Over de massa in ons hoofd.

Neem nu, bijvoorbeeld, dit kauwgomballenapparaat. Hoeveel stuks zitten er precies in? Als u een schatting doet, zult u er vermoedelijk wel een beetje naast zitten. Maar als honderd mensen een schatting doen en u neemt dan het gemiddelde, dan zal het resultaat verbazend accuraat zijn. Of denk aan die oude VTM-quiz Wie wordt euromiljonair?, waarin kandidaten een vraag mochten voorleggen aan het publiek: meestal was het antwoord dat door de meerderheid werd gekozen, ook het juiste.

Het zijn maar twee van de vele voorbeelden waaruit blijkt dat de massa soms slimmer is dan we weleens denken – want het cliché wil dat de massa vooral dom is. In zijn ondertussen beroemde boek The Wisdom of Crowds (vertaald als Twee weten meer dan één, uitgeverij Contact, 2006) legt de Amerikaanse journalist James Surowiecki uit hoe die collectieve intelligentie ontstaat, en aan welke voorwaarden een massa moet voldoen om slimmer te zijn dan elk van haar leden afzonderlijk. Elk individu uit het collectief moet volledig onafhankelijk zijn, mag bij het antwoorden dus niet beïnvloed worden van buitenaf. Het moet gaan om vragen waarop een feitelijk correct antwoord bestaat, dus niet om opinies of meningen. En de vraag moet door niet-experts beantwoord kunnen worden, het mag dus niet om gespecialiseerde kennis gaan. Als daaraan is voldaan, weten twee daadwerkelijk meer dan één.

Nu hebben twee Amerikaanse psychologen van dit verschijnsel onlangs een intrigerend uitvloeisel gevonden. Ze zijn erachter gekomen dat twee schattingen door dezelfde persoon, op verschillende tijdstippen, ook beter zijn dan één.

Dat is vreemd. Tot dusver gingen psychologen ervan uit dat als mensen iets moeten schatten, ze de meest accurate gok doen die ze kunnen. Vraag hen om een tweede keer te schatten, en het resultaat zou per definitie minder nauwkeurig moeten zijn. Als dat klopt, dan moet de accuraatheid afnemen als men altijd het gemiddelde van twee schattingen zou nemen. En het tegendeel is waar. Dat hebben Edward Vul aan het Massachusetts Institute of Technology en Harold Pashler aan de Universiteit van Californië in San Diego onlangs onthuld in Psychological Science: het gemiddelde van een eerste en een tweede schatting is wel degelijk beter dan de eerste of de tweede schatting afzonderlijk genomen.

De twee onderzoekers stelden 428 mensen acht vragen uit het CIA World Factbook. Bijvoorbeeld: hoeveel procent van het totale aantal luchthavens in de wereld bevindt zich in de Verenigde Staten? Nadat ze de vragenlijst hadden ingevuld, werd de helft van de proefpersonen gevraagd om onmiddellijk een tweede schatting te doen van dat percentage. De andere helft kreeg drie weken later die vraag.

Vul en Pashler ontdekten dat in beide gevallen het gemiddelde van de twee schattingen correcter was dan de afzonderlijke antwoorden. Ze stelden ook vast dat het interval tussen de twee antwoorden bepaalde hoe accuraat het gemiddelde was. Een onmiddellijke tweede schatting verbeterde de accuraatheid met 6,5 procent, die na drie weken met 16 procent.

Zelfs na drie weken is het resultaat nog altijd bijlange niet zo goed als het zou zijn met verschillende mensen, maar toch roept het door Vul en Pashler ontdekte fenomeen vragen op over onze individualiteit. Als schattingen zomaar, bijna willekeurig, kunnen variëren – en als het gemiddelde van die schattingen het correcte antwoord benadert – waar komen die schattingen dan vandaan?

Een mogelijk antwoord schuilt misschien in een van de potentiële verklaringen die wetenschappers hebben voor de werking van het creatieve brein. Volgens die verklaring creëert het brein voortdurend hypothesen over de wereld, die het vervolgens toetst aan de realiteit. De hypothesen die de toets doorstaan, worden aangenomen. Onbewust weten we misschien allang dat twee gokjes beter zijn dan één.

© The Economist

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content