Met acteur François Beukelaers in Madrid: ‘Je kunt beter manken dan doodgaan’

© Saskia Vanderstichele
Stijn Tormans

Hij is de tachtig voorbij, maar oud zijn de anderen. Vorige week stond François Beukelaers op de bühne in Madrid. ‘Op de scène sterven, dat is gewoon een kwestie van oefening.’

Het Plaza de Santa Ana is een wonderlijk mooi plein, in de buik van Madrid. Miguel de Cervantes woonde ooit om de hoek. Pedro Almodóvar filmde hier scènes voor zijn film Tacones Lejanos. Maar het plein is toch vooral beroemd geworden door het Teatro Español uit 1583. Het oudste theater van Spanje waar nog gespeeld wordt. Helaas staat dat ook in elke reisgids.

Tussen de tientallen toeristen loopt ook iemand van bij ons. Een oude acteur uit het Noorden met een zonnebril op.

Ik zag hem voor de eerste keer in de film Un Soir, Un Train (1968) van André Delvaux, toen hij nog een jonge god was. Hij sprak Frans en speelde samen met Yves Montand, het toenmalige monstre sacré van de Franse cinema.

Later maakte hij naam door ontelbaar andere rollen. Hij was Walter in Tabula Rasa (2017), Jos Teugels in Terug naar Oosterdonk (1997). Maar hij was vooral Max in Brussels by Night (1983). Alleen al de openingsscène is Belgische filmgeschiedenis. Hij steekt een revolver in zijn mond, twijfelt even en haalt hem er weer uit.

Met zijn poes Theepot: 'Ik droom niet meer. Dat is toch maar vluchten van de werkelijkheid en die is boeiend genoeg.'
Met zijn poes Theepot: ‘Ik droom niet meer. Dat is toch maar vluchten van de werkelijkheid en die is boeiend genoeg.’© Saskia Vanderstichele

Eenentachtig is hij vandaag, maar zo ziet hij er niet uit. Geen gram vet aan dat grote, pezige lichaam. Nog altijd een mooie man met stijl. Zelfs op een donderdagavond, een paar uur voor hij het podium op moet.

Hij stapt het Teatro Español binnen. Aan de gevel hangt een groot doek waarop L’Homme de La Mancha staat. Zijn naam staat tussen de acteurs: François Beukelaers uit Bruselas, Bélgica.

Ook binnen geurt het Teatro Español naar traditie. En toch verandert ook hier de wereld. Tot vorig jaar had het theater een grote muur waarin de namen van ontelbare Spaanse theatergoden gegraveerd stonden. ‘Die muur was een trieste zaak’, zegt de huidige bazin. ‘Tien meter vol namen en geen enkele vrouwennaam ertussen. Horrible.‘ Ze liet alle namen overschilderen door een kunstenares. Er staat nu een beeld op van een gemaskerde vrouw.

Maar niet alle mannen en tradities zijn gebannen uit dit theater. In de backstage kleedt François Beukelaers zich om in camerino 1, die van de zestiende-eeuwse toneelschrijver Lope De Rueva. Hij kreeg de mooiste loge van het Teatro Español, omdat hij wellicht de oudste is van de bende uit België.

‘Zenuwachtig?’ vraag ik hem.

‘Als de pest’ antwoordt hij. ‘Dat moet ook.’

Een halve eeuw geleden zag hij de musical L’Homme de La Mancha voor het eerst. In 1968 was dat, in De Munt in Brussel. Hij kende daar iemand en mocht de repetities bijwonen. Van de oubollige mise-en-scène was hij niet onder de indruk, maar wel van de hoofdrolspeler. Een artiest van alle tijden, Jacques Brel. ‘Ik werkte toen mee aan het BRT-programma Horen en zien en was er samen met een cameraman. Brel wilde absoluut niet dat er gefilmd werd, maar mijn cameraman heeft het toch gedaan. Clandestien, vanuit een zak geloof ik. Terwijl Brel Rêver un impossible rêve… aan het zingen was. Daar schaam ik me nog altijd voor.’ (lacht)

Het werden historische beelden, wellicht de enige opname die ooit gemaakt is van Brel in L’Homme de La Mancha (bekijk het YouTubefilmpje ‘Jacques Brel – La Quête’, goed voor 2 miljoen views, nvdr) . ‘In de coulissen liep Brel mij daarna omver. “Wat doe jij hier?” riep hij. “Stap het af.” Hij beende weg, maar kwam terug. “Heb je vanavond iets te doen? Gaan we een glas drinken?” We zijn dan op café gegaan, om wat te zeveren.’ François mocht zelfs gewoon Jacques zeggen.

Vijftig jaar later speelt hij zelf mee in L’Homme de La Mancha. Niet met zijn voormalige drinkebroer, maar met zijn plaatsvervanger op aarde: Filip Jordens. ‘En die speelt minstens even straf’, zegt Beukelaers.

Kwart voor acht. Net voor de eerste toeschouwers binnenkomen, gaan alle acteurs in een kring staan. Ze pakken elkaar vast. Beukelaers zingt zacht een oud lied van Frank Sinatra: ‘ The tables are empty, the dance floor’s deserted, you play the same love song, like a hundred times you’ve heard it.’

En dan loopt de zaal vol en begint de voorstelling over Cervantes en die dolende ridder die onmogelijke dromen droomt.

Dat is het paradoxale aan acteren. Je speelt, maar tegelijkertijd is het wél echt. Een acteur doet alsof hij doet dat het alsof is.

De eindscène is toverachtig mooi: Beukelaers staat op uit de doden, en wandelt met Jordens door de middenbeuk naar de uitgang, de Plaza de Santa Ana op.

Het Teatro Español geeft hen een staande ovatie. Wanneer het applaus eindelijk stopt, zegt mijn buurvrouw: ‘Komt die oudere acteur ook uit je land? Toen hij stierf, dacht ik even dat het echt was.’

In de coulissen is er nog een afterparty. Beukelaers zit helemaal alleen aan een tafel. Nipt van een glas bier.

‘Is het moeilijk om te sterven op de scène?’ vraag ik.

‘Niet echt’, antwoordt Beukelaers. ‘Het is een kwestie van oefening. Je kunt op de grond vallen, daar is niets aan. De kunst is om zo neer te vallen dat het publiek ziet wie je geweest bent. Dat ze een glimp opvangen van de dromen die je had, en van je teleurstellingen. Dat is het paradoxale aan acteren. Je speelt het natuurlijk, je sterft niet echt. Maar tegelijkertijd is het wél echt. Een acteur doet alsof hij doet dat het alsof is.’

In L’Homme de La Mancha vertelt Beukelaers een merkwaardige herinnering uit zijn leven. ‘Het is namiddag of ochtend, ik weet het niet meer zo goed. Ik ben zeven. Aan het einde van de winter of het begin van de lente… Ginder ver, bij de bomen, zie ik iemand, een man. Hij draait zich om en gebaart naar mij. Ik begrijp niet wat hij wil zeggen. Ik ken die man, wie is dat? Hij komt naar me toe, neemt mijn hand, ik voel de wol van zijn handschoenen. Hij praat tegen mij, het is mijn oom. Het is warm in de zaal. Er is veel volk. Mijn oom leidt mij, duwt mij vooruit. Daar staat een vrouw. Iedereen is weg. Ze draagt een grijze broek. Naast haar staat een koffer. Mijn oom zegt: “Zeg dag.” Ik steek mijn hand uit en zeg: “Dag mevrouw.” Ze glimlacht en kijkt me aan. “Dag zoon,” zegt ze, “ik ben je moeder.”‘

‘Zo is het ook gegaan’, zegt hij. ‘Ik heb haar op mijn zevende leren kennen. Zeven jaar eerder had mijn vader zelfmoord gepleegd. Op 8 januari 1938, bij ons thuis. Mijn moeder was hoogzwanger en hoorde plots een schot in een andere kamer. “Wat is dat?” vroeg ze. Ze ging kijken en de kamer was rood.’

Drie weken later, op 2 februari 1938, werd hij geboren. ‘Omdat mijn moeder het niet aankon, ben ik opgevoed door een paar groottantes. Over mijn vader werd nooit gesproken. Zelfmoord was in die tijd nog een taboe.

‘Als kind had ik een afwijking: mijn hoofd stond scheef door een te korte zenuw. Uiteindelijk hebben ze dat toch kunnen opereren. Ik heb dan lang een gipsen helm moeten dragen, maar daardoor kreeg ik weer problemen in mijn borstkas. Ik met mijn moeder naar het ziekenhuis. Een verpleegster stelde daar allemaal vragen, ook over mijn vader. “Wat is zijn beroep?” vroeg ze. “Zou ik u even apart kunnen spreken?” antwoordde mijn moeder. Toen we weer naar buiten wandelden, vroeg ik: “Wat was dat allemaal, daarjuist?” Ze heeft dan de waarheid over mijn vader verteld, maar niet waarom hij het gedaan heeft. Eigenlijk weet ik dat nog altijd niet. Het moet iets heel ergs geweest zijn, anders laat je geen hoogzwangere vrouw in de steek.’

‘Lijkt u op hem?’ vraag ik.

‘Niet zo. Hij was klein. Die openingsscène uit Brussels by Night, waarin ik een revolver in mijn mond steek… Ik durfde dat niet te spelen. Zweette van de schrik. Dat was hij, hè. Ze hebben eerst de loop van de revolver dicht moeten maken. Toen ging het wel.’

De jonge Beukelaers groeide op in Vilvoorde. ‘Na de oorlog hadden de meeste mensen niets. Er was geen aanbod, geen spanning, er gebéúrde niets. Op mijn achttiende zag ik eruit als mijn grootvader. Ik droeg een kostuum in drie delen, een regenjas en een hoed.’

'
‘”Wat doe jij hier?” vroeg Brel. “Stap het af.” Even later zaten we samen op café.’© Saskia Vanderstichele

En Vilvoorde was ook zo’n duf provincienest. Het meest spannende wat er gebeurde, was tram 58 die naar Brussel vertrok. Daar kwam hij op het juiste moment aan, in het juiste jaar. ‘De Expo van ’58 heeft alles veranderd. Ik ontdekte de wereld. Ineens waren er Amerikaanse films. Jazzmuziek. In een weekend zag ik Lester Young, Bud Powell, het Modern Jazz Quartet en Gerry Mulligan. Ik werd een ander mens, ik verjongde. Droeg ineens een bluejeans, een leren jack, Italiaanse schoenen. En ik ging architectuur studeren in La Cambre. Herman Teirlinck was daar toen net directeur af, maar hij was nog altijd docent Nederlands. Niemand broste zijn lessen omdat hij zo’n bijzonder figuur was. Hij kwam binnen, zette zijn bolhoed af, keek iedereen recht in de ogen, riep “aaaaaah” en begon dan les te geven. Hij doceerde niet alleen Nederlands, maar had het ook over de actualiteit en theater. Alles wat hij zei, was boeiend. In die dagen hadden we in La Cambre een eigen toneelgroepje, waarmee we eigentijds theater wilden brengen. Veel stelde het allemaal niet voor, maar Teirlinck is op een dag toch komen kijken. “Monsieur Beukelaers,” zei hij op het einde , “si voulez-vous faire du théâtre, venez à mon école à Anvers.” Ik stopte met architectuur en ging naar Antwerpen. “Wie bent u?” vroeg Teirlinck op het toelatingsexamen. “François Beukelaers.” “En waar komt u vandaan?” Godverdomme, dacht ik, met wie zijn voeten is die aan het rammelen? Maar zo was Teirlinck. Hij lokte je uit je kot, om te zien of je het echt wilde.

‘Eigenlijk heb ik alles van hem geleerd, zoals iedereen van mijn generatie. “Monsieur Beukelaers,” zei Teirlinck, “zie je die koorddanser daar? Weet je waarom die er niet af valt? Omdat wij, het publiek, dat willen. Wij houden die omhoog. Uit de samenscholing ontstaat de acteur. In het theater kun je alles wegnemen: het decor, de muziek, het stuk… Maar niet de acteur.” Ik vond het heel straf dat Teirlinck dat durfde te zeggen, in een wereld die geregeerd werd door regisseurs en directeurs.’

Na zijn studie speelde Beukelaers zowat overal: van New York tot in Korea, met Jan Fabre. Hij werd vooral een Belgische acteur, iemand die afwisselend in het Frans en het Nederlands acteerde. ‘Vandaag zijn er veel acteurs die hun talen spreken, van Bruno Vanden Broecke tot Geert Van Rampelberg. Maar destijds waren we maar met een paar. Mijn grootvader zei altijd: “Wees wantrouwig tegenover mensen die geen tweede taal willen leren.” Een andere taal, dat is een ander leven. Het is iets anders om een boek in het Spaans of het Duits te lezen. Iemand die zich in één taal opsluit, heeft ook een gesloten geest. Dat zei ik ook tegen mijn studenten.’

Een van die leerlingen was Michael De Cock, KVS-baas en regisseur van L’Homme de La Mancha. ‘François was een heel bijzondere lesgever’, had De Cock me eerder verteld. ‘Hij stelde in de les vooral vragen. In oplossingen bieden leek hij niet geïnteresseerd. Zo heb ik hem later ook leren kennen in het theater. Door zijn vragen hij heeft mij leren kijken, echt kijken. Het is niet evident om waardig oud te worden in het theater. Sommige acteurs worden jarenlang aanbeden, en dan worden ze niet meer gevraagd of kunnen ze hun tekst niet meer onthouden. François heeft daar allemaal geen last van. Hij is altijd heel onthecht geweest. Het hoefde allemaal niet voor hem, er waren alleen mogelijkheden. Hij is nooit in de mode geweest, maar ook nooit uit de mode. Daarom blijft iedereen hem vragen. Mijn generatie, die van de veertigers, draagt hem op handen.’

‘Het klopt wel dat ik nooit ergens bij gehoord heb’, zegt Beukelaers. ‘Zelfs niet bij mei ’68. Ik ben toen wel naar Parijs gereden, omdat ik sympathie had voor de beweging.’

Maar hij gooide niet mee met kasseien. Hij bleef aan de kant staan, als een observator met bedenkingen. De beste plaats in het leven. ‘Wannes Van de Velde vertelde mij ooit dat hij in die dagen ergens moest optreden. Na zijn concert werd de Internationale gezongen. Iedereen stak zijn vuist in de lucht, behalve Wannes. “Waarom stak jij je vuist niet op?” vroeg iemand. “Je hoeft iemand maar een stamp in zijn gat te geven,” antwoordde Wannes, “en die vuist wordt dit…” (strekt zijn rechterarm uit). Ze hebben hem toen slaag gegeven. Arme Wannes, de braafste mens ter wereld.’

'
‘”Meneer Beukelaers,” zei de dokter, “ik ben niet zeker dat uw hart een operatie overleeft.”‘© Saskia Vanderstichele

De volgende ochtend praten we verder in de lobby van zijn hotel, tegenover het Atocha-station, waar Al-Qaeda in 2004 191 mensen vermoordde. Voor het station staat vandaag een blauwe campagnebus. Isabel Diaz Ayuso van de Partido Popular schreeuwt door een microfoon de ene belofte na de andere. Haar aanhangers applaudisseren luid.

‘Bent u al eens in Madrid geweest?’ vraag ik.

‘Al verschillende keren’, antwoordt Beuckelaers. ‘En in Baskenland heb ik in de jaren tachtig nog meegespeeld in een film. Ik herinner me die dagen na Franco nog goed. Onder zijn regime werd er amper gefeest. Mensen potten al die jaren hun geld op. Toen hij dood was, kon ineens alles. De wilde feestjes die toen georganiseerd werden, je houdt het niet voor mogelijk. Champagne à volonté. Maar lang heeft het niet geduurd. Vandaag kan er niets meer in dit land. Er is nergens nog geld voor, zeker niet voor cultuur.’

‘Een beetje zoals in België?’ vraag ik.

‘Nee, daar was nooit geld. We maken het beste theater van de wereld, van STAN tot Anne Teresa De Keersmaeker. Maar ze hebben het allemaal wel zelf moeten doen. Onze schilders ook. Het zijn altijd privéverzamelaars die hun werken gekocht hebben en ervoor gezorgd hebben dat ze zo groot geworden zijn. In België heb je de keuze: inbinden of schulden maken. Zoals Gerard Mortier deed, omdat hij altijd kwaliteit wilde bieden. En als er al eens geld is, dan gaat het naar de verkeerde dingen. Ze zijn nu de oude Citroëngarage in Brussel aan het ombouwen tot museum Kanal. Dat moet “Centre Pompidou twee” worden. Ik ben allesbehalve een nationalist, maar ik denk dan aan al die fantastische jonge Belgische kunstenaars die liggen te wroeten in hun zolderkamers. In Kanal zal hun werk niet getoond worden, want de mannen van Centre Pompidou zullen met hun eigen collecties afkomen. Wat een gemiste kans.’

Buiten zijn de beloftes van Isabel Diaz Ayuso op. Ik slenter verder door de stad. In het centrum, niet ver van de Puerta del Sol, aan kilometerpaal nul, hangt een metershoge billboard voor L’Homme de La Mancha. Belgische export in Madrid. Ik moet even weer denken aan de tekst van dat ene liedje dat Beukelaers en co. ooit clandestien opnamen: ‘Rêver un impossible rêve…’

Een paar dagen later zie ik hem weer in zijn mooie oude huis, op het hoogste punt van Brussel. Terwijl zijn poes Theepot in de tuin ronkt, vraag ik of hij nog dromen heeft.

‘Ik wil onsterfelijk worden en dan sterven. (lacht) Nee nee, ik droom niet meer. Dat is toch maar vluchten van de werkelijkheid en die is boeiend genoeg. Ik acteer nog altijd heel graag. Zoals een kind dat zijn vingers verbrandt aan de vlam van een kaars. Maar dat toch telkens weer teruggaat naar het vuur, omdat het nieuwsgierig blijft. Acteren is altijd hetzelfde, maar ook altijd anders. Elke keer weer moet je in de leegte springen en een beetje een onnozelaar durven te zijn. Allee, een kwartier dood op de grond liggen, dat is nu toch geen normaal gedrag? (lacht) “Het eerste wat een acteur moet leren,” vertelde de Engelse theateracteur John Gielgud me ooit, “is dat hij zich nooit belachelijk mag voelen. Of hij nu slaapt of geeuwt op het podium, altijd moet hij denken dat hij iets fantastisch aan het doen is.”‘

En dus trekt hij straks naar Uruguay, om te spelen. En daarna weer naar Brussel en Antwerpen. Dat hij intussen 81 is, deert hem niet. ‘”François, een mens heeft het bakkes dat hij verdient”, riep mijn goede vriend Roel D’Haese ooit. En hij kon het weten, want hij was beeldhouwer. Ik mag niet klagen, op mijn kapotte achillespees na dan. Die kan wel geopereerd worden, maar dat is een operatie van vijf uur. “Meneer Beukelaers,” zei mijn dokter, “het is niet zeker dat uw hart dat overleeft. U bent daar te oud voor. Ik ga u dus niet opereren, want anders zal het weer mijn schuld zijn. Je kunt beter manken dan dood zijn.”‘

L’Homme de La Mancha wordt in het najaar opnieuw gespeeld, onder meer in Brussel en Antwerpen. Meer info op www.kvs.be.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content