Nederigheid: een vloek of een deugd?

© iStock

Tinneke Beeckman is filosofe. Voor Knack beantwoordt ze elke week een moeilijke vraag.

Arrogantie vind ik afschuwelijk. Toch beschouw ik haar tegendeel, de nederigheid, niet meteen als een deugd. Sommige gebeurtenissen maken me wel nederig. Wanneer ik anderen moedige inspanningen zie leveren, bijvoorbeeld. Bescheidenheid, zelfkritiek en zelfrelativering zijn belangrijk.

De bereidheid om jezelf klein te maken, om jezelf niet naar waarde te schatten, kan in een moreel superioriteitsgevoel omslaan. Nederigheid ligt dan ook dicht bij de ondeugden die ze beweert te beteugelen: ijdelheid en eigenwaan. Dat is de analyse van Friedrich Nietzsche (1844-1900). Christus stelt in het evangelie dat ‘iedereen die zich verheft, zal worden vernederd en wie zich vernedert, zal worden verheven’ (Lucas 18:14). God straft elke mens die handelt omdat hij erkenning wil en Hij beloont op de dag des oordeels wie zich nederig heeft gedragen. Nietzsche herinterpreteert deze passage: ‘Lucas 18:14 verbeterd. – Wie zich vernedert, wil verheven worden.’ Wanneer iemand zich al te prominent als een nederige persoon opstelt, bespeurt Nietzsche daarin een verlangen om te schitteren. Wie de lof van de nederigheid zingt, bevordert dus eerzucht en hypocrisie.

Wie de lof van de nederigheid zingt, bevordert eerzucht en hypocrisie.

Nietzsches afkeer van de nederigheid past in zijn bredere cultuurkritiek. Hij wil door de valse pretenties achter grootse morele principes prikken. Niet omdat hij immoreel of amoreel gedrag promoot, maar omdat hij een waarachtige morele houding nastreeft. Daarbij hekelt Nietzsche, zoon van een dominee, het strenge protestantse geloof. Hij kijkt bewonderend naar auteurs uit de renaissance, zij inspireren zich op denkers uit de klassieke oudheid. Nietzsche betreurt dat die periode geen blijvende alternatieve moraal heeft voortgebracht. Helaas, schrijft hij in De antichrist, komt aan het renaissanceavontuur een einde wanneer de Duitse monnik Maarten Luther begin zestiende eeuw naar Rome trekt. Daar herneemt en verstrengt hij het christelijke ideaal dat mensen ertoe aanzet om de eigen miserie te verheerlijken.

Een van de renaissancedenkers die de nederigheid bekritiseert, is de Florentijn Niccolò Machiavelli (1469-1527). Deze diplomaat-auteur benadrukt haar funeste effecten op het politieke leven. In zijn tijd is Italië hopeloos verdeeld: steden voeren oorlogen, buitenlandse legers vallen het land binnen en zelfs pausen gebruiken geweld om meer macht te veroveren.

In die ellendige omstandigheden droomt Machiavelli van een vrij en onafhankelijk Italië. Maar daartoe moeten zijn landgenoten de moraal van de nederigheid verwerpen, want die maakt mensen weerloos. Ze is een vorm van zelfverloochening, van minachting voor het leven.

Wanneer de christelijke leer oproept om moed te tonen, bedoelt ze dat mensen lijdzaam moeten leren verdragen, noteert Machiavelli schamper in zijn Discorsi (1517). ‘Het lijkt erop dat deze levensfilosofie de wereld kwetsbaar heeft gemaakt en heeft uitgeleverd aan schandelijke individuen.’ Mensen worden eerder aangespoord om klappen te incasseren dan ze te vergelden. Dat brengt hen in gevaar, ‘vooral wanneer je te maken hebt met arrogante tegenstanders, die uit afgunst of om een andere reden haat tegen jou hebben opgevat.’ Terwijl de Italianen bidden om een hemelse beloning, vergeten ze om hun vrijheid te verdedigen. Want als je op je knieën zit, kun je niet vechten. Je bent overgeleverd aan anderen. Die zijn niet onder de indruk van zo’n vrijwillige onderwerping. Integendeel, nederigheid wekt afkeer op, geen respect. Zo ga je geketend door het leven.

Volgens Nietzsche en Machiavelli wordt de inschikkelijke, nederige mens dus zijn eigen vijand, hij beknot zelf zijn vrije bestaan. Daarvan maken roekeloze, schaamteloze types misbruik. Nederigheid is dus geen deugd. Het kan nooit goed zijn dat je liever knielt dan het leven als waarde te omarmen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content