De hele zomer lang buigt Guillaume Van der Stighelen zich over termen uit ons dagelijkse taalgebruik en schrijft er voor Knack zijn bedenkingen bij neer.

Het zit in de menselijke natuur om met elkaar in te zitten. In kleine gemeenschappen gebeurt het vanzelf, zorgen voor de zwakkere medemens. In grotere gemeenschappen loopt het wat moeilijker. Waarschijnlijk omdat het begrip ‘medemens’ beperkingen kent. Wij zorgen voor elkaar, maar wie zijn wij? Wij, de mensheid? Of wij van het pleintje? Of wij, de aanhangers van een politieke of religieuze overtuiging? Groepsgevoel heet het dan. Vaak houdt het zelfs in dat bezorgd zijn om het andere volk gezien wordt als een gebrek aan zorg voor het eigen volk.

Dat is niet nieuw. Tweeduizend jaar geleden moest een profeet er al op wijzen dat zelfs een lid van de geminachte Samaritanen hulp zou bieden aan iemand die overvallen werd. Zorgzaamheid voor de medemens, over de stammengrenzen heen, is best mogelijk, maar het is niet iedereen gegeven. Er is een aansporing nodig van hogerhand. Hoe meer we evolueren van kleine individuele groepen tot één grote wereldbevolking, met als nieuw en groot gemeenschappelijk belang het welzijn van de planeet, hoe meer we op zoek gaan naar mechanismen die we onszelf kunnen opleggen om toch een beetje rekening te houden met elkaar.

We hebben er een woord voor bedacht. ‘Solidariteit’. Misschien wel, na ‘verdraagzaamheid’ dan, het foutste woord uit onze hedendaagse samenleving: zoals bij ziekten moet men altijd achterdochtig zijn als er vreemde woorden aan te pas komen. Meestal wijst het op schroom voor gevoelswaarde. Tering doet meer pijn dan tuberculose. Buikloop ruikt nog minder fris dan diarree. Als het mooie verwelkomende ‘gastarbeider’ vervangen wordt door het koude ‘allochtoon’, dan weet je dat er fecaliën aan de marbels hangen.

Solidariteit is een heel vreemd woord voor een heel gewoon verschijnsel.

Een verschijnsel waarvoor we heel mooie en warme woorden hebben in onze eigen taal. Barmhartigheid. Samenhorigheid. Naastenliefde. Maar oei, wat zijn we bang voor die woorden. Het is toch niet omdat we naast iemand op de tram zitten dat we van hem moeten houden? Het klinkt zo Bond zonder Naam, meneer. En dan die gevoelswaarde. Je voelt aan die woorden wat er van je verlangd wordt, brr. Snel een vreemd woord voor vinden. Solidariteit. Oef.

Niet dat we geen barmhartig volk zijn. Integendeel. De welgestelden onder ons geven fortuinen af aan ziekenzorg en steun voor de minderbedeelden. We mogen gerust stellen dat we bij de solidairste volkeren ter wereld behoren, enkele geïsoleerde indianen- stammen buiten beschouwing gelaten. Maar tegelijkertijd zijn we ook het slechtst gezinde volk ter wereld. Net omdat we zoveel afstaan aan die, tja, solidariteit. Wat trouwens niet erg verstandig is. Het is alsof je een kind zakgeld geeft met een vies gezicht. Als je dan toch behulpzaam bent, toon je beter enige vreugde, dat hoort erbij. Iemand helpen is netjes. Iemand helpen met de glimlach is veel slimmer. Het kost evenveel en de waardering is achteraf een stuk groter. Vanwaar toch die verontwaardigde blik bij elke cent die we bijdragen aan het welzijn van een ander?

Daar zijn verschillende redenen voor. In de eerste plaats richten we in onze toog- en salongesprekken alle aandacht op de keren dat onze bijdragen naar mensen gaan van wie we niet weten of ze het wel nodig hebben. Er lopen nu eenmaal in elke gemeenschap zielen rond die misbruik maken van de goedheid van een ander. Dat zorgt voor een diepgeworteld wantrouwen ten opzichte van zaken als gezondheidszorg en werklozensteun.

In de tweede plaats is er het gevoel dat er heel wat mensen rondlopen in het land waar men geen uitstaans mee heeft, vanwege een andere taal of andere kleur of andere godsdienst. Voor een aardbeving in een christelijk land wordt veel meer ingezameld dan voor bijvoorbeeld een overstroming in Pakistan, waar het krioelt van de moslims. Men vindt dat die maar bij de Arabieren moeten gaan zeuren, daar zit oliegeld genoeg. Gelederen sluiten soms snel, als het de portemonnee ten goede komt.

En in de derde plaats is er onze opvoeding. We leren al heel jong, nog voor we zelf ooit voor een euro hebben moeten werken, dat er geaasd wordt op onze welstand. Dat horen we grote mensen tegen elkaar zeggen. Op tv, op de trein en in de woonkamer. Solidariteit is een zaak tussen de overheid en het profitariaat waarbij vooral het eigenbelang gediend wordt – dat is grotendeels de boodschap die onze samenleving meegeeft aan elke nieuwe generatie.

In de Verenigde Staten, een land dat we zo graag verwijten dat het de mens schandelijk aan zijn lot overlaat, voeren kinderen op zaterdagochtend gemeenschapswerk uit. Stofzuigen bij ouderlingen. Koken voor armen. Wandelen met rolstoelen. Dat is er heel gewoon. Jonge mensen leren er dat vrijwilligerswerk heel normaal is en dat het de taak is van iedereen om zich in te zetten voor wie het moeilijk heeft. Zij zorgen voor elkaar. Uiteraard omdat de overheid het niet doet, maar ze doen het wel. Wij van onze kant, wij leren dik tegen onze zin een bijdrage betalen waarvan we verder niet weten wat ermee gebeurt. Armen vinden wij doorgaans mensen die hun kansen niet naar behoren benut hebben. Ouderlingen en mensen met beperkte geestelijke vermogens stoppen wij in dure gebouwen op afgelegen plaatsen, uit het zicht. Met een beetje geluk hebben die zielen een familielid of vroegere buur die een auto bezit. Door al onze gezamenlijke inspanningen op nationaal en regionaal vlak zijn we voor een groot deel vervreemd van onze aangeboren bezorgdheid om de sukkelende medemens.

Toch blijven we allemaal goede mensen, en op een paar uitzonderingen hebben we een goed hart. Maar de overgang van menselijke behulpzaamheid naar geïnstitutionaliseerde solidariteit, daar zullen we het nog lang moeilijk mee hebben. Wat ons niet mag verbazen. Al was het maar omdat het zo’n fout woord is voor een van onze mooiste en warmste eigenschappen.

Als je dan toch behulp-zaam bent, toon je beter enige vreugde, dat hoort erbij.

Gelederen sluiten soms snel, als het de portemonnee ten goede komt.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content