Net zoals u en ik hebben mevrouw Ricour en de heer Koekelberg er recht op dat hun afbeelding niet wordt gemonteerd in een pornografische foto. Dat vrijwel absolute recht ontlenen zij aan een grondslag van het (media)recht, het recht op vrijwaring van de individuele waardigheid van elke persoon, om niet aan de publieke verachting te worden blootgesteld. De publicatie van zo’n afbeelding valt buiten de grenzen van beschermde uitingen. Degenen die daar juridisch voor worden aangesproken, roepen vergeefs de beginselen van mediavrijheid in.

De beweerde satirische bedoeling die een redactie bij de publicatie ervan inroept, is mediarechtelijk irrelevant.

De publicatie van de foto houdt het gerucht in stand dat mevrouw haar promotie te danken heeft aan een relatie met haar baas: dat gerucht is weliswaar door vele media vrijwel kritiekloos en vaak herhaald, maar elk van beide betrokkenen heeft daar in een omstandig interview op geantwoord. Vervolgens heeft geen enkel feit hun versies op een geloofwaardige manier kunnen ontkrachten. Los van de privacy-aspecten is de publicatie van geruchten die niet bewezen werden eveneens onrechtmatig.

Het meest verwonderlijke aan deze rel is dat de media vrijwel zonder uitzondering gefaald hebben om de juiste juridisch-deontologische contouren van het debat te schetsen. Zoals altijd als de media zelf in het gedrang komen, nemen zij er genoegen mee om de barricaden van de mediavrijheid te beklimmen, en moord en brand te schreeuwen bij deze zoveelste ‘aanslag op hun vrijheid’. Alsof de vrijheid van handel en van ondernemen in het gedrang zouden zijn als een drugstrafikant of vrouwenhandelaar wordt aangehouden. Zulke incidenten maken de positie van moderne media in onze samenleving onmogelijk.

Laten we er – heel even maar – van uitgaan dat het gerucht van de relatie tussen de politiechef en zijn assistente onjuist is en, zoals zo vaak gebeurt, kwaadwillig gelanceerd werd. Bijvoorbeeld wegens interne rivaliteit in dit korps of door de weerstand die er bestaat tegen de diepgaande politiehervorming. Dan zijn de media al wekenlang de kritiekloze megafoon van reactionaire krachten binnen dit korps die, bij gebrek aan argumenten, de gemakkelijke weg van de persoonlijke verdachtmaking hebben gekozen. Van kritische journalistiek of van een rechtmatige beoefening van de persvrijheid rest dan niets.

De taak die de media hebben als kritische waakhond van de democratie, rechtvaardigt niet de standrechtelijke executies waartoe zij al te graag overgaan. Een krant ging zelfs zover om het aftreden te eisen van de politiechef, omdat die zich tot de rechter had gewend om zijn rechtmatige belangen en rechten te vrijwaren. Met alle respect, maar in een democratisch rechtsbestel heeft iedereen toegang tot de rechter. Met zijn kritiek verklaarde de hoofdredacteur van die krant sommige functionarissen vogelvrij. Dat zijn opvattingen waarvoor in ons rechtsbestel geen basis aanwezig is.

Zou het te veel gevraagd zijn dat redacties zich eens opnieuw zouden bezinnen over hun kerntaak? De forelvisrel bij de VRT, het gejen van de Wendy’s en Ilses door een weekbladredactie, of nog, de standrechtelijke executie van mevrouw De Gucht, op basis van niets meer dan een anonieme klacht: op geen enkele manier hebben media in deze kwesties bijgedragen tot een sereen maatschappelijk debat. De beschermde meningsuiting bestaat immers om accurate en betrouwbare informatie te kunnen geven over maatschappelijke aangelegenheden van algemeen belang, mits dat te goeder trouw geschiedt en met respect voor de regels van journalistieke deontologie.

LEO NEELS IS PROFESSOR-DOCTOR MEDIARECHT AAN DE K.U.LEUVEN EN DE UNIVERSITEIT ANTWERPEN.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content