Jan Braet
Jan Braet Jan Braet is redacteur cultuur bij Knack.

Georges Vantongerloo mat het onmeetbare.

Eigenzinnigheid is een vervelende eigenschap maar niet altijd. Ronny en Jessy Van de Velde werden zot of niet pluis verklaard toen zij architekt Georges Baines een galerie lieten bouwen met de allures van een kunsthal. Niet zo zot nochtans de tentoonstellingen die met grote regelmaat op de Antwerpse Ijzerenpoortkaai te zien zijn. Ze beantwoorden aan alle kwaliteiten die museumtentoonstellingen behoren te hebben. En sommige vullen blinde vlekken op in het blikveld van de andere musea. Dat was het geval met Marcel Duchamp en Man Ray. Het is nu gedeeltelijk weer zo met Georges Vantongerloo (1886-1965). Van hem was in dit land voor het laatst in 1981 een substantiële hoeveelheid werken te zien. (Brussel, Museum voor Moderne Kunst, in hetzelfde jaar als de succesvolle Vantongerloo-tentoonstelling in de VS).

Wat Magritte was voor het surrealisme, dat was Vantongerloo voor de eerste geometrisch-abstracte kunst : een sleutelfiguur èn een buitenbeentje. In verhouding tot hun internationale waarde, bleef de belangstelling van de Belgische musea tijdens het leven van beide kunstenaars aan de magere kant. Terwijl de inhaalbeweging voor Magritte nog vrij spectaculair werd, bleef het met Vantongerloo kalmaan. In Belgische collecties zat tot voor kort bijna niets. Onlangs heeft het PMMK in Oostende twee schilderijen, en het Brugse Groeningemuseum vijf sleutelwerken die de verschillende evoluties in zijn oeuvre vertegenwoordigen.

De geboren Antwerpenaar Vantongerloo was nooit bereid om op andermans voorwaarden een grotere bekendheid te verwerven. Toen het Paleis voor Schone Kunsten hem eens in hetzelfde verband als de Belgische ?pioniers? van de abstracte kunst wou tonen ( Jo Delahaut, Karel Maes, Victor Servranckx..) weigerde hij in een dergelijk ?provincialistisch? kader opgenomen te worden. Om aansluiting te vinden bij de internationale avant-garde was hij zelf altijd in het buitenland gaan wonen. Tijdens WO I in Nederland, waar hij bij De Stijl aanklopte en – na een kluizenaarsepisode in Menton – vanaf 1928 in Parijs, dicht bij de kunstenaars van de groep Abstraction-Création.

Veel zwaarder nog dan zijn afwijzing van ?dubieuze? Belgische honneurs, woog zijn beslissing om nooit ook maar één enkel werk van zijn hand in een Nederlandse publieke collectie te zien belanden, zelfs na zijn dood niet. Hij voelde zich immers het slachtoffer van een complot dat er op gericht was om zijn rol als autonome vernieuwer naast Mondriaan in de Nieuwe Beelding vanaf 1917 rond het tijdschrift De Stijl bewust verkeerd in te schatten. Mondriaan had de horizontale en de vertikale lijn in de schilderkunst geïntroduceerd, en hijzelf Vantongerloo dus had hetzelfde gedaan in de sculptuur, vond hij. Sterker nog : hij had het door eigen denkwerk gedaan en niet vanuit het kubisme zoals Mondriaan.

Terwijl hij uitging van wiskundige juistheid, boekte Mondriaan vanuit zijn ?artistieke intuïtie? analoge resultaten, aldus nog Vantongerloo. Hij ging zelfs zo ver dat hij Mondriaans werk ging uitrekenen, om vast te stellen dat alles ongeveer klopte. De Nieuwe Beelding (neo-plasticisme) vatte hij samen in de formules : oppervlakte is gelijk aan lengtemaat tot de tweede macht, en volume is gelijk aan lengtemaat tot de derde macht. Nu schatten wiskundigen Vantongerloo’s kennis van de wiskunde niet hoger in dan die van een middelbare scholier.

DE RUIMTE ALS OPTELSOM

Ronny Van de Velde bouwde een goed contact op met Angela Thomas, de weduwe van beeldhouwer en architect Max Bill, trouwe vriend van Vantongerloo die hem in brodeloze dagen uit de penarie hielp. Hij was het ook die de grootste collectie werken en het hele archief van de kunstenaar op de kop tikte. De Bill-collectie leverde het leeuwendeel op van de zowat tweehonderd tentoongestelde werken. Alle samen etaleren ze over drie verdiepingen de merkwaardige, bijna logische ontwikkeling van de kunstenaar. De ijzersterke ophanging maakt de evolutie van de kleur, het vlak, het volume en vooral de lijn bij Vantongerloo zo klaar als een klontje. (Het is de knapste tentoonstelling ooit in deze galerie.) Jan Ceuleers kreeg van Thomas slechts zes uur de tijd om het archief in te kijken, maar had genoeg bronnenmateriaal ter beschikking om een inzichtelijk catalogusboek te schrijven.

De krampachtige manier waarop Vantongerloo zelf en later de Bills het oeuvre afschermden tegen verkeerde interpretaties en foute bestemmingen, hebben averechts gewerkt : het oeuvre blijft tot op vandaag zijn juiste plaats en betekenis in de geschiedenis van de moderne kunst zoeken. Bovendien liep de geboren theoreticus in hem, de kunstenaar wel eens voor de voeten. Hij heeft zijn plaats onder de grote vernieuwers willen afdwingen op het terrein van de loutere theorie, met wetenschappelijke pretenties dan nog.

De ruimte is de precieze optelsom van het volume en de leegte, orakelde hij. Ceuleers noemt hem daarom een beetje smalend de ?boekhouder van het heelal?. Dat is dan weer iets overdreven, want voor Vantongerloo was de grootheid van de ruimte tenslotte maar het symbool van een andere, onbekende grootheid. En met rekenkunde konden de wetten van de tijd worden doorvorst, met meetkunde de wetten van de ruimte.

Hoe dan ook, de beeldende kracht van zijn beste schilderijen en sculpturen heeft de soms bizarre omkleding door de theorie niet nodig, terwijl de werken waarmee hij zijn meest krasse aanspraken onderbouwde, hem niet noodzakelijk gelijk geven. Zeker, de streng geometrisch-abstracte sculpturen waarmee hij sinds 1918 uitpakte, mogen primeurs geweest zijn hij zag goed dat Malevitsj‘ experimenten wel op het vrij zwevende volume maar niet op de massa betrekking hadden. Maar zonder hun gaaf evenwicht in de ruimte – een tijdloze kwaliteit ! – waren het krachteloze beelden geweest zonder meer. Mondriaans sterkte lag toch ook niet in het feit dat hij als eerste horizontale en vertikale lijnen gebruikte, maar in het naar pure volmaaktheid neigende evenwicht tussen lijn, vlak en kleur en hun weergaloze stralingskracht in de ruimte.

Anderzijds ware Vantongerloo wellicht nooit tot supreme creativiteit gekomen, had hij niet met grote gedrevenheid een kosmische orde proberen te achterhalen die voor hem op een wiskundige logica stoelde, wat de basis vormde voor zijn artistieke werkwijze tot zowat 1940. Nu was de wiskunde bij de Oude Grieken al één van de vrije kunsten, waarbij precieze verhoudingen, evenwichten en harmonieën centraal stonden. (De ?artistieke? finesses van kegelsneden als hyperbolen, parabolen en ellipsen stonden hoog in aanzien bij de Grieken, en werden door Vantongerloo veelvuldig toegepast.)

MENSELIJKE AANDOENINGEN

Kwam daarbij dat Vantongerloo in de ban was van Spinoza’s ?Ethica?. Daarin vond hij de stelling dat het onzichtbare voor onze geest zichtbaar wordt ?door het punt, de lijn, het vlak, het volume. Zij zijn het beeld of het spoor voor het oneindige.? Sterker nog, ook de ?menselijke aandoeningen? konden bekeken worden als punten, lijnen en vlakken. Zo kon het gebeuren dat Vantongerloo de ?Pieta? (uit het Prado) van Rogier Van der Weyden in verschillende fases terugbracht tot een geheel abstract analytisch schema (1921), dat grappig en ongeloofwaardig overkomt. Maar de ?Triptique?, een gedeeltelijk beschilderde sculptuur volgens dezelfde principes opgebouwd, is dan weer een weergaloos afgewogen meesterwerk met een modern religieuze en artistieke impact. Helaas is alleen het schema van de abstracte Pieta op de tentoonstelling te zien.

Vanaf 1937 liet Vantongerloo voor het eerst sinds 1918 weer kromme lijnen autonoom verschijnen, terwijl ze tevoren impliciet aanwezig waren in de opbouw van orthogonale figuren vanuit ingeschreven en omschrijvende cirkels en bollen. De euclidische wiskunde en het cartesiaanse assenstelsel werden nu gerelativeerd door het onkenbare aantal krommen van de oneindigheid. En als voedingsbodem voor de verbeelding dienden nu vooral de fysica, de astronomie en de astrofysica.

Dit leidde vanaf 1940 tot aan zijn dood eensdeels tot minimale, lichte schilderijen die stralingen, aantrekking en afstoting, splitsingen, lichtflitsen, windingen of sterrennevels evoceren. Anderdeels kwam het tot een groep transparante sculpturen in plexiglas, aanvankelijk met de kleuren van het spectrum bezet, gaandeweg enkel door de breking van het zonlicht kleur verwervend. Vrij zwevend in de ruimte of staand, kronkelend en knopen makend, zijn het speelse fantasieën op onbekende kleurplaneten in hun vaste banen, atoommodellen of magnetische velden.

Ze vormen het orgelpunt in de tentoonstelling bij Van de Velde, die voor de rest een beetje krap in sculpturen van vóór 1940 zit. Goed komen het meubilair, de tapijten en de architecturale ontwerpen uit de tweede helft van de jaren twintig en begin de jaren dertig tot hun recht : een villa, een luchthaven in volle stad, een brug over de Schelde als onhaalbaar alternatief voor de tunnel, een ondergrondse luchthaven aangeboden aan de Russen en later aan de Amerikanen. Allemaal vergeefs.

Er is vooral ook een fijne selectie schilderijen. De composities en studies van 1918 tot aan de krommen van 1937 verschijnen zonneklaar als elegante, met meerdere kleuren verrijkte variaties of creatieve antwoorden op de doeken van Piet Mondriaan.

Terwijl deze alleen de drie primaire kleuren rood, geel en blauw gebruikte op witte velden, door dikke zwarte lijnen gestructureerd, koos de Belg voor de zeven kleuren van de regenboog, aangevuld met vijf ?overgangstonen?, op soms prachtig lichtgrijze velden, ingesnoerd door fijne zwarte lijnen. Terwijl hij zijn kleurentheorie in parallel met de twaalftonenmuziek beweerde te kunnen uitwerken, zag Mondriaan er alleen maar een herstel van de ?oude harmonie? in, en een terugkeer naar de natuur, wat het in feite ook was.

Vantongerloo was begonnen als ?naturalistisch? beeldhouwer, had in portretten en landschappen het post-impressionisme van Cézanne en het Brabantse fauvisme van Rik Wouters verregaand gedeconstrueerd, en bleef na zijn bekering tot de Nieuwe Beelding de kleuren van de regenboog gebruiken, vooraleer hij in een simpel en concreet idioom een bijna mystieke vervoering voor de kosmos en zijn geheimen evoceerde. Een hele weg.

Jan Braet

Tot 31.3.97, Galerie Van de Velde, IJzerenpoortkaai 3, Antwerpen.

Vantongerloo, Construction dans la sphère, 1918, hout, blauw geverfd, 18x12x12 cm. : eigen denkwerk.

Composition émanate du carré inscrit et le carré circonscrit d’un cercle, avec couleur violette, Parijs 1929, olieverf op doek, 68×70 cm. : elegante variatie op Mondriaan.

Création de la nature, plastic, 38x10x10 cm, Parijs 1958 : in vervoering voor de kosmos.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content