Redactie Knack

‘Pro deo’ of betaald door de belastingbetaler?

Moet het recht op een eerlijk proces werkelijk zo geïnterpreteerd worden dat “alles kan en alles mag” omdat de belastingbetaler toch de rekening betaalt?

Ik hoop dat de lezer het mij vergeeft hem te bezwaren met een parafrase uit een Koninklijk Besluit. Voor een goed begrip van de oorzaak van de uit de hand gelopen kosten voor pro deo-advocaten is het echter noodzakelijk te verwijzen naar droge tekst.

Hier komt het: volgens artikel 1, § 2, 5° van een Koninklijk Besluit van 18 december 2003 wordt een asielaanvrager, voor zover hij of zij het bewijs van de aanvraag kan voorleggen, “behoudens tegenbewijs” vermoed over onvoldoende inkomsten te beschikken om zelf een advocaat te kunnen betalen.

Dit artikel – en dus de daarmee samenhangende staatssubsidiëring van allerhande procedures aangespannen door advocaten van asielzoekers – geeft uitdrukking aan de internationale verplichting die België op zich heeft genomen toen ons land op 4 november 1950 te Rome het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens ondertekende. Uit dit Verdrag volgt dat eenieder (dus, per evidentie, ook asielzoekers) recht heeft op een eerlijk proces (artikel 8 van het Verdrag).

Ik kan getuigen dat het tegenbewijs dat zou aantonen dat de asielzoeker zelf in staat is om zijn of haar advocaat te betalen, nooit wordt opgevraagd. Strikt genomen kan men dit de Bureaus voor Juridische Bijstand (die beslissen over de toekenning van een pro deo-advocaat aan sociaal behoeftigen) niet kwalijk nemen. De wet verplicht de Bureaus immers niet om een inkomstenonderzoek van de asielzoeker te ondernemen: deze laatste wordt namelijk vermoed arm te zijn.

Het gevolg hiervan is dat asielzoekers, op vertoning van het document dat aantoont dat zij in ons land asiel hebben aangevraagd, voor elke denkbeeldige procedure aanspraak kunnen maken op gratis rechtsbijstand. De advocaat in kwestie wordt voor deze bijstand betaald door de Federale Overheidsdienst Justitie, waarbij de hoogte van de erelonen bepaald wordt door het aantal “punten” dat een procedure oplevert. Zo levert het bijwonen van een interview van een asielzoeker op het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen 15 punten op. De waarde van een punt bedraagt ongeveer 25 euro.

Een interview bij het Commissariaat-Generaal levert de advocaat met andere woorden 375 euro (bruto) op. Het zal de lezer interesseren dat het de advocaat tijdens het interview zelf – dat gemiddeld drie uur duurt – niet is toegestaan te spreken. Enkel wanneer alle vragen gesteld zijn, krijgt de advocaat de gelegenheid om zijn opmerkingen te formuleren. Wordt de asielaanvraag afgewezen, dan staat een beroep voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen open. Dergelijke beroepen – die niet zelden worden ingediend op basis van modellen die vrij gecirculeerd en verdeeld worden onder advocaten -leveren minimaal 15 punten op (in geval het beroep niet-ontvankelijk (!) is) en maximaal 40 punten. Ik laat de berekening dit maal aan de lezer over.

Reeds in december 2011 schreef ik dat de staatssubsidiëring van wat plechtig het vreemdelingencontentieux wordt genoemd onhoudbare proporties aanneemt. Jammer genoeg is de puntennomenclatuur tot op heden echter nog steeds ongewijzigd. Dat er nochtans “iets” moet gebeuren (namelijk de drastische herziening naar beneden van het aantal toegekende punten voor vreemdelingenzaken) lijkt duidelijk te zijn. Ook Paul Bekaert, oud-Stafhouder van de Balie van Brugge, heeft tijdens een conferentie over de toegang en financiering van de kosteloze juridische bijstand man en paard genoemd door te verwijzen naar de overconsumptie in vreemdelingenzaken. Als lid van de Raad van Bestuur van de Liga voor Mensenrechten mag aan zijn mening toch enige waarde worden gehecht.

Ter afsluiting van mijn oproep tot hervorming aan de Minister van Justitie en aan de Staatssecretaris voor Asiel en Migratie, nodig ik de lezer uit om bij wijze van voorbeeld met mij kennis te nemen van het arrest van 9 augustus 2012 van het Grondwettelijk Hof. In de zaak voor het Grondwettelijk Hof, aangespannen door een afgewezen asielzoeker, wordt uiteengezet welke procedurele weg reeds werd afgelegd. Een overzicht: een interview bij het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen (15 punten), een (afgewezen) beroep voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (minimum 15 punten, wellicht 25 punten), een hangende procedure voor de Raad van State (wellicht 25 punten), een beroep voor de arbeidsrechtbank tegen de weigering om nog langer OCMW-steun uit te betalen (15 punten), de procedure voor het Grondwettelijk Hof zelf (25 punten).

De vraag stelt zich wat de beleidsruimte is van de overheid om de kosten verbonden aan de juridische bijstand van asielzoekers beheersbaar te houden. Moet het recht op een eerlijk proces werkelijk zo geïnterpreteerd worden dat “alles kan en alles mag” omdat een derde, namelijk de belastingbetaler, toch de rekening betaalt? De vraag stellen, is ze beantwoorden. Wanneer het duidelijk is dat procedures louter zijn ingegeven door de wens om een verblijf zonder visum in België te rekken, moet de rechter hieraan de nodige sancties verbinden. De huidige mogelijkheid om geldboetes op te leggen aan de asielzoeker in geval van een kennelijk onredelijk beroep is ridicuul: waar niets is, verliest de keizer zijn recht.

Veel efficiënter is een ingrijpen in de uitbetaling van de erelonen door de Federale Overheidsdienst Justitie. Kennelijk ongegronde beroepen moeten leiden tot kennelijk onredelijke uitbetalingen.

Tenslotte is er nog een andere, bredere, beleidsmaatregel – een maatregel die uitblinkt door zijn eenvoud maar letterlijk miljoenen kan opleveren: deel het puntenaantal van de hierboven genoemde procedures door twee.

Pro deo-bijstand (“voor God”) moet steeds een vorm van maatschappelijke dienstverlening blijven. Melkkoeien horen thuis in de wei.


Anthony Godfroid D e auteur is advocaat aan de Balie van Brussel en schrijft dit artikel in eigen naam

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content