‘Zeuren kunnen we allemaal. Maar soms moet iemand de balans in evenwicht brengen’

© foto's Franky Verdickt

Regisseur Kat Steppe en reporter Martin Heylen maakten mogelijk de beste reportagereeksen van het jaar. ‘Wij brengen een pleidooi voor empathie.’

In Een kwestie van geluk (Eén) richtte regisseur Kat Steppe de camera afgelopen voorjaar op de multiculturele smeltkroezen van Borgerhout en de Seefhoek. Na vier maanden kwam ze terug met beklijvende portretten. Nadat Martin Heylen in De bril van Martin eerder al de temperatuur nam van het West-Vlaamse Sijsele, dat plots 500 vluchtelingen moest huisvesten, trok hij stroomopwaarts. Voor Terug naar eigen land (Vier) volgde hij met zes Bekende Vlamingen, onder wie Zuhal Demir, Jean-Marie Dedecker en Veroniek Dewinter, de barre tocht die vluchtelingen ondernemen naar Fort Europa.

Beide reeksen, van het beste wat het afgelopen jaar op het scherm te zien was, hadden hetzelfde doel: van bloedeloze cijfers en statistieken weer mensen maken. Hun stijl verschilt, hun onderwerpen kruisen elkaar hooguit rakelings, maar deze docu’s waren een warmhartig pleidooi voor meer empathie. ‘Al weet ik ook dat die empathie maar strekt tot vlak na de uitzending’, zegt Steppe. ‘Meer is het niet.’

We spreken af in de buurt van het Centraal Station in Antwerpen, op wandelafstand van de wijken die Steppe portretteerde – maar bewust erbuiten. We hadden in De Valk van caféhoudster Diane kunnen afspreken, een van de vaste plekken in Een kwestie van geluk, maar dan hadden we Steppe moeten delen met de stamgasten. Ze neemt de opvolging erg serieus. ‘Het klinkt misschien wat klinisch, maar ik vind nazorg heel belangrijk’, zegt ze. ‘Ook wanneer ik weer uit hun leven ben gestapt, blijf ik ze opzoeken. Twee keer per jaar spreek ik bijvoorbeeld af met de mensen van Bedankt & merci en Ik vergeet u nooit, documentaires die ik eerder maakte. Dat is nu niet anders. Bij sommigen zijn we honderd keer over de vloer gekomen, dan kun je niet zomaar verdwijnen. (stil) Charles (de 88-jarige stem van Een kwestie van geluk, ndvr.) hebben we nog bezocht in het ziekenhuis, voor hij dit najaar stierf. We hebben daar enorm van afgezien.’

U filmde maandenlang in die wijken. Dan is zo’n band onvermijdelijk.

KAT STEPPE: Als je zo’n reportage maakt, haal je mensen uit hun dagelijkse leven, alleen al door daar te zijn. Dan moet je zorgen dat het achteraf nog iets betekent. Ik wil al het mooie dat ze aan mij hebben gegeven ook vasthouden.

MARTIN HEYLEN: Je voelt het respect. Terwijl het heel makkelijk zou zijn om een negatief verhaal te brouwen als je over zo veel materiaal beschikt.

De buurt wordt door sommigen nog altijd denigrerend ‘Borgerokko’ genoemd. Was het een bewuste keuze om die kant van het verhaal niet te brengen?

STEPPE: Ik ben niet naïef: natuurlijk kent zo’n rijkgeschakeerde wijk zijn problemen. Maar de eerste stap om tot een oplossing te komen, lijkt me focussen op gelijkenissen, niet op verschillen. De verschillen kwamen al genoeg – bijna exclusief – aan bod. De tijd was meer dan rijp voor een positief verhaal.

HEYLEN: Zeuren kunnen we allemaal, maar soms moet iemand de balans weer in evenwicht brengen.

Minister van Cultuur Sven Gatz (Open VLD) zei in Humo dat wie Molenbeek van Eric Goens en Een kwestie van geluk bekijkt een vrij volledig beeld van de grootstad heeft. Beide ziet hij als ‘aankomststeden’, goedkope startplekken voor nieuwelingen. Had u ook die indruk?

STEPPE: Het zou pretentieus zijn om mezelf na 120 dagen een expert van multiculturele wijken te noemen. Ik kan alleen spreken over wat ik zag. Ik werd bijvoorbeeld heel ongelukkig van het zien van vluchtelingen die 400 euro moesten neertellen voor een kamertje dat die naam niet waard is. Of van de Palestijnse jongen die een soort paspoort had met daarop ‘Land onbekend’, hier geen werk vond, en in een soort geheime slavenarbeid was terechtgekomen bij een bakker die hem 3 euro per uur betaalde. Daar werd ik héél ambetant van, en dat komt naar mijn gevoel nog te weinig aan bod in de media.

HEYLEN: Er is een onderlaag in België die niet alleen zelden gehoord wordt, maar vooral geen zin meer heeft om het nog eens te zeggen, om nog mee te spelen. Je kunt het vergelijken met wat ik ooit op reportage in Siberië ervoer: de boeren in hun kleine huisjes beschouwen Moskou, met zijn zes rijvakken waarvan één voor limousines, ook als een andere planeet.

Welk verhaal greep u het meeste aan?

STEPPE: Dat van Mohammed, een jonge Afghaanse vluchteling die op zijn vijftiende voor de taliban moest vluchten. Het is een voorbeeld van een kerel die je op een bankje ziet zitten en over wie je je meteen een mening vormt, tot je met hem gaat praten en zijn schrijnende eenzaamheid voelt. Hij mist zijn familie en heeft hier nul sociaal contact. Door zulke mensen in beeld te brengen, laat ik mijn kleine tegenstem horen tegen mensen die het allemaal gelukzoekers vinden.

HEYLEN: Ik neem het woord ‘vluchteling’ nog zelden in de mond. Het ontmenselijkt, het klinkt me te veel als een systeemstoring. Ik zeg ook niet dat we iedereen maar moeten en kunnen opvangen, maar met De bril van Martin wilde ik op z’n minst wat nuance brengen. En dan merk je dat het al verwijten begint te regenen als je nog maar een man in het opvangcentrum in Sijsele toont die geëmotioneerd naar zijn vrouw in zijn thuisland belt, dat je toont dat hij ook maar een mens is. ‘Wat ben jij een linkse hond. Ga jij al die makakken te eten geven, Martin?’

Een kwestie van geluk werd door critici weleens ‘de esthetisering van de marginaliteit’ genoemd. Hoe ging u daarmee om?

STEPPE: Die kritiek kwam van enkelingen, en merkwaardig genoeg uit de hoek van bewoners van Borgerhout die door anderen vaak ‘bakfiets-Vlamingen’ genoemd worden. We toonden de eerste twee afleveringen in De Roma, en achteraf kwamen er een paar naar mij toe: ‘Ik was bang dat je de marginale kaart zou trekken, en dat heb je ook helemaal gedaan.’ Terwijl de mensen over wie het in die eerste afleveringen ging nota bene naast mij stonden en hoegenaamd geen marginalen zijn. Nergens klonk de kritiek zo kleintjes als bij de groep die zo luid beweert socioculturele grenzen te trotseren door in Borgerhout te gaan wonen. Hoe lelijk is dat?

Meneer Heylen, u zette een Australische format naar uw hand. Gelukkig is het een heel ander programma geworden dan Go Back to Where You Came From.

HEYLEN: Dat was ‘een busje ruziemakers in het buitenland’. Een academicus gaf in het begin telkens wat uitleg, en daarna lag de klemtoon op het onderlinge conflict. Daar wilden wij bovenuit stijgen. Vandaar ook de grotere, inspirerende rol voor mij, hoewel ik me daarvoor over een drempel moest hijsen. Vergeet niet dat ik in 1980 als journalist bij De Morgen ben begonnen, toen men zelfs initialen onder een stuk als een vorm van egotripperij beschouwde. Ik vind het zinvol om op dit moment in mijn carrière als waarnemer in beeld te komen, maar nu moest ik plots ook op gefundeerde wijze tegen een brulboei als Jean-Marie Dedecker ingaan. Of die keer dat we bij de Koerdische peshmerga aan het front met de IS zaten, en ik aan Zuhal Demir (N-VA), zelf Koerdische, vroeg of ze haar familie ook zou zeggen dat ze daar moest blijven. Of opmerkte dat haar vader destijds ook naar België was getrokken op zoek naar een beter leven.

Haar vader was gevraagd om in de mijnen te komen werken, vluchtelingen hadden geen uitnodiging gekregen – daarmee was voor haar de kous af. We zagen momenten van oprechte ontroering, maar niemand week af van het eigen gelijk. U nam op uw reis naar eigen zeggen ‘een staalkaart van onze samenleving’ mee. Heel hoopvol was dat niet.

HEYLEN: Misschien hadden we hun gsm moeten afnemen. Nu was er overleg met de achterban. Veroniek belde ’s avonds naar haar vader (Vlaams Belanger Filip Dewinter, nvdr.), en die zal ongetwijfeld zijn mening hebben gegeven. Net zoals Zuhal ook tips en argumenten kreeg toen ze met Bart De Wever (N-VA) chatte. Als iemand die opgeleid is bij een krant, waar in elk stuk links en rechts evenwichtig aan bod moesten komen, vond ik het een moeilijke oefening. Het is een soort gevoelsjournalistiek, waar eigen mening en emoties een plaats hebben. Als ik buiten beeld louter klassiek-journalistieke vragen had gesteld, dan was Terug naar eigen land gewoon ‘meer van hetzelfde’ geworden.

De verstrengeling van emotie, opinie en journalistiek ligt vandaag onder vuur.

STEPPE: Maar dat was net het verfrissende. Ik had het op dat moment nodig om Martin in die rol te zien. Zolang het duidelijk is dat het om een mening gaat, is er voor mij weinig aan de hand. Zo was ik met Jeroen Meus in Cuba aan het filmen voor het tweede seizoen van Goed volk toen Castro stierf. De VRT vroeg meteen of we daar iets over konden maken. We rolden net uit ons bed, wisten nog van niets en zaten in een buitenwijk waar eigenlijk niets gebeurde. We voelden dat ze vooral een snel verslag wilden, en dat de conclusie misschien minder belangrijk was. Ik kon probleemloos twee verhalen de wereld insturen: Cuba rouwt, of Cuba juicht. Uiteindelijk heeft Jeroen gewoon verteld hoe de sfeer in de straten was. Zulke gevoelsjournalistiek was de enige juiste op dat moment. Wij konden daar geen neutraal stukje maken, dat zou volstrekt ongefundeerd zijn geweest. Ik zei het al, we wisten nog van niets.

HEYLEN: We zullen altijd nood hebben aan droge, objectieve journalistiek, maar je voelt aan alles dat we meer richting cross-over evolueren. De huiver van feitelijke journalisten voor die verstrengeling is achterhaald. Ik heb me die bedenking opmerkelijk genoeg voor het eerst gemaakt na het bekijken van Goed volk. Jeroen Meus is een kok, geen journalist, maar door hem te omringen met de juiste crew leverde dat sterke reportages op – inhoudelijk en esthetisch – met drie keer zoveel kijkers als Pano op Canvas. Dat ik weliswaar goed gemaakt vind.

Is dat een pleidooi voor meer onbevangenheid of voor meer BV-journalistiek?

STEPPE: Voor het bundelen van talenten, denk ik.

HEYLEN: Het is niet aan mij om iemands rekening te maken, maar de autoriteit van journalisten wordt vandaag geweldig aangevreten, en ik heb het gevoel dat ze het nog altijd niet beseffen. Ik zie veel zelfvoldaanheid in journaals en reportagemagazines, terwijl mensen steeds meer naar vertellingen snakken. Er is een gigantische informatieoverload, en ik denk dat andere benaderingen geapprecieerd zouden worden.

2016 was het dodelijkste jaar ooit in de Middellandse Zee. Begin december vielen er al 4715 doden, tegenover 3771 in heel 2015. Onder meer doordat smokkelaars steeds vaker gammele bootjes gebruiken. Het zal u niet verbazen?

HEYLEN: Dat smokkelaars hen op zeeonwaardige bootjes duwen, heb ik vorig jaar zelf gezien. En in Istanbul kregen ze als nietsvermoedend koopvee zwemvesten van piepschuim aangesmeerd, vesten waarmee wie niet kan zwemmen na tien minuten verdrinkt. Een schrijnende commercie. Ik zou weleens willen lezen hoe het daar vandaag mee gesteld is.

U gaat niet zelf terug?

HEYLEN: U beseft niet hoe groot de steen in mijn maag was toen ik die eerste reeks had toegezegd. U weet ook wat de IS had gedaan met een journalist, of met de dames in ons gezelschap, als we gevangen waren genomen. Een paar uur nadat wij aan de Blauwe Moskee in Istanbul hadden gefilmd, blies er zich op die plek een IS-militant op. Als we daar toen nog hadden gestaan, had hij ongetwijfeld de westerse cameraploeg als doelwit gekozen.

STEPPE: Straf dat je toch toezegde. Die steen in de maag had bij mij tot complete immobiliteit geleid.

HEYLEN: Ik móést gewoon. En ook mijn vrouw vond dat ik moest gaan. (fijntjes) Al ziet ze me graag, hoor. Ze zag het vuur in mijn ogen, en besefte hoe zinvol het kon zijn. Maar toen u de vraag net stelde, voelde ik die steen meteen weer: ‘Nooit van mijn leven!’

U draagt die ervaring nog altijd mee?

HEYLEN: Ik denk er niet meer alle dagen aan, maar ik heb het er vaak nog lastig mee. Toen we terug in België waren, hebben we met de hele crew een gesprek met een traumapsycholoog gehad. Niemand zat daar zonder stenen in zijn rugzak, zelfs niet de cameramannen die al eerder een oorlog hadden gezien. Iedereen bleek ook ruzie te maken met vrienden ‘die het allemaal zo erg niet vonden’. Ik ben tegen mijn slager beginnen te roepen, heel atypisch voor mij. De woede is ondertussen verteerd, maar er zit een soort krop die ik niet meer kwijtraak. En ik denk niet dat ik daar nog één aan wil toevoegen.

Hopen jullie dat politici iets meegenomen hebben van jullie programma?

STEPPE: (haalt haar schouders op) Ik merk dat ik de laatste vijf jaar heel gedesillusioneerd ben geraakt in de politiek. Ik hoor alleen nog mensen die verkozen willen worden, maar niemand die iets wil dóén. Er is zo weinig verhaal. (aarzelend) Ik durf het bijna niet te vertellen want ik ben er echt niet trots op, maar ik ben uit pure frustratie niet gaan stemmen. Ik stond al aan het stemkantoor toen ik bedacht: ik kan niet naar eer en geweten gaan stemmen. En dus ben ik terug naar huis gereden. Dat is het absolute nulverzet, ik weet het, en het levert niets op, maar mijn wantrouwen was te groot. Het is geen oproep tot anarchie, en ik wil al helemaal niet bekendstaan als een ondemocratisch sujet. Ik wist gewoon niet wie nog een stem waard is.

Wanneer is voor u de klik gekomen?

STEPPE: Misschien wel toen ik steeds meer politici hoorde die hun programma aanpasten aan wat Bart De Wever, het Grote Gevaar, níét was. Als hij wit zei, riepen zij zwart, zonder dat daar verder veel ideologie achter zat. Daar zat ik echt mee in mijn maag. Maar nogmaals, ik zie het vooral als een handicap van mij.

Daarmee hebt u wel de desillusie van velen verwoord. En een van de redenen waarom populisten overal terrein winnen.

HEYLEN: Ik herken haar metaalmoeheid tegenover grote beloften. En die is altijd in het voordeel van wie het luidst toetert of het best entertaint: ‘Ik weet het ook niet meer, laten we maar op die kerel stemmen.’ En zo word je vandaag president van de Verenigde Staten. Ik ben niet immuun voor die metaalmoeheid, maar ik ben wel ingeënt toen ik nog verslaggever van de gemeenteraad in Assenede was. Op de lijsten stond niet bepaald de elite van onze gemeente. Veel bekwamere, bezielde mensen hebben zelden zin, tijd of ambitie. Maar eigenlijk praat ik niet graag over politiek. Wat ik daarover kwijt wil, zit meestal al verwerkt in mijn reportages.

Iets anders dan, maar daarom niet makkelijker: hoe beoordelen jullie elkaar als reportagemakers?

STEPPE: We zoeken hetzelfde, denk ik. We zoeken gemeenschappelijkheden, waardoor beide programma’s een pleidooi zijn geworden voor meer empathie in de samenleving. Ik kom niet in beeld, maar ik grijp bijvoorbeeld in door met vaste kaders te werken. Dat geeft een gevoel van waarachtigheid, al moet je ook beseffen dat er zich een meter buiten beeld net zo goed een tafereel kan afspelen dat alles binnen het kader tegenspreekt.

HEYLEN: Ik ben journalistiek geschoold, al doende toch. Kat is als regisseur visueler ingesteld, en is esthetisch heel sterk. Maar we hebben allebei uitstekende sensoren voor authenticiteit, en het doet mij altijd deugd om eens wat echtheid op tv te zien. Mensen die opgetrokken zijn uit imago tóch de camera en zichzelf doen vergeten, dat is al heel wat.

Praten mensen makkelijker dan vroeger? Ze weten dat jullie hen in hun waarde zullen laten. En een luisterend oor is schaars geworden – maakt niet uit dat er een cameraman naast staat.

STEPPE: Het hangt er toch van af waar je precies mee zit, en hoelang al. En je moet mensen treffen die kunnen en willen reflecteren. In de Marokkaanse gemeenschap vond iedereen het heel moeilijk om over gevoelens, verleden en zelfs maar het dagelijkse leven te praten, merkte ik. En als ik aan mijn grootmoeder vraag ‘omschrijf me jouw vader eens?’, dan komt er ook niet meer uit dan ‘het was ne goeien’. Het zit niet in haar cultuur.

U groeide op in Menen, diep in West-Vlaanderen.

STEPPE: Dat heeft er zeker mee te maken. (lacht) Als iemand mij morgen de vragen stelt die ik stel, trek ik mijn tirette ook niet open.

HEYLEN: Naar mijn ervaring komen de mooiste verhalen uit de meest verlegen mensen. Kwekkers die zichzelf graag bezig horen, hebben hun verhaaltje al klaar zitten. Ik wil mensen die niet van plan zijn iets te vertellen. Ik trok voor Man bijt hond vijf keer een denkbeeldige lijn door Vlaanderen, en belde in elke gemeente langs die lijn bij één willekeurig huis aan. Daar zaten we dan drie uur binnen, en we gingen pas weg als ik voelde dat we een waarachtig moment hadden meegemaakt. ‘Ik heb jou nu dingen toevertrouwd die ik niet eens tegen mijn familie heb gezegd’, zeiden velen achteraf. ‘Ik heb er geen spijt van, maar als ik het op voorhand had geweten, had ik je niet binnengelaten.’ (lacht)

Hoe belangrijk is serendipiteit in jullie werk? Hoezeer laten jullie het toeval toe?

HEYLEN: Dat is mijn lievelingsbegrip. Wie met mij samenwerkt, weet dat ik maar één ijzeren wet heb: wees altijd alert, een verhaal is nooit ten einde. Ik ben heel zachtaardig, maar soms gebeurt er iets magisch, komen we in een tijdelijke bubbel terecht, en als mijn cameraman dan niet mee is, komen er gevoelens van moordlust in me op. Daarom werk ik bijna altijd met dezelfde mensen.

In 1989 versloeg ik het WK judo in Belgrado. Daar heb ik het genot van serendipiteit ontdekt, toen ik op een tram sprong, mijn halte miste en dan maar bleef doorrijden tot de terminus ergens in een buitenwijk. Een zeer hoog Lost in Translation-gehalte. Sindsdien doe ik dat wel vaker: gewoon op een bus stappen, ook in België, en zien waar hij mij brengt, welke gesprekken ik onderweg opvang… Iedereen zou af en toe zijn halte moeten missen en gewoon consumeren wat het leven spontaan aanbiedt.

STEPPE: Als mensen niet opdagen of geen zin hebben, terwijl ze voor mijn verhaal zo belangrijk zijn, rij ik gefrustreerd naar huis en wil ik me altijd op fictie werpen. Dan heb ik het in handen en moet iedereen netjes zeggen wat ik geschreven heb. Maar de dag erna struikel je in een moment zoals Martin net beschreef, en daar kan geen fictie tegenop.

Jullie zijn allebei het resultaat van een late roeping.

STEPPE: Ah, maar ik ben dan ook heel lang een notoire luiaard geweest. (lacht)

HEYLEN: Ik werkte sinds mijn zestiende in de fabriek, maar ik ben een soort woestijncactus die dan toch nog een bloem gaf toen niemand het nog verwachtte. Ik geloof ook dat als je pas laat gaat bloeien, je ook lang bloeit. Ik wil alvast blijven vertellen, de manier waarop maakt me niet uit. Vorig jaar stak ik voor het eerst ook een theatervoorstelling met vissersliederen in elkaar in Oostende, en dit jaar vraag ik mensen met Message in a Bottle om brieven te schrijven die ze normaal alleen aan de branding zouden toevertrouwen. Ik vrees dat dit het enige is waar ik echt goed in ben: met mensen praten, en het speciale zoeken in het gewone, of het gewone in het speciale. (denkt na) Mag ik ook eens wat vragen? Kijk jij veel achterom, Kat?

STEPPE: Ik ben heel nostalgisch, dat is een kwalijke aandoening die ik met mijn pa deel. Ik sta niet makkelijk in het nu, dat was als kind al zo. Als ik naar een pretpark mocht, was ik er de dag zelf niet echt bij. Pas de dag erna kon ik denken: dat was nog eens tof. Het sijpelt allemaal wat trager door. Niet echt handig.

HEYLEN: Als politiek journalist zou dat een kwalijke eigenschap zijn, maar voor jou is dat toch perfect? Je absorbeert eerst alles, en later komt het er gefilterd en geplaatst uit, in een vorm van schoonheid. Nu goed, als mensen te vlot zijn, staar ik er ook maar naar als een konijn naar een lichtbak.

Misschien nog een laatste gelijkenis. Het woord ‘maniakaal’ valt vaak als het over jullie gaat.

STEPPE: Zeg niet ‘maniakaal’ maar ’toegewijd’. Maar het klopt. In tegenstelling tot Een kwestie van geluk zijn mijn eerdere films een soort meditaties over hoe je al dan niet in het leven staat. Als we ruziemaken, merkt mijn man Frank (Vander linden, frontman van De Mens, nvdr.) weleens op dat ik lessen weiger te trekken uit mijn eigen werk. Het is geen pretje om met een bard getrouwd te zijn die dergelijke wijsheden op je bord kan smijten. (lacht)

HEYLEN: Echt maniakaal wordt het pas in de korte periodes dat het er echt toe doet. Ik noem het liever je laven aan het vuur van het leven.

STEPPE:What he said. Ga daar nog maar eens over.

Tekst Kristof Dalle, foto’s Franky Verdickt

‘Er is een onderlaag in België die niet alleen zelden gehoord wordt, maar vooral geen zin meer heeft om het nog eens te zeggen, om nog mee te spelen.’ Martin Heylen

‘Nergens klonk de kritiek zo kleintjes als bij bakfiets-Vlamingen die beweren socioculturele grenzen te trotseren door in Borgerhout te wonen.’ Kat Steppe

‘De mooiste verhalen komen uit de meest verlegen mensen. Kwekkers die zichzelf graag bezig horen, hebben hun verhaaltje al klaar zitten.’ Martin Heylen

‘Ik ben uit pure frustratie niet gaan stemmen. Ik wist gewoon niet wie nog een stem waard is.’ Kat Steppe

‘Iedereen zou af en toe zijn tramhalte moeten missen en gewoon consumeren wat het leven spontaan aanbiedt.’ Martin Heylen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content