Kristof De Witte (KU Leuven): ‘Het financieringssysteem van ons onderwijs moet op de schop’

'Ik pleit voor een shift: meer geld voor het lager en minder voor het middelbaar onderwijs.'
Ewald Pironet

België geeft veel meer uit aan onderwijs dan de meeste andere Europese landen, maar waar gaat dat geld dan naartoe? En hoe kan de Vlaamse regering 100 miljoen euro besparen? ‘Het zal van kleine ingrepen afhangen’, zegt professor Kristof De Witte (KU Leuven).

België behoort tot de Europese top drie als het aankomt op het uitgeven van overheidsgeld. Alleen Frankrijk en Finland besteden nog meer centen van de belastingbetaler. De Belgische overheidsuitgaven bedragen 52 procent van het bbp (bruto binnenlands product, de waarde van alles wat we aan goederen en diensten produceren), terwijl het gemiddelde in het eurogebied 47 procent is. De Nationale Bank ging recent na waar ons land meer geld aan besteedt en concludeerde dat we veel meer uitgeven aan het bestuur van het land, subsidies voor bedrijven en onderwijs. Aan dat laatste besteden we zo’n 1,3 procentpunt meer dan onze buurlanden, wat neerkomt op pakweg 5 miljard euro per jaar.

Het financieringssysteem van ons onderwijs is een kluwen geworden. Het moet op de schop.

‘Uit de OESO-statistieken blijkt inderdaad dat we veel geld uitgeven aan onderwijs’, zegt Kristof De Witte, onderwijseconoom aan de KU Leuven. ‘Binnen de Europese Unie besteden alleen Luxemburg, Oostenrijk en Zweden er nog meer aan. En Vlaanderen investeert er nog meer in dan Wallonië, dus Vlaanderen steekt nog hoger boven het Europese gemiddelde uit. Vooral aan het middelbaar onderwijs wordt meer geld uitgegeven, het basisonderwijs is eerder ondergefinancierd. Dat is niet logisch, want net daar leg je de fundamenten voor de rest van de studiecarrière. We zien bijvoorbeeld dat het begrijpend lezen in het lager onderwijs jaar na jaar achteruitgaat, en dat heeft gevolgen voor latere studies. Daarom pleit ik voor een shift: minder geld voor het middelbaar en meer geld voor het lager onderwijs.’

Waar gaat het vele geld nu concreet naartoe?

Kristof De Witte: Zo’n 12 procent van het Vlaamse onderwijsbudget wordt besteed aan de werking van scholen, zoals de aankoop van materiaal en onderhoud. De rest, pakweg 88 procent, gaat naar lonen. Dat is opmerkelijk meer dan in het buitenland. De lonen jagen de kosten van ons onderwijs de hoogte in, onder meer door de automatische indexaanpassing. Onze leerkrachten hebben een competitief loon, en dat is ook belangrijk om het beroep aantrekkelijk te maken. Er zijn nog andere redenen voor de hoge uitgaven. Zo hebben we kleinere klassen. In het middelbaar zitten bij ons 18 leerlingen in een klas, tegenover gemiddeld 23 leerlingen in Europa. En dan is er ook nog het financieringssysteem zelf.

Wat is het probleem met het financieringssysteem?

De Witte: Dat is een kluwen dat steeds groter wordt. Een voorbeeld: tijdens de coronacrisis kwamen er zomerscholen en bijlessen – die waren ook nodig. Maar zulke zaken worden nooit afgebouwd, met als gevolg dat het totale budget stijgt. Er moet grondig bekeken worden of alles waaraan geld wordt besteed nog wel aan de noden van de tijd beantwoordt. De manier waarop men berekent hoeveel geld de scholen krijgen, is bovendien weinig transparant. Scholen verzamelen punten op basis van de sociaal-eco- nomische status van de leerlingen, de l estijden, de uren die vrijkomen, en dan zijn er nog middelen voor ICT, voor coördinatoren, voor scholengemeenschappen enzovoort. Eigenlijk moet heel het financieringssysteem op de schop, want het is veel complexer dan elders.

Wordt ons onderwijs meer met overheidsgeld gefinancierd dan elders in Europa?

De Witte: Ja, en dat is een breed gedragen maatschappelijke keuze, omdat het zorgt voor meer hoger afgestudeerden, die meer bijdragen aan de economische groei en productiviteit. Omdat we in ons onderwijs iedereen alle kansen willen geven. En omdat we niet willen dat de ouders of studenten zich in de schulden moeten werken om een diploma te behalen. Daarom bestaat ons budget voor onderwijs bijna volledig uit belastinggeld. Toch zou je voor het hoger onderwijs meer een beroep kunnen doen op geld van ouders en studenten. Nu bedraagt het studiegeld 960 euro, wat vanuit internationaal perspectief vrij laag is. Gezien de grote private baten die het hoger onderwijs oplevert, kan dat wat hoger. Je zou bijvoorbeeld een bijdrage kunnen vragen die gekoppeld is aan het latere inkomen van de student.

Maken de verschillende onderwijsnetten ons onderwijs niet extra duur?

De Witte: Het is niet de belangrijkste reden. Dat systeem bestaat in het buitenland ook. Bovendien bevorderen de onderwijsnetten de concurrentie tussen scholen en op zich is dat goed. Het creëert een positieve dynamiek: de scholen kunnen zich profileren met hun pedagogisch project. Aan de andere kant zorgen de netten er ook voor dat kleine, gespecialiseerde opleidingen in bepaalde steden meermaals worden aangeboden. Dat is niet efficiënt.

Kan het geld efficiënter worden besteed?

De Witte: Zeker. Een land als Estland scoort met minder geld beter dan België op de Pisa-toetsen, het internationale vergelijkende rapport van de studieresultaten van vijftienjarige leerlingen. Omdat scholen er meer digitaal werken, minder kosten hebben voor handboeken en meer daadwerkelijk lesgeven. Het gaat om heel veel kleine zaken die zowel het budget als de leerprestaties beïnvloeden.

Ondanks de vele bestedingen in het onderwijs hoor je vaak dat er nog meer geïnvesteerd moet worden.

De Witte: Klopt, en dan wordt er verwezen naar die Pisa-resultaten. We staan nog steeds in de bovenste tabelhelft, al gaan we op alle leergebieden stelselmatig achteruit. We zien ook andere problemen opduiken. Nergens in Europa is de kloof tussen kansarme en kansrijke leerlingen zo groot als bij ons. Een kansarme leerling blijkt op het einde van de rit drie schooljaren achterstand te hebben op een kansrijke student. Daarnaast doen onze toppresteerders het steeds minder goed. Vroeger zat 30 procent van de Belgische leerlingen in de absolute top van de Pisa-resultaten voor wiskunde, nu is dat nog maar 19 procent. Een ander probleem is dat bij ons 24 procent van de leerlingen op vijftienjarige leeftijd al eens een jaar moest overdoen. Dat is het dubbele van het Europese gemiddelde. Vandaar dat er vaak wordt gepleit om nog meer geld in het onderwijs te steken.

In Vlaanderen is dat voorlopig niet aan de orde. Onderwijsminister Ben Weyts (N-VA) moet 100 miljoen besparen en zal overleggen met de vakbonden hoe dat moet gebeuren. Wat zijn de mogelijkheden?

De Witte: 100 miljoen euro is heel veel, dat wordt geen makkelijke opdracht. Er is hier en daar wel ruimte om iets te doen, maar het zal van heel veel kleine ingrepen moeten komen. Concreet moet het aantal zittenblijvers verminderen. Ze kosten veel geld en voor de meeste leerlingen is een jaar overdoen niet nuttig. Integendeel, ze lopen een veel groter risico om zonder diploma te eindigen. We zouden ook de kleinere opleidingen tegen het licht kunnen houden, al bots je daar op de vrijheid van onderwijs. Maar het is niet efficiënt dat we overal alle opleidingen zomaar toelaten. Men zou ook eens kunnen nadenken over grotere klassen. Het zal dus van kleine ingrepen afhangen, tenzij er een indexsprong zou komen. Maar dat kan ik me niet voorstellen. Het zou het lerarenberoep minder aantrekkelijk maken en op veel verzet stuiten.

En we kampen al met een lerarentekort.

De Witte: Het probleem is dat veel leerkrachten er binnen de eerste vijf jaren mee ophouden. Ze hebben heel veel werk, en daarnaast kost het tijd om zaken als klasmanagement en inspelen op de diversiteit in een klas onder de knie te krijgen. Het is een grote uitdaging om die uitstroom te beperken. We moeten proberen hen nóg beter voor te bereiden.

'De lonen jagen de kosten de hoogte in'

Kristof De Witte

– Geboren in Brugge in 1983

– Hoogleraar en coördinator lerarenopleiding economie en bedrijfswetenschappen (KU Leuven)

– Bereidt mee de nieuwe eindtermen voor het secundair onderwijs voor

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content