Theodore Dalrymple: ‘Voor bralnationalisme voel ik niets’

Theodore Dalrymple, de favoriete denker van Bart De Wever © Hollandse Hoogte

De conservatieve cultuurcriticus Theodore Dalrymple over nationalisme, zelfbeheersing en fatsoen. ‘Wij zijn beter dan jullie, en als jullie dat niet bevalt, hoepel dan vooral een end op’, daar voel ik niets voor.

Door het boekje dat u samen met Bart De Wever hebt gepubliceerd (Vrijheid en oprechtheid, 2011), wordt u in Vlaanderen sterk met de N-VA vereenzelvigd. Maar wat vindt u eigenlijk van nationalistische partijen?

Dalrymple: Laat me eerst zeggen dat ik De Wever een van die zeldzame politici vind die althans gevoel voor humor hebben. Hij is ook erudieter dan ik van politici gewend ben, spreekt vier talen – dat verdient respect. Maar wat het nationalisme betreft: het hangt er helemaal van af wat men er precies onder verstaat. Het soort uitsluitende bralnationalisme à la ‘Wij hebben de bliksemafleider en de eierkoker en de sokophouder uitgevonden (lacht), wij zijn dus beter dan jullie, en als jullie dat niet bevalt, hoepel dan vooral een end op’, daar voel ik niets voor. Maar met patriottisme lijkt me niets mis.

Bart De Wever is een bewonderaar van de achttiende-eeuwse Ierse conservatief Edmund Burke. Schept dat een band?

Dalrymple: Dat doet het inderdaad. Ik vind bij Burke met name het volgende zeer waardevol: het inzicht dat er niet zoiets bestaat als een bepaalde blauwdruk voor problemen die van tevoren kant en klaar gereedligt en die je maar hoeft toe te passen. En verder het besef dat wij onderdeel zijn van een stroom die het verleden met de toekomst verbindt, en dat we dus verantwoordelijkheden hebben tegenover zowel onze voorgangers als de mensen die na ons zullen komen. Dat besef van culturele continuïteit, en van het feit dat je als individu daar maar een heel klein deeltje van bent, dat je het meeste geërfd hebt, betekent anderzijds natuurlijk ook weer niet dat je het verleden slaafs moet navolgen. Burke was niet de soort conservatief die zei: alle verandering is uit den boze. Dat zou evident belachelijk zijn – en hoe zou ik, als arts, kunnen ontkennen dat er vooruitgang is, ik hoef alleen maar terug te denken aan de tijd dat we nog geen behoorlijke anesthetica hadden. Maar dat er ook zoiets bestaat als verandering ten kwade, of op zijn allerminst dat verandering behalve goede ook nadelige gevolgen kan hebben – ik vraag me weleens af of al die eeuwig enthousiaste hervormers van alles daar ooit bij stilstaan.

Grenzen trekken, en dan specifiek voor jezelf, met andere woorden zelfbeheersing, en zowel de noodzaak als het toenemend verdwijnen ervan in onze samenleving, is misschien wel hét grote thema van uw werk.

Dalrymple: Dat zou je misschien zo kunnen zeggen, ja. Op de een of andere manier is het volgende idee overheersend geworden, en dan zeker in Groot-Brittannië: ‘Wie zijn impulsen moet bedwingen, gaat die verdringen, en verdringing is heel slecht, daar word je ziek van. Dus is het beter om je impulsen uit te leven, bij voorkeur onmiddellijk.’ Dat is, uiteraard, pertinent onwaar – het is bijvoorbeeld aangetoond dat mensen die bij relatief kleine ergernissen zichzelf al niet meer in de hand kunnen houden, juist méér last ondervinden van wat hen ergert dan mensen die zich gedragen en niet voor het minste of geringste in woede uitbarsten – wat sowieso ook een stuk prettiger is voor hun omgeving en dus voor de samenleving als geheel. Onmiddellijke driftbevrediging, althans het onvermogen om daar als de omstandigheden dat vereisen van af te zien, is slecht voor een mens. Het hedendaagse losgeslagen consumentisme is daar maar één voorbeeld van, maar ook de verruwing van de omgangsvormen, het verdwijnen van werkelijke empathie ten voordele van sentimentaliteit: het komt allemaal op hetzelfde neer. Ik pleit voor grotere weerbaarheid, en dus – dat vloeit er automatisch uit voort – meer fatsoen. (HJ)

Het volledig interview met Theodore Dalrymple leest u deze week in Knack.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content