Brecht, Weill en Ullmann in de Munt.

De Munt hernam ?Der Kaiser von Atlantis? van Viktor Ullmann en koppelde het aan een nieuwe enscenering van ?Die sieben Todsünden? van Bertolt Brecht en Kurt Weill. De eenakters ontstonden op twee cruciale data : 1933 voor de ?Todsünden?, het jaar dat de nazi’s de macht veroverden in Duitsland. En 1944 voor ?Der Kaiser?, vlak voor het einde van de oorlog en het jaar waarin de nazi-moordmachine efficiënter draaide dan ooit te voren. Ullmann schreef de opera in het modelkamp Teresienstadt. Enkele dagen voor de opvoering daar werd hij samen met de andere kunstenaars op transport gezet naar Auschwitz en onmiddellijk de gaskamer ingedreven.

Het zijn twee stukken waar de letterlijke boodschap zwaarder doorweegt dan de esthetische verpakking. De luisteraar krijgt geen vergezochte muzikale doordenkers voorgeschoteld. In het geval van ?der Kaiser? is in het licht van wat komen gaat de toon wanhopig voluntaristisch, bijna naïef blij. In de ?Doodzonden? is die sardonisch. Brecht klaagt het kortzichtige eigenbelang aan van burgers die de nazi’s dat jaar aan de macht zullen helpen.

De ?Kaiser? kwam pas na vele omzwervingen op het te grote podium van de Munt terecht. Eigenlijk hoort hij daar ook niet, hij verliest in die context aan kracht en is er minder terzake.

Voor de nieuwe ?Doodzonden? ontwierp Bettina Neuhaus voor regisseur Sabine Hartmannshenn wel iets op maat. Met knipogen naar de eerdere voorstellingen van ?Wozzeck? in de Munt en naar het onvermijdelijke huisje uit het Brechttheater. Niet bijster origineel, maar het werkt. Binnen dat kader evolueert diva Anja Silja als Anna I die er op toeziet dat haar zus, de danseres Anna II, de nodige centen verzamelt voor het hebberige thuisfront. De danssolo van Geraldine Grisheimer als Anna II is aandoenlijk. Het optreden van Silja is dan weer een statement.

Ze zoekt haar eigen positie tussen het rauwe cabaret dat uit het theater kwam en de gladde gepolijste over-esthetiserende operatraditie. Silja staat duidelijk meer aan de operakant en de jonge Amerikaanse dirigent Mark Stringer onderstreept dat. Hij vijlt de scherpe kantjes van de partituur af en stroomlijnt het orkest en de muziek van Weill tot een langgerekte en welluidende geestestoestand. Iets teveel Hollywood en te weinig Berlijn jaren ’30. Al bij al een slome seizoenstart van de Munt.

Lukas Huybrechts

Die sieben Todsünden : tussen cabaret en opera.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content