In ‘Eindeloos wit’, zijn nieuwste novelle, belijdt Rudi Hermans op een zakelijke manier zijn liefde voor de underdog.

Rudi Hermans, ‘Eindeloos wit’, Manteau, Antwerpen, 63 blz., euro 16,95

Rudi Hermans, ‘Stuk geluk’, Manteau, Antwerpen, 64 blz., euro 16,50

Rudi Hermans, ‘Vuistrecht’, Standaard Uitgeverij, 206 blz., euro 13,95

‘Floor was een vrouw in de fleur van haar leven, maar de bloem was helaas veel te vroeg geknakt.’ Een dergelijke melodieuze volzin doet het ergste vrezen. Gelukkig is Rudi Hermans (°1953) er de schrijver niet naar om een zoveelste literaire smartlap te gaan uitzingen. Eindeloos wit, een uitgebalanceerde novelle, focust op een leven vol droefenis maar doet dat in een allesbehalve sentimentele stijl. Zijn verhaal is dus geen ik-vertelling van een kijvende matrone die haar woede uitschreeuwt of geen experimentele montage vol flarden onnoemelijk verdriet, maar een ingetogen protocol over een vrouw die, zonder het zelf te willen, helemaal afgesneden geraakt van iedereen en tenslotte ook van zichzelf.

Rudi Hermans was er al bij in 1986, toen hij samen met Tom Lanoye, Herman Brusselmans en Stefan Hertmans in het selecte gezelschap van Mooie jonge goden werd toegelaten, zoals de nieuwe lichting beloftevolle debutanten in de gelijknamige bundel toen heette. Hij legde zich aanvankelijk toe op het spaarzaam in kaart brengen van de eigen familiekroniek. Hongaarse roots en vooral veel verzwegen psychisch geweld speelden een belangrijke rol in zijn zelfonderzoek dat culmineerde in een trilogie: Liefdesverklaringen (1995), Levenswerk (1996) en Lijfsbehoud (2000). Ondertussen was hij jeugdromans beginnen te schrijven en besloot hij het geweer van schouder te veranderen. Voortaan ging hij vanuit de distantie van een hij- of zij-verteller de verwording van zijn hoofdpersonages observeren. Zo ook in deze novelle.

Floor, nog een tienermeisje wanneer de Tweede Wereldoorlog uitbreekt, raakt al vlug zwanger wanneer ze in de ban geraakt van een Amerikaanse soldaat. In het huis van haar tante, ver weg van de schande die ze haar ouders heeft aangedaan, komt haar kind ter wereld en verdwijnt. Daarna wordt ze als dienstmeid bezwangerd door een dokter en trekt ze zich meer en meer terug in haar eigen innerlijke wereld. Ze ontmoet nog twee mannen en maakt een ultieme kans op een vervuld leven, zo lijkt het wel. Maar de neergang is niet meer te stuiten. Mist sluipt binnen in haar hoofd. De weinige keren dat ze contact lijkt te kunnen maken met haar familie of met de buitenwereld, krijgt ze ongevraagd het deksel op de neus. Uiteindelijk kiest ze voor de sneeuw als haar laatste bondgenoot en tracht ze tot rust te komen in het winterse landschap rondom haar: ‘Alsof door de vorst een evenwicht intrad tussen wat binnen en buiten bevroor.’ Maar dat evenwicht is erg gezocht en ze wordt geleidelijk aan helemaal dement.

Hermans maakt van dit winters verhaal geen striemende aanklacht of een naturalistische studie van het noodlot, maar eerder een lof van de loser. Als een engelbewaarder kijkt hij mee over de schouder van Floor en registreert daarbij hoe ze een strategie ontwikkelt om het ongeluk in haar leven het hoofd te bieden: ‘Floor treurde niet meer om wat niet mocht zijn. Ze beleefde plezier aan wat niet kon zijn, maar desondanks toch levensecht voor haar scheen.’ Zo brengt ze haar dochtertje dat ze nooit heeft gezien, op een aparte manier weer tot leven. Maar haar weerzien met het kind als sneeuwpop ademt reeds de sfeer van krankzinnigheid waarin ze tenslotte wegzinkt.

Tragische figuren

Tegelijk met deze novelle verscheen van Hermans Stuk geluk, een bundel gedichten, waarin de strijd tussen de geslachten ook volop woedt, maar een happy end toch tot de mogelijkheden behoort, zoals in Overmacht: ‘Hier woedde de strijd. Jij tegen mij in dit weerloze bed. (…) Wie won het pleit? (…) Ons verdrong ik, zo ontstonden wij.’ En om ook de jongeren te bedienen, die niet direct te vinden zijn voor poëzie of compact proza, schreef Hermans een jeugdroman (15 +). Vuistrecht leunt, qua thematiek, dicht aan bij zijn literair werk. Een jongen gaat op de vlucht voor het brute, fysieke geweld van zijn vader. Of dat ooit nog goed komt? Rudi Hermans mag dan al geen mooie jonge god meer zijn, maar zijn fascinatie voor de manier waarop wij stervelingen, tegen alle duistere krachten in, er het beste proberen van te maken, is nog altijd ongebroken. Dat zijn personages vaak tragische figuren zijn, die het onderspit delven, is niet goddelijk te noemen, maar wel menselijk, al te menselijk. En dat Hermans in zijn spaarzame stijl met hun zwijgzaam gespartel sympathiseert, onderlijnt des te meer de waardige grandeur van deze underdogs.

Frank Hellemans

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content