Restaurant van de goden: het hartstochtelijke verhaal van Euterpia

SARAH EN IRIS TOMBEUR 'Steven Spielberg was fan van onze aardappelkoekjes, en Keith Haring liet een tekening achter in het toilet.' © Saskia Vanderstichele
Stijn Tormans

Meer dan veertig jaar hielden Marc en Marijke in Antwerpen Euterpia open. Koningen, kunstenaars en kosmonauten kwamen er eten en vierden er de nacht. Tot het noodlot toesloeg. Het verhaal van een restaurant en een koppel, verteld door hun dochters.

In een prachtig restaurant aan de Generaal Capiaumontstraat in Antwerpen leek het alsof de belle époque nooit zou overgaan, maar zelfs daar is niets voor eeuwig. Op de houten toog staan twee doodsprentjes van de eigenaars: Marc Tombeur en Marijke van Laar. Hun kaartjes lijken op elkaar. Op de binnenkant staat er naast hun naam, geboorte- en sterfdatum niet meer uitleg. Geen vers of zo, alleen één woord: EUTERPIA.

Straks verdwijnen de kaartjes in een verhuisdoos, zoals de rest van het interieur. Hun dochters, Sarah en Iris, zijn alles aan het opruimen. Gemakkelijk is dat niet. In de verhuisdozen steekt ook een beetje hun leven.

Ze zijn groot geworden in dit huis. Op de eerste verdieping, want van hun ouders mochten ze toen nooit door het restaurant rennen. Soms spijbelden ze, en keken ze op de bovenste trede van de trap, door de leuning, naar beneden. Naar de gasten die er aten, dronken en op de piano speelden tijdens een of andere wilde nacht.

Ook later, toen ze hun liefdes gevolgd waren naar andere oorden, keerden ze nog vaak terug naar het ouderlijk huis. Om er mee in het restaurant te werken. Of, gewoon, omdat het leven er altijd wonderwel in zijn plooi viel.

Altijd passeerden ze in de gang langs die ene zwart-witfoto van hun ouders. Hij die haar draagt door het wilde gras, ergens in de jaren zeventig. Ooit is het beeld gebruikt als een advertentie voor het jeansmerk Wrangler. Hun broeken zijn amper te zien op de foto, hun liefde wel.

Marc had Marijke niet lang daarvoor leren kennen in de straten van Antwerpen. Hij is een student aan de academie, zij een uitstekend ruiter en een studente vertaler-tolk uit Nederland.

Ze trouwen al snel, en hij overtuigt haar om in Antwerpen te blijven. Om haar heimwee naar Holland te stelpen, renoveert hij een houten speelgoedpaard dat hij langs de weg gevonden had.

Ze gaan op ’t Zuid wonen in Antwerpen. In 1972 wordt daar het prachtige variététheater Den Hippodroom afgebroken. Marc en Marijke zijn boos en willen weg uit de wijk. Aan de andere kant van de stad, in de wijk Zurenborg, bestaan er nog nare plannen. De projectontwikkelaar Amelinckx wil er de mooie belle-époquehuizen aan de Cogels Osylei afbreken, om er appartementen te bouwen. Maar voor één keer winnen de vastgoedbazen niet. Jongeren en kunstenaars kopen er een huis – in de jaren zeventig zijn die woningen nog min of meer betaalbaar. Ook Marc en Marijke doen dat, in een zijstraat van de Cogels Osylei.

MARIJKE VAN LAAR EN MARC TOMBEUR Na hun dood werd in Tokio een miniversie van hun restaurant gebouwd.
MARIJKE VAN LAAR EN MARC TOMBEUR Na hun dood werd in Tokio een miniversie van hun restaurant gebouwd.© Saskia Vanderstichele

Ze restaureren het pand in de Generaal Capiaumontstraat 2. Tot het er weer uitziet zoals in 1906, het jaar dat het gebouwd is door architect Jos Bascourt. Het huis is groot – te groot voor hen tweeën. Er is zelfs een toren met helemaal bovenaan een rond tempeltje, om de goden te groeten. Ook die moeten soms eten. Marijke en Marc hebben een plan: in hun huiskamer willen ze een restaurant openen.

‘Mijn vader was vertegenwoordiger voor een farmaceutische multinational’, zegt Iris. ‘Hij was voortdurend onderweg in Scandinavië. Elke keer als hij op restaurant ging, dacht hij: ik kan dit beter. Op een dag trouwde zijn zus. De cateraar had zich van datum vergist en er was geen eten. Mijn vader en mijn moeder hebben dan zelf eten klaargemaakt voor de hele bende. Toen wisten ze zeker dat ze dat ook konden. Ze wilden een gat in de markt vullen: er waren in die tijd alleen sterrenrestaurants en volksrestaurants in Antwerpen, maar niets daartussenin.’

Over een naam hoeven ze niet lang na te denken. Aan de gevel van hun huis, op een ionische zuil, staat een gouden beeld van een meisje met een dubbele fluit. Euterpe was de dochter van Zeus en woonde op de berg Olympus, waar ze als muze de goden vermaakte en inspireerde.

Op een zaterdagavond in de zomer van 1976 begint de belle époque van restaurant Euterpia. Het is die dag heet op de planeet. De eerste klanten komen binnen. Ze bestellen, drinken en praten wat. Tot iemand zegt: ‘Waar blijft dat eten?’

‘Mijn vader en moeder hadden geen ervaring in de horeca’, zegt Iris. ‘In de keuken was het alle hens aan dek.’

Ook de andere klanten mokken. Marc sust en blijft maar rode wijn uitschenken. Een koppel begint halfdronken ruzie te maken. Marc wil hen bedaren, maar krijgt een kopstoot van de man en belandt tussen de glazen aan de toog.

Om vier uur ’s nachts verlaten de laatste klanten Euterpia. Wanneer Marc en Marijke de volgende ochtend in hun portefeuille kijken, zit er niets in. Ze waren domweg vergeten af te rekenen. Geen geld, maar wel een oud-strijdersverhaal.

Marc en Marijke leren snel bij. Hun naam en faam doet de ronde in de stad: door hun joie de vivre, het eten dat ze serveren, maar ook door de locatie. Vanbuiten ziet het er niet uit als een restaurant – er hangt zelfs geen menukaart voor het raam. En je moet er aanbellen, wat het mysterie nog vergroot. Binnen waait de wind van de seventies. Door de muziekboxen zingen The Rolling Stones, J.J. Cale en Otis Redding. Obers dragen er een jeans. En tussen hen laveert Marc. Nooit met borden, maar altijd met verhalen. Generaal Capiaumont Marc Tombeur noemt hij zichzelf.

‘Mijn ouders waren erg ruimdenkend’, zegt Iris. ‘Zeker mijn vader was een rebel. In het begin kwamen er veel homo’s over de vloer. Homoseksualiteit was toen nog helemaal niet aanvaard, maar hier keek niemand hen na.’

Daarom vinden ook heel wat kunstenaars en schrijvers de weg naar Euterpia. Het wordt al snel het restaurant van de goden en hun muzen. Hugo Claus belooft er eeuwige trouw aan Veerle De Wit, met Sylvia Kristel als getuige. Karel Appel, Jan Decleir, Fred Bervoets, Remco Campert en Ysbrant vieren er het leven. Patti Smith eet er, net als Steven Spielberg, tarbot met gerookte zalm en kaviaar. De regisseur is fan van hun aardappelkoekjes. Zijn vrouw maakt dat ook heel goed klaar, zegt hij, en hij schrijft hun favoriete Joodse bereiding op.

Zelfs Keith Haring is een vaste klant. ‘Hij was hier terechtgekomen door zijn galeriehouder’, zegt Iris. ‘Mijn vader heeft hem ooit aan blauwe verf geholpen. Als dank tekende hij het etiket van onze huiswijn.’ En op het toilet laat hij voor altijd een kleine muurschildering achter.

Later blijft hij komen. Op het einde van zijn leven maakt hij met zijn moeder een tocht door Europa, langs alle plaatsen die voor hem belangrijk waren. Ze stoppen voor Euterpia.

Dat doen ook heel wat zakenmensen, Joodse diamantairs en politici. Philip Heylen is een habitué. Maar ook Guy Verhofstadt en Patrick Janssens stappen er binnen. ‘En Bart De Wever heeft ooit eens gevraagd of ze hun leefruimte boven mochten gebruiken’, zegt Iris. ‘Want hij wilde iets in het geheim bespreken. Dat mijn ouders dat toegestaan hebben, vind ik nog altijd raar. Zo waren ze absoluut niet. Maar waarschijnlijk zagen ze er gewoon een goed verhaal in.’

Net zoals die keer dat er een astronaut aanbelde: Alfred Worden. Ooit vloog hij met Apollo 15 naar de maan. Driehonderdzestigduizend kilometer zweefde hij boven de aarde, als de meest afgezonderde mens ooit. Maar niet in Euterpia, daar is hij een man van de wereld.

Op een dag zit er zelfs een koning aan tafel in de Generaal Capiaumontstraat: Letsie III van Lesotho. Al had dat ook te maken met Marc. Dankzij een oude jeugdvriend was die ereconsul geworden van het Afrikaanse land, hoewel hij er nog nooit geweest was.

Later reist hij er wel naartoe en hij weet niet wat hij ziet. ‘Alles in de wereld is geglobaliseerd,’ zegt hij, ‘behalve ellende en armoede.’ Marc belt weer naar zijn gefortuneerde klanten uit het restaurant. Samen bouwen ze een weeshuis en een school in Lesotho.

Maar ook dan keert Marc terug naar zijn twee eeuwige muzen: Marijke en Euterpia. ‘Een restaurant is een beetje zoals een theaterstuk’, zegt Iris. ‘Iedereen kijkt naar elkaar. Mijn vader was de hoofdacteur, de vedette van het restaurant. Als hij er even niet was, vroegen de klanten: “Waar is Marc?” Mensen vertelden ook alles tegen hem. Hij was hun biechtvader, ook al was dat soms best vermoeiend. Klanten kunnen je helemaal opeisen. “Hé Marc, wanneer kom je bij ons zitten?” Tegelijkertijd kickte hij daar ook op. Op maandag en dinsdag waren we gesloten. Dan was hij soms slechtgezind, tot op woensdag de deuren weer opengingen. Mijn ouders gingen ook niet zo vaak weg. Hun sociale leven speelde zich grotendeels af in het restaurant. Al hun vrienden zaten daar.’

Euterpia leek hun lange leven, maar dat was niet zo. Op een dag in 2018 had de dokter slecht nieuws voor Marc: kanker, nog maar een paar maanden te leven.

‘Hij heeft het alleen tegen mijn moeder en tegen ons verteld’, zegt Sarah. ‘We mochten het aan niemand doorvertellen. Niemand mocht het weten. Het personeel niet, en al zeker niet de klanten.’

De meesten merken er niets van. Ze zien de generaal van Euterpia wel vermageren, maar hij blijft de perfecte causeur, met zijn witzen en verhalen. Nooit praat hij over zijn eigen doodsangsten. ‘Mensen gaan naar een restaurant omdat ze een fijne avond willen’, zegt hij tegen zijn dochters. ‘Niet om te horen dat iemand kanker heeft. Dat is geen goed verhaal.’

SARAH EN IRIS TOMBEUR '
SARAH EN IRIS TOMBEUR ‘”Mama, heb je geen angst in dat grote huis?” vroeg ik haar. “Nee”, antwoordde ze. “Mijn grootste angst, dat is al gebeurd.”‘© Saskia Vanderstichele

Hij wil geen medelijden, dat heeft hij ook niet met zichzelf. ‘Hij schreef zijn agenda vol’, zegt Sarah. ‘Wellicht was dat een manier om met de dood om te gaan. Elke dag maakte hij afspraken, om het restaurant nog beter te maken. Hij wisselde zelfs nog van slager. En achteraan in de tuin renoveerde hij een kot. Zodat ik daar later kon blijven slapen als het laat werd in het restaurant en hij er niet meer was om mijn moeder te helpen.’

Alleen met de tijd, daar kan Marc geen afspraak mee maken, daar valt niet mee te onderhandelen. ‘Zes maanden, Marc’, had de dokter gezegd.

Na vijf maanden en vier weken gaan Marc en Marijke op reis naar Tenerife. ‘Natuurlijk vonden we dat raar’, zegt Iris. ‘Nu? Op reis? Maar hij wilde het zo graag. “Je kunt zien dat je terugkomt”, zei ik toen we afscheid namen.’

Op Tenerife loopt het na twee dagen fout. Sarah reist af naar het Canarische Eiland. Ze wil haar vader terug naar België halen, maar het is te laat. Hij sterft uitgerekend op de dag dat de dokter het zes maanden eerder voorspeld had.

Waarschijnlijk had onze vader het allemaal zo gepland, zegt ze. Hij wilde niet in Euterpia sterven, zijn grote levenswerk. Liever ergens ver weg, op een eiland, onder de blauwe lucht.

Deze keer draagt Marijke hem door het wilde gras terug naar huis. Op de begrafenis in de kerk in Zurenborg is veel volk. ‘Allemaal klanten van Euterpia’, zegt Iris. ‘Het leek wel een grote reünie.’

Iemand zingt Bach, de cantate Wer mich liebet, der wird mein Wort halten. ‘Wie van mij houdt, zal mijn woord bewaren.’ Daarna wandelen ze naar het kerkhof in Berchem. Zijn graf op perk 31 lijkt een beetje op zijn huis. Ook met zuilen, goden en muzen.

Na een maand opent Euterpia weer de deuren. Alles ziet er hetzelfde uit, alleen staat er nu een andere kapitein aan het roer.

‘Mijn moeder was daarvoor ook al de rots in de branding’, vertelt Iris. ‘Maar ze stond altijd op de achtergrond. Ze verstopte zich nog het liefst achter een grote bos lelies op de toog. Plots trok zij de zaal in. Het was heel mooi om te zien hoe zij de rol van mijn vader overnam, ook al moet het voor haar best zwaar geweest zijn. Elke keer opnieuw moest ze aan de klanten het verhaal van mijn vader vertellen. Maar ze liet haar verdriet nooit merken – ze was niet de vrouw van de grote emoties. “Mama, heb je geen angst in dat grote huis?”, vroeg ik haar. “Nee”, antwoordde ze. “Mijn grootste angst, dat is al gebeurd.” Niets kon haar tegenhouden.’

Behalve dan misschien een stom rotvirus. ‘Ik denk dat iedereen het voorbije anderhalf jaar gemerkt heeft hoe belangrijk horeca is’, zegt Iris. ‘Iedereen miste de restaurants. Omgekeerd miste mijn moeder de klanten.’

In februari voelt ze zich plots niet goed. ‘We waren aan het praten aan de telefoon’, vertelt Sarah. ‘”Mama,” zei ik, “ik heb een afspraak gemaakt bij de dokter voor jou.” “O, toch niet bij die…” antwoordde ze. Toen hoorde ik een diepe zucht.’

Stilte aan de andere kant van de lijn. ‘Mama?’ roept Sarah nog. Maar het blijft stil. ‘Mama?’ roept ze nog eens.

Sarah rijdt direct naar Euterpia. ‘Ik heb haar gevonden met de telefoon in de hand. Ze lag daar zo vredig, alsof ze aan het slapen was. We hebben haar nog proberen te reanimeren, maar het was al te laat. Wellicht een hartslagaderbreuk, zei de dokter.’ Die 15e februari eindigt de belle époque in restaurant Euterpia.

Eén keer gaat het restaurant nog open: Sarah en Iris organiseren er de begrafenis voor hun moeder. ‘Door de coronamaatregelen mochten we maar vijftien mensen uitnodigen’, zegt Iris. ‘Daarom wilden we dat niet doen in een of andere koude aula. Liever hier, op de plek waar ze altijd was. Maar zelfs een koffietafel was verboden. Terwijl dat nu net was wat we al die jaren gedaan hadden: lekker eten en drinken serveren. Het leek wel een nare film.’

Na de plechtigheid gaat het gezelschap naar perk 31 op het kerkhof van Berchem. Iris doet haar laarzen uit en zet de urne van haar moeder op de kist van haar vader.

Een paar maanden later gaat Sarah naar de Canarische Eilanden, om daar een beetje as van haar moeder in de oceaan te gooien. Niet ver van de plek waar haar grote liefde zijn laatste adem uitblies.

Terug in België verkopen Sarah en Iris het ouderlijke huis aan modeontwerpster Ann Demeulemeester. ‘Ze was vaste klant bij ons, al van toen ze nog op de academie zat. Mijn moeder droeg ook haar kleren. Het voelde goed om het aan haar te verkopen. “Jullie zijn altijd welkom”, zei ze.’

Toch zal het straks vreemd aanvoelen om naar 03 235 02 02 te bellen. En nooit meer die oude vertrouwde stem te horen: ‘Hallo, met restaurant Euterpia.’

Natuurlijk hebben we overwogen om het restaurant voort te zetten’, zegt Iris. ‘Er waren kandidaten genoeg om het over te nemen. Wij hebben ook lang getwijfeld om het zelf te doen. Meer dan twintig jaar heb ik achter de schermen meegeholpen. Ik kan de zaak intussen met mijn ogen dicht runnen.’

‘Tot we met de boekhouder gingen praten’, zegt Sara. ‘Het restaurant draaide nog altijd goed. Sommige klanten kwamen hier al meer dan veertig jaar. Mijn ouders kenden hen door en door. Ze wisten wat ze lustten en wat niet. Voor de ene haalden ze oesters in huis, voor de andere kreeft.’

Zo veel generositeit, dat heeft vandaag geen enkel restaurant nog over voor zijn klanten: dat levert te weinig op. De horeca is danig veranderd sinds die ene dag in de zomer van 1976, toen Marc en Marijke openden. Er is de witte kassa. Je vindt amper nog personeel. En mensen drinken veel minder alcohol. ‘Vroeger sleurden we hier manden wijn binnen, daar maakten we ook onze winsten mee. Mensen bestellen nu nog een glas wijn, geen fles meer. “Jullie mama werkte vooral nog uit passie”, zei de boekhouder.’

Toen begon Sarah iets te dagen. ‘Eigenlijk hebben mijn ouders nooit gezegd: “Na ons is het aan jullie.” Ik heb hotelmanagement gestudeerd, met de bedoeling om later in de zaak te stappen. Maar zelfs dan hebben ze nooit over opvolging gepraat. Anders hadden we het nu wel voortgezet.’

Ze beseften dat Euterpia de droom was van hun ouders: het was hun levenswerk, hun theater, hun belle époque. ‘Waren ze honderd geworden, dan hadden ze nog in het restaurant gestaan. Maar toen zij er niet meer waren, moest het doek wel vallen.’ Een goed verhaal moet ook een goed einde hebben, dat hadden ze van hun vader geleerd. ‘Met andere acteurs zou Euterpia hetzelfde niet meer zijn. We zouden ook aan iedereen moeten zeggen wat er gebeurd is. Dat zou vreemd zijn.’

We kijken naar het doodsprentje van hun moeder op de toog. De foto is genomen door de man van een Japanse vrouw die hier gewerkt heeft, zegt Sarah. ‘Toen we haar meldden dat mijn ouders er niet meer waren, was ze helemaal van de kaart. Ze wilde hen eren en vroeg of we een houten suggestiekaart konden opsturen naar Tokio. Dat hebben we ook gedaan.’

Daar, in de hippe wijk Minami-Aoyama, bouwden ze hun miniversie van Euterpia op.

Dat gaan Sarah en Iris misschien ook ooit nog eens doen. Een nieuw restaurant openen. Met een ander adres, een andere naam, een andere muze. Maar wel met die ene zwart-witfoto van die twee personen van wie ze alles geleerd hebben: hij die zijn eeuwige muze door het wilde gras draagt.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content