om te stemmen. Ideaal gaat de verlaging van de kiesleeftijd voor Europese verkiezingen dus gepaard met een versterking van het aanbod burgerschapsopvoeding op school. Op die manier worden alle jongeren, rijk en arm, voorbereid op hun taak als kiezers.

Maar zijn 16-jarigen wel klaar om te kiezen?

In het debat rondom het verlagen van de kiesleeftijd zijn niet enkel voorstanders, er zijn ook kritische stemmen, die vooral in vraag stellen of 16-jarigen wel de nodige politieke maturiteit hebben om te stemmen.

Wat dat betreft zijn de bevindingen van eerder onderzoek geruststellend. Zowel studies in het buitenland als analyses van de politieke attitudes en voorkeuren van Belgische jongeren wijzen erop dat 16-jarigen niet moeten onderdoen voor 18-jarigen als het gaat om politieke interesse, politieke informatie, of discussiëren over politiek. 16-jarigen slagen er bovendien even goed als 18-jarigen in om te kiezen voor de partij die het dichtst bij hun ideologische voorkeur aanleunt. Het lijkt er dus op dat 16-jarigen ‘klaar’ zijn om te kiezen.

Wie profiteert van de hervorming?

Ten slotte, halen bepaalde partijen er voordeel uit om de kiesleeftijd te verlagen? We weten dat centrumpartijen minder populair zijn bij jongeren, en dat hun ideologische voorkeuren iets extremer zijn. Een partij als Groen doet het dan weer beter bij de jonge generatie. Of de partij veel voordeel zal halen uit de verlaging van de kiesleeftijd is echter te betwijfelen. Het electorale gewicht van de oudere kiezers blijft ook met deze verlaging veel groter dan dat van de jongeren. Des te meer aangezien aan jongeren de keuze wordt gelaten om zich al dan niet als kiezer te registreren. En ook al scoren een aantal partijen beter onder jongeren, hun partijvoorkeuren blijven heel divers – en hun stemmen worden dus verspreid over het hele ideologische spectrum.

Voor een electorale aardverschuiving zorgt het verlagen van de kiesleeftijd dus in geen geval. Laat ons vooral hopen dat de hervorming voor een boost in politiek enthousiasme zorgt, en dat ook jongeren weten dat ze hun stem kunnen en moeten laten horen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content