Walter Pauli

Ooit trok de Vlaamse Kerk eendrachtig ten strijde tegen “de moderne zinnelijkheid”.

Als kind al, bekent de Gentse historicus Christian de Borchgrave, was hij geïnteresseerd in tanende monumenten en afbrokkelende beschavingen. Maar waar die collega’s die belangstelling omzetten in archeologische activiteit en restanten van stenen bouwsels bovenhalen, wroet de Borchgrave in archieven naar een immaterieel, maar daarom niet minder werkelijk stuk vergane glorie: de houding van de Kerk tegenover “de dingen des levens” – huwelijk, seksualiteit, noem maar op.

Zowel de progressieve als behoudsgezinde communis opinio zijn het eigenlijk eens over dit uitgangspunt: dat net door dié houding de Kerk in West-Europa haar eersteplansrol kwijtspeelde. Maar waar de eerste groep de Kerk haar te strakke houding inzake seksualiteit verwijt, doet de tweede net het omgekeerde en jammert over het verval van de oude waarden, de afbrokkeling van de rechte leer. En net dat was het studieonderwerp van het doctoraat van De Borchgrave, waarvan een gedeelte bij Van Halewyck als een toegankelijk en uiterst leesbaar boek werd uitgegeven. Hoe keken de Vlaamse priesters tegen seksualiteit aan? Hoe onderrichtten zij hun parochianen? De Borchgrave beperkt zich tot het interbellum: een tijd dat het “Rijke Roomsche Leven” zogezegd nog altijd haar hoogdagen beleefde, maar ook een scharnierperiode met forse maatschappelijke veranderingen.

En als uit zijn boek één rode draad blijkt, dan wel dat de parochiepriesters, de een al onverbiddelijker dan de andere, hun gelovigen probeerden te overtuigen van een morele gedragscode die zijzelf als juist en vanzelfsprekend ervaren. Edoch, alleen al de talrijke vermaningen en boze waarschuwingen zijn meteen het beste bewijs dat die gelovigen in hun gewone leven toch zo moeilijk kunnen beantwoorden aan die hoge standaarden. Er is immers “de wereld”, “de moderniteit”, en daarnaast de Kerk. Ook destijds heerste er tussen beiden meer spanning dan symbiose.

Dat de priesters niet lichtzinnig omsprongen met huwelijk, echtscheiding, geboorteperking en dergelijke was natuurlijk geen geheim, al maakt De Borchgrave met zijn vele citaten uit toenmalige sermoenen die afkeer voor wat de Vlaamse clerus als “wuft” zag zeer levendig, intrigerend-menselijk ook. Maar onthutsend is wel dat de kerkelijke banvloeken ook voor zowat elk werelds domein golden, dat priesters achter wel iédere hoek gevaar zagen. Zij waarschuwden voor de film, zij hadden geen goed oog in de radio, de kranten, zij minachtten vaak ook het dansen, de sport of de mode. Die verzameling van vaak irrealistische verbodsbepalingen zorgde voor een te beklemmende gedragscode, vaak ook een hypocriete scheiding tussen “wat hoort” en “wat is”.

Een van die wereldvreemde taboes was bijvoorbeeld reizen – voor meisjes. De Vlaamse minderbroeder Col wond er geen doekjes om: meisjes en vrouwen moesten niet op reis. Stond dat verbod immers al niet in het boek Genesis ingeschreven: “In de schepping van den man en van de vrouw heeft God een groot verschil gelegd, dat we ook terugvinden in de woorden waarmede de H. Schrift deze gebeurtenis verhaalt. Van de man zegt ze dat God hem vormde, formavit, maar van de vrouw dat Hij ze bouwde, aedificavit. De Maker van de natuur heeft, om zoo te zeggen, gewild dat de vrouw tot de onroerende goederen zou behoren. Het gebouw verlaat de plaats niet waar men het gebouwd heeft, evenzoo moet de vrouw zoo gaarne thuisblijven, als zij en haar huis slechts één ding uitmaakten.”

En, vreemd toch, in die tijd van strakke verzuiling klonk af en toe katholiek applaus op voor rode initiatieven. Toen in 1920 de socialistische voorman en toenmalig minister van Justitie Emile Vandervelde een wet liet stemmen die minderjarigen de toegang tot bioscopen verbood, verliet priester Theodoor Van Tichelen even zijn afkeer voor het rode gevaar en toonde hij openlijk zijn instemming. Meer, Van Tiggelen wilde die socialistische wet uitbreiden naar andere gevaren: danszalen, theaters – “waar schunnige stukken gespeeld worden”, en circussen en music-halls – “waar rijderessen en danseressen onstichtende kunsten doen”.

Maar het baatte dus allemaal niet, bij katholieken noch bij socialisten.

Christian de Borchgrave, “God of genot. Vlaanderen 1919-1940. Een kerk in strijd met de moderne zinnelijkheid”, Van Halewyck, 248 blz., 798 fr.

Walter Pauli

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content