In een fijnmazige, impressionistische novelle keert Hella Haasse terug naar het verloren Indonesische paradijs van haar kinderjaren, waar de terroristische actualiteit evenwel al haar schaduw vooruitwierp.

Hella Haasse, ‘Sleuteloog’, Querido, Amsterdam, 224 pag., euro 16,95.

Haar leven lang hield ze zich bezig met Keltische en oud-Scandinaafse vlechtwerkornamentiek. Als kunsthistorica had ze een bijzondere interesse voor de stilering van blad- en bloemvormen in de deurlichten van oud-Bataviase huizen. Maar dan klopt het ‘echte’ leven aan haar deur. Een jonge journalist bestookt de oude dame met dwingende vragen. Weet de Hollandse mevrouw Warner soms nog wat er ondertussen geworden is van Mila Wychinska, alias Dee Mijers, haar Indo-Europese hartsvriendin uit een ver Indonesisch verleden? En voor ze het beseft, raakt Warner helemaal ondergedompeld in het Nederlands-Indië van voor de Tweede Wereldoorlog en probeert ze te achterhalen waar haar fascinatie voor die groene gordel van smaragd vandaan komt. Zou het kunnen dat haar geleerde obsessie met plantenmotieven teruggaat op haar kinderlijke verrukking voor de Indonesische vegetatie? Tenslotte krijgt de zwoele geur van orchideeën het zoete aroma van rottende planten. Onder het bladerdek van haar herinnering nemen de contouren van haar overleden echtgenoot een ontluisterende vorm aan.

Sleuteloog, de nieuwste novelle van de grand old lady van de Nederlandstalige literatuur, doet Hella Haasse (°1918) weer op zoek gaan naar haar roots in het land van de Javaan. Haasse leefde een deel van haar jeugd, zoals bekend, in Batavia. Toen ze twintig was, verkaste ze naar Amsterdam en vervolgens naar een stek in de buurt van Parijs om er historische romans te componeren. Haar debuut, Oeroeg (1948), putte inspiratie uit haar ervaringen in Indonesië. In een fraaie stijl beschreef Haasse haarfijn de botsing van twee culturen die de vriendschap tussen een Nederlandse jongen en een Indonesische autochtoon doorkruist. Na een grote Indonesische roman over de Heren van de thee (1992) knoopt Haasse met deze novelle opnieuw aan bij haar debuut. Twee vriendinnen staan deze keer in de schijnwerpers van het verhaal. Herma Warner, het alter ego van Haasse, graaft in haar herinneringen naar het beeld van haar toenmalige Indo-Europese schoolkameraad Dee Mijers.

VERBAAL BLOEMENTAPIJT

Van het een komt het ander. Oorspronkelijk troont Warner-Haasse de lezer mee naar de exotische idylle van het Indonesië van lang geleden. De Hollandse Warner betrekt er een mooi huis in een dito omgeving en wordt op de vingers gekeken door de huisbediendes. De Indo-Europese Mijers is avontuurlijker aangelegd en ontpopt zich tot een rebel without a cause. Haar tante kweekt ondertussen orchideeën die het hoofdpersonage mateloos intrigeren. Dankzij talrijke Indonesische woorden (die in een lijstje achteraan gelukkig worden toegelicht) weeft Haasse een verbaal bloementapijt dat verraderlijk weemoedig aanvoelt, tot er haken en ogen in de gave structuur blijken te zitten. Na haar vertrek uit Batavia was ze haar vriendin uit het oog verloren. Aan de hand van een fragmentarische reconstructie zoomt de vertelster in op enkele turbulente episodes uit de naoorlogse Indonesische geschiedenis. De scheurtjes in het tapijt tonen steeds weer een andere Dee. Wordt ze communiste of is ze een eigenzinnige nationalist? Bekeert ze zich uiteindelijk tot de islam zoals haar tante, die zelfs op bedevaart trekt naar Mekka? En waarom is Dee zo koel tegen haar vriendin van vroeger?

Haasse gebruikt de grote geschiedenis van de Indonesische dekolonisatie om reliëf te geven aan de kleine geschiedenis van Herma en Dee. Maar hoe particulier de lotgevallen van Herma en Dee ook zijn, uiteindelijk is het amoureuze verraad van Dee tegenover Herma er niet minder om. Haasse heeft weinig woorden nodig om grote verbanden te suggereren. Haar pointillistische verteltoets raakt veel aan zonder iets ondubbelzinnig uit te spreken. Maar is dat niet de essentie van het leven zelf waarvan de betekenis, aldus Haasse, nooit helemaal doorzichtig kan worden gemaakt: ‘De werkelijke betekenis ligt verborgen in het weefsel van subjectieve, nauwelijks onder woorden te brengen indrukken, in de echo van voorbije gewaarwordingen en stemmingen, en in dat ooit voor mij zo reële, maar nu als een droom verdampte gevoel van symbiose met mijn geboorteland.’

Haasse weet het vlieden van de tijd door haar lucide, neoklassieke stijl mooi vast te pinnen. Ze vervalt daarbij niet in een gemakzuchtig, dromerig lyrisme dat uitmondt in edelkitsch. Ze is niet blind voor de weerhaakjes van politieke en culturele veranderingen. Mondjesmaat laat ze zien hoe de militante islam in Indonesië lang voor de aanslag op Bali in het dagelijkse leven infiltreerde: ‘Via oncontroleerbare stromingen in de islam dringt niet alleen streng religieus fundamentalisme maar ook een fanatieke politieke ideologie de massa binnen. Gematigde islamieten die ik ken, spreken zelfs van “gesluierd communisme”. Tal van terroristen gaan er prat op diepgelovige mohammedanen te zijn.’ Haasse is een herinneringskunstenaar die het niet moet hebben van ronkende memoires of literair exhibitionisme. De bloemen van de taal volstaan, ook al zijn die verre van onschuldig, zoals Charles Baudelaire reeds wist.

Frank Hellemans

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content