‘Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet’: in haar nieuwe boek ‘De Grote Transformatie’ vertelt godsdiensthistorica Karen Armstrong hoe deze ‘gulden regel’ tijdens de zogenaamde Spilperiode (van 900 tot 200 v.C.) door verschillende ‘spirituele en filosofische genieën’ werd ontdekt. En die regel, schrijft ze, is vandaag belangrijker dan ooit. Een voorpublicatie.

Vrijwel elke generatie denkt op een keerpunt in de geschiedenis te staan, maar de problemen van onze tijd lijken wel uitzonderlijk ingewikkeld en de toekomst lijkt steeds onzekerder. Achter veel van onze moeilijkheden schuilt een diepe geestelijke crisis. In de twintigste eeuw zagen we een uitbarsting van geweld op een ongekend grote schaal. Helaas heeft ons vermogen om elkaar kwaad te doen en te verminken gelijke tred gehouden met onze uitzonderlijke economische en wetenschappelijke vooruitgang. Het lijkt ons te ontbreken aan de wijsheid om onze agressie te beteugelen en binnen veilige en gepaste grenzen te houden. De explosie van de eerste atoombommen boven Hiroshima en Nagasaki onthulde de nihilistische zelfvernietiging die verscholen zit in de briljante prestaties van onze moderne cultuur. We riskeren een milieuramp omdat we de aarde niet meer zien als iets heiligs, maar gewoon als een ‘hulpbron’. Tenzij er een soort geestelijke revolutie komt die onze technologische genialiteit kan bijhouden, ziet het er niet naar uit dat we onze planeet zullen kunnen redden. Zuiver rationele kennis zal niet voldoende zijn. We hebben door schade en schande ontdekt dat een grote universiteit kan blijven bestaan vlak bij een concentratiekamp. Auschwitz, Rwanda, Bosnië en de vernietiging van het World Trade Center waren allemaal duistere epifanieën die lieten zien wat er kan gebeuren als het besef van de heilige onschendbaarheid van elk menselijk wezen verloren is gegaan.

De godsdienst, die geacht wordt ons te helpen de juiste instelling te cultiveren, lijkt vaak het geweld en de wanhoop van onze tijd te weerspiegelen. Bijna dagelijks zien we voorbeelden van religieus terrorisme, haat en intolerantie. Steeds meer mensen vinden de traditionele religieuze doctrines en gebruiken irrelevant en ongeloofwaardig, en wenden zich tot kunst, muziek, literatuur, dans, sport of drugs voor de transcendente ervaringen die de mens nodig lijkt te hebben. We zijn allemaal op zoek naar momenten van extase en vervoering waarin we ons mens-zijn vollediger beleven dan normaal, diep vanbinnen worden geraakt en tijdelijk boven onszelf worden uitgetild. We zijn betekeniszoekende wezens, en in tegenstelling tot andere dieren raken we heel snel wanhopig als we geen betekenis en waarde in ons leven kunnen vinden. Sommige mensen zoeken naar nieuwe vormen van religiositeit. Sinds het eind van de jaren zeventig heeft in grote delen van de wereld een geestelijk reveil plaatsgevonden, en de militante vroomheid die we vaak ‘fundamentalisme’ noemen, is slechts één manifestatie van onze postmoderne zoektocht naar verlichting.

Een lichtend voorbeeld

Ik geloof dat we voor ons huidige dilemma inspiratie kunnen vinden in de periode die de Duitse filosoof Karl Jaspers de Achse der Weltgeschichte, de Spiltijd, noemde omdat die tijd een scharnierpunt vormde voor de geestelijke ontwikkeling van de mensheid. Van ongeveer 900 tot 200 v.C. ontstonden in vier verschillende gebieden de grote wereldtradities waar de mensheid zich nog steeds op verlaat: confucianisme en taoïsme in China, hindoeïsme en boeddhisme in India, monotheïsme in Israël en filosofisch rationalisme in Griekenland. Dit was de periode van de Boeddha, Socrates, Confucius en Jeremia, de mystici van de upanishads, Mencius en Euripides. Gedurende deze periode van intense creativiteit bereidden spirituele en filosofische genieën de weg naar een volkomen nieuw soort menselijke ervaring. Velen van hen werkten anoniem, maar anderen werden een lichtend voorbeeld en kunnen ons nog steeds met emotie vervullen omdat ze ons laten zien wat een mens hoort te zijn.

De Spiltijd was een van de vruchtbaarste perioden van intellectuele, psychologische, filosofische en religieuze verandering in de geschreven geschiedenis en zou ongeëvenaard blijven tot de Grote Westerse Transformatie, die onze eigen wetenschappelijke en technologische moderne tijd schiep.

Maar hoe kunnen de wijzen van de Spiltijd, die onder zulke andere omstandigheden leefden, onze huidige situatie toelichten? Waarom zouden we ons tot Confucius of de Boeddha wenden om hulp? Een studie naar deze lang vervlogen periode kan toch alleen maar een oefening in geestelijke archeologie zijn, terwijl wat we nodig hebben de schepping van een innovatiever geloof is, dat de realiteit van onze eigen wereld weerspiegelt? Maar in feite hebben we de inzichten van de Spiltijd nooit overtroffen. In tijden van geestelijke en sociale crisis zijn mannen en vrouwen steeds weer teruggekeerd naar deze periode om steun te zoeken. Ze hebben de ontdekkingen uit de Spiltijd misschien verschillend geïnterpreteerd, toch zijn ze er nooit in geslaagd om die voorbij te streven. Het rabbijnse jodendom, het christendom en de islam, bijvoorbeeld, waren allemaal latere ontwikkelingen van de oorspronkelijke Spiltijd. Deze drie tradities hebben allemaal de visie van de Spiltijd herontdekt en op een prachtige manier vertaald naar een idioom van hun tijd.

De profeten, mystici, filosofen en dichters van de Spiltijd waren zo vooruitstrevend en hun visie was zo radicaal dat latere generaties de neiging hadden water bij de wijn te doen. Daarmee produceerden ze vaak precies het soort religiositeit waar de hervormers uit de Spiltijd vanaf wilden. Dat is naar mijn mening in de moderne wereld gebeurd. De wijzen uit de Spiltijd hebben een belangrijke boodschap voor onze tijd, maar hun inzichten zullen verrassend – zelfs schokkend – zijn voor velen die zichzelf nu godsdienstig vinden. Vaak wordt bijvoorbeeld aangenomen dat geloof een kwestie van geloven in bepaalde credo’s is. We noemen religieuze mensen dan ook ‘gelovigen’, alsof ze zich voornamelijk zouden bezighouden met het aanvaarden van geloofsartikelen. Maar de meeste filosofen uit de Spiltijd hadden geen enkele belangstelling voor doctrines of metafysica. Theologische overtuigingen waren totaal oninteressant voor iemand als de Boeddha. Sommige wijzen weigerden zelfs hardnekkig om over theologie te praten, omdat het volgens hen afleidde en schadelijk was. Anderen voerden aan dat het onvolwassen, onrealistisch en pervers was om te zoeken naar het soort absolute zekerheid dat veel mensen van religie verwachten.

Alle tradities die ontwikkeld werden tijdens de Spiltijd, verschoven de grenzen van het menselijk bewustzijn en legden een transcendente dimensie in de kern van ons wezen bloot, maar ze beschouwden dat niet noodzakelijkerwijs als iets bovennatuurlijks en weigerden meestal erover te praten. Juist omdat de ervaring onzegbaar was, was de enige juiste houding een eerbiedig zwijgen. De wijzen waren er in elk geval niet op uit hun eigen visie op deze ultieme werkelijkheid aan anderen op te dringen. Integendeel, niemand moest ooit religieuze leerstellingen in goed vertrouwen of uit de tweede hand aanvaarden, vonden zij. Het was essentieel alles ter discussie te stellen en elke leer empirisch aan je persoonlijke ervaring te toetsen. Zoals we zullen zien was het meestal een teken dat de Spiltijd over zijn hoogtepunt heen was wanneer een profeet of filosoof de nadruk begon te leggen op verplichte doctrines. Als iemand de Boeddha of Confucius had gevraagd of hij in God geloofde, zou hij waarschijnlijk hebben gehuiverd en – bijzonder hoffelijk – hebben uitgelegd dat het geen passende vraag was. Als iemand Amos of Ezechiël had gevraagd of hij een ‘monotheïst’ was die in slechts één God geloofde, zou hij al even perplex zijn geweest. ‘Monotheïsme’ was niet waar het om ging. We vinden maar zelden een ondubbelzinnige bevestiging van monotheïsme in de bijbel, maar – en dat is interessant – de schrilheid van sommige van die doctrinaire stellingen is in strijd met de geest van de Spiltijd.

Een ander mens

Het ging er niet om wat je geloofde, maar hoe je je gedroeg. Religie betekende dingen doen die je diepgaand veranderden. Vóór de Spiltijd had het rituele dierenoffer centraal gestaan in het zoeken naar religie. Het goddelijke werd beleefd in gewijde drama’s die je naar een ander zijnsniveau tilden, zoals een goede theatervoorstelling vandaag de dag kan doen. De wijzen uit de Spiltijd veranderden dat; ze hechtten nog steeds waarde aan rituelen, maar gaven die een nieuwe ethische betekenis en stelden moraliteit centraal in het geestelijke leven. De enige manier waarop je ‘God’, ‘Nirvana’, ‘Brahman’ of de ‘Weg’ kon ontmoeten, was door een leven van compassie. Religie stond gelijk aan compassie. Tegenwoordig gaan we er vaak van uit dat we voor onszelf moeten hebben bewezen dat ‘God’ of het ‘Absolute’ bestaat, voordat we een religieuze levensstijl aanvaarden. Dat is een goede wetenschappelijke praktijk: eerst stel je een principe vast; pas daarna kun je het toepassen. Maar de wijzen uit de Spiltijd zouden zeggen dat je daarmee het paard achter de wagen spant. Eerst moest je je wijden aan het ethische leven; daarna zou gedisciplineerde en vanzelfsprekende goedheid, niet metafysische overtuiging, je op het spoor zetten van de transcendentie die je zocht.

Dit betekende dat je bereid moest zijn te veranderen. De wijzen uit de Spiltijd waren niet van plan hun volgelingen een beetje morele verheffing te bieden, waarna die zich weer met hernieuwde kracht op hun gewone, egocentrische leven konden storten. Hun doel was een heel ander mens te scheppen. Alle wijzen predikten een spiritualiteit van empathie en mededogen; ze stonden erop dat mensen hun egoïsme en hebzucht, hun gewelddadigheid en liefdeloosheid lieten varen. Het was niet alleen verkeerd een ander mens te doden, je mocht niet eens een vijandig woord spreken of een boos gebaar maken. Verder realiseerden bijna alle wijzen uit de Spiltijd zich dat je goedheid niet beperkt mocht blijven tot je eigen omgeving: je zorg moest zich op de een of andere manier tot de hele wereld uitstrekken. Toen mensen hun horizon en medemenselijkheid begonnen in te perken, betekende dat tevens het einde van de Spiltijd.

Elke traditie ontwikkelde zijn eigen formulering van de Gulden Regel: wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet. Voor de wijzen uit de Spiltijd draaide religie om respect voor de heilige rechten van anderen en niet om orthodox geloof. Als mensen zich vriendelijk en grootmoedig gedroegen tegenover anderen, konden ze de wereld redden.

Wij moeten dit ethos uit de Spiltijd herontdekken. In onze globaliserende wereld kunnen we ons geen bekrompen of selecte visie meer veroorloven. We moeten leren leven en handelen alsof mensen in verre landen even belangrijk zijn als wijzelf. De wijzen van de Spiltijd schiepen hun ethiek van mededogen niet onder idyllische omstandigheden. Elke traditie ontwikkelde zich in een maatschappij als de onze die als nooit tevoren door geweld en oorlogen werd verscheurd – sterker nog: de eerste katalysator voor religieuze verandering was gewoonlijk een principiële afwijzing van de agressie die de wijzen overal om zich heen zagen. Toen ze op zoek gingen naar de oorzaken van het geweld in de psyche, ontdekten de filosofen uit de Spiltijd de innerlijke wereld en begonnen ze een tot dusver onontgonnen terrein van menselijke ervaring te verkennen.

Een kosmische orde

De consensus van de Spiltijd bevestigt op welsprekende wijze de eenstemmigheid van de geestelijke zoektocht van de mens. De volkeren uit de Spiltijd ontdekten allemaal dat de ethiek van mededogen werkte. Alle grote tradities die in die tijd ontstonden, zijn het eens over het enorme belang van liefdadigheid en goedheid, en dit vertelt ons iets belangrijks over onze menselijkheid. De ontdekking dat ons eigen geloof in die mate overeenstemt met dat van anderen, is een positieve ervaring. Daarom kunnen we, zonder van onze eigen traditie af te wijken, van anderen leren hoe we ons eigen streven naar een empathisch leven kunnen verbeteren. We kunnen de verworvenheden van de Spiltijd niet begrijpen als we niet bekend zijn met wat eraan voorafging, dus moeten we de religie van de vroege oudheid begrijpen. Die had bepaalde kenmerken gemeen die allemaal belangrijk zouden worden voor de Spiltijd. De meeste gemeenschappen geloofden bijvoorbeeld al vroeg in een Hoge God, die vaak de Hemelgod werd genoemd omdat hij geassocieerd werd met de hemel. Aangezien hij tamelijk ontoegankelijk was, dreigde hij te vervagen uit het religieuze bewustzijn. Sommigen zeiden dat hij ‘verdween’, anderen dat hij met geweld was vervangen door een jongere generatie van meer dynamische goden. Men ervoer gewoonlijk het heilige als een immanente aanwezigheid in de wereld om zich heen en in zichzelf. Sommigen geloofden dat goden, mannen, vrouwen, dieren, planten, insecten en stenen allemaal hetzelfde goddelijke leven deelden. Ze waren allemaal onderworpen aan een alomvattende kosmische orde die alles in stand hield. Zelfs de goden moesten gehoorzamen aan deze orde en ze werkten samen met de mensen om de goddelijke energieën van de kosmos te behouden. Als die niet vernieuwd werden, zou de wereld terugvallen in de oerleegte.

Het dierenoffer was een overal geldende religieuze praktijk in de antieke wereld. Het was een manier om de uitgeputte krachten die de wereld in stand hielden te regenereren. Men was ervan overtuigd dat leven en dood, creativiteit en vernietiging onlosmakelijk met elkaar vervlochten waren. Mensen realiseerden zich dat ze alleen in leven bleven omdat andere schepsels hun leven voor hen gaven, dus werd het slachtoffer geëerd om zijn zelfopoffering. Omdat er geen leven kon zijn zonder dit soort dood, verbeeldden sommigen zich dat de wereld was ontstaan ten gevolge van een offer in het begin der tijden. Anderen vertelden verhalen over een scheppende god die een draak versloeg – een universeel symbool voor het vormloze en ongedifferentieerde – om orde te scheppen uit chaos. Degenen die deze mythische gebeurtenissen heropvoerden in hun ceremoniële liturgie, hadden vaak het gevoel dat ze naar een heilige tijd waren verplaatst. Ze begonnen een nieuwe onderneming vaak met een ritueel dat de oorspronkelijke kosmogonie weergaf om hun broze sterfelijke activiteit een inblazing van goddelijke kracht te geven. Niets kon blijvend zijn als het niet op deze manier was ‘bezield’ of begiftigd met een ‘geest’.

De Spiltijd was niet volmaakt. De grootste tekortkoming was de veronachtzaming van vrouwen. Deze geestelijke stromingen ontwikkelden zich bijna allemaal in een stedelijke omgeving waar militaire kracht en agressieve economische activiteit domineerden, waar vrouwen over het algemeen de status verloren die ze in een agrarische economie hadden genoten. Er zijn geen vrouwelijke wijzen uit de Spiltijd, en zelfs als vrouwen een actieve rol mochten spelen in het nieuwe geloof, stonden ze meestal aan de zijlijn. Dat kwam niet doordat de wijzen in de Spiltijd een hekel hadden aan vrouwen, meestal zagen ze hen gewoon niet staan. Als ze spraken over de ‘grote’ of ‘verlichte’ mens, bedoelden ze niet ‘mannen en vrouwen’ – hoewel de meesten, als ze daarop aangesproken zouden zijn, waarschijnlijk hadden toegegeven dat vrouwen ook in staat waren tot deze bevrijding.

Het is niet zo dat de wijzen uit de Spiltijd fervente vrouwenhaters waren, zoals bijvoorbeeld sommige kerkvaders. Het waren mannen van hun tijd, en ze waren zo bezorgd over het agressieve gedrag van hun eigen geslacht dat ze maar zelden een gedachte aan vrouwen wijdden. We kunnen de hervormers uit de Spiltijd niet slaafs volgen: dat zou zelfs een verkrachting van de geest van de Spiltijd zijn, omdat zij juist benadrukten dat dit soort conformisme mensen in een inferieure en onvolwassen versie van zichzelf verstrikte. Wat we wel kunnen doen, is hun ideaal van universele zorg uitbreiden tot iedereen, inclusief het vrouwelijk geslacht. Als we de visie van de Spiltijd proberen te herscheppen, moeten we de beste inzichten van de moderne tijd erin betrekken.

De pioniers van de Spiltijd hebben de fundamenten gelegd waarop anderen konden voortbouwen. Elke generatie zou proberen deze oorspronkelijke inzichten aan te passen aan de eigen omstandigheden, en dat moet ook nu onze taak zijn.

Door Karen Armstrong

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content