Zowel de regeringsmeerderheid als de procureurs-generaal Velu en Thily veronachtzamen voorlopig de raderen van het gerechtelijk apparaat die vastliepen. Het verhaal over de feiten van de fouten.

DE mêlee was zelden zo verward en heftig. De Gerechtelijke Politie bij de Parketten (GPP) probeert, althans bij monde van haar vakbonden, voor eens en altijd af te rekenen met de rijkswacht. De generale staf van de rijkswacht en het Nationaal Syndicaat van het Rijkswachtpersoneel (NSRP) bijten van zich af. Naar aanleiding van zijn congres dreigde een wraaklustige NSRP-voorzitter, adjudant-chef Paul Van Keer, zelfs met onthullingen over de collusie tussen bepaalde parketmagistraten en ?het establishment?. Goedkoop poujadisme en insubordinatie. Ook minister van Binnenlandse Zaken Johan Vande Lanotte (SP) is het oneens met zijn collega van Justitie Stefaan De Clerck (CVP) over de draagwijdte van het overigens onvolledige rapport van de intussen gepensioneerde procureur-generaal bij het Hof van Cassatie Jacques Velu en het nogal eenzijdige verslag van zijn collega bij het Hof van Beroep in Luik, Anne Thily. Deze laatste houdt enkele magistraten van Charleroi en Luik buiten schot, maar verwijt de rijkswacht het achterhouden en de slechte exploitatie van nochtans cruciale informatie bij de start van het Luikse onderzoek naar de verdwenen meisjes op 26 juni 1995 en naar Marc Dutroux en zijn bende.

Omdat hij niet door procureur-generaal Thily gehoord werd terwijl hij toch met de betrokken onderzoeken gelast is , nam de procureur des konings van Neufchâteau Michel Bourlet het vorig weekend in het Waalse dagblad Vers l’Avenir dan maar openlijk op voor de rijkswacht. Hij ontkrachtte de rapporten van zijn hiërarchische oversten ; of dan toch wat justitieminister De Clerck eruit distilleerde tijdens de vervroegde plenaire zitting van de Kamer op donderdag 19 september. Deze zitting was de hele dag gewijd aan de commotie omtrent de zogezegde blunders in het gerechtelijk onderzoek naar Dutroux’ bende en het onderzoek naar de bende, van wie enkele leden onlangs bekenden dat zij de moord op PS-topman André Cools, op 18 juli 1991, hielpen uitvoeren.

De parlementairen peroreerden zonder de nog steeds niet vrijgegeven verslagen van Velu en Thily te lezen en bleven ook los daarvan van een tergende algemeenheid : de Kamerleden Geert Bourgeois (VU), Renaat Landuyt (SP) en Tony Van Parys (CVP) niet te na gesproken. Al vermeden de woordvoerders van de roomsrode coalitie elke allusie op de meningsverschillen binnen de regering over bepaalde justitiële hervormingen. Met zijn allen moesten zij intussen wel vaststellen dat de minister van Justitie een bijkomend onderzoek vroeg aan het Vast Comité van Toezicht op de Politiediensten, het zogeheten Comité-P. Dat ligt echter zelf op apegapen, verziekt als het is door politiek touwtrekken. Bovendien is het wettelijk niet eens bevoegd om de wisselwerking tussen opdrachten van gerechtelijke politie en het gerecht af te tasten. En daar nochtans liepen enkele raderen zodanig spaak, dat regering en parlement ze niet langer onaangeroerd kunnen laten.

AAN DE LEIBAND.

Een belangrijk pijnpunt betreft de relatie tussen de onderzoeksmagistraten en de politiekorpsen die opdrachten van gerechtelijke politie uitvoeren, en de bijhorende vraag naar de graad van autonomie die de Gerechtelijke Politie bij de Parketten (GPP) en de rijkswacht daarbij hebben.

De wet van 1919 op de GPP is vrij eenvoudig, al is het een van de vele wetten waarvan de regering de herziening voor zich uit schuift. De leden van de GPP staan (vooralsnog ?) onder het gezag en het toezicht van de procureurs-generaal en onder het bestuur van de procureurs des konings in het ambtsgebied waar zij actief zijn. De wet op het politieambt van 1992 stipuleert wel dat de gerechtelijke officieren en agenten ?onder het gezag? staan van de minister van Justitie al valt daar tegenwoordig onder het mom van de syndicale vrijheid weinig van te merken maar geeft de juridische leiding aan de procureur. De officier van de gerechtelijke politie, die aan het hoofd staat van zo’n brigade, heeft er de operationele en functionele leiding van.

Zo simpel ? Niet helemaal. Het Wetboek van Strafvordering (Sv) bepaalt namelijk dat de procureurs des konings belast zijn ?met de opsporing en de vervolging van alle misdrijven…? (artikel 22 Sv). Zodra daarbij dwangmaatregelen vereist zijn in complexe zaken dus moet een onderzoeksrechter geadieerd worden. Die gaat dan, als officier van gerechtelijke politie, min of meer actief deelnemen aan het gerechtelijk onderzoek ; zij het onder toezicht van de procureur-generaal bij het Hof van Beroep (artikel 279 Sv), dus in samenspraak met de bevoegde substituut-procureur des konings, waar het gerechtelijk onderzoek loopt. Mocht de sinds lang aangekondigde hervorming van het strafprocesrecht in casu het wetsontwerp van de Commissie onder het voorzitterschap van professor Michel Franchimont , als dusdanig goedgekeurd geraken, dan zal de onderzoeksrechter effectief de leiding krijgen van het onderzoek (het voorgestelde artikel 55 lid 2 Sv). In de hoop dat de bekwaamheden en de mogelijkheden van menig onderzoeksrechter er dan op verbeteren.

Intussen moeten de politiediensten bij de uitvoering van hun gerechtelijke opdrachten vooral rekening houden met de inzet en inzichten van de bevoegde substituten en onderzoeksrechters. En die verschillen wel eens van karakter en van mening. Sommige onderzoeksrechters houden de speurders zo aan de leiband dat de wet op het politieambt dode letter blijft. Andere geven de speurders dan weer zoveel vrijheid, dat zij nauwelijks nog weten waarmee ze bezig zijn. Die onderzoeksrechters worden dan door de speurders geleid, indien niet misleid. Het geschokt vertrouwen van de Luikse onderzoeksrechter Véronique Ancia in GPP-commissaris ?Ray? Brose tot voor kort hoofd van de onderzoekscel-Cools illustreert dat flagrant. Al kan men zich afvragen in welke mate de behandelende substituut, en dus in fine de Luikse procureur des konings Ann Bourguignont, het Cools-onderzoek opvolgde en zo nodig bijstuurde door eventueel bijkomende vorderingen te nemen.

VERSCHONINGSGRONDEN.

Het wederzijds vertrouwen tussen onderzoeksmagistraten en speurders wordt nog meest op de proef gesteld, als de betrokken politiedienst met informanten werkt. De omzendbrief over ?bijzondere opsporingstechnieken? die de vorige minister van Justitie, Melchior Wathelet, op 24 april 1990 aan de procureurs-generaal, de procureurs des konings en de betrokken politiediensten bezorgde, regelde onder meer de omgang met informanten en de verwerking van hun informatie. Deze circulaire voerde meestal afdoende beveiligingsprocedures in, zowel bij de GPP als bij de rijkswacht. Toch verzeilen speurders en magistraten geregeld in een schemerzone, waarin de circulaire hen niet wegwijs maakt. Zeker als het handelt om zogenaamde ?nul-nul-informatie? die ze, ter bescherming van de informant, nooit operationeel mogen gebruiken. Op die informanten en hun informatie kunnen de parketmagistraten dus geen geregeld toezicht uitoefenen, aangezien het inlichtingen betreft van niet-geregistreerde, daarom niet minder interessante maar doorgaans moeilijk verifieerbare tipgevers.

Hier tekent zich de grijze zone af die de rijkswacht tegenwoordig zoveel, vaak onterechte kritiek, bezorgt. Het is echter ook het terrein van de zogenaamde pro-actieve recherche, waar deze regering in de strijd tegen de georganiseerde misdaad wetgevend werk van wil maken.

De Luikse procureur-generaal Anne Thily speelt nu echter de vermoorde onschuld : voor een keer zelfs unisono met de Luikse onderzoeksrechter Martine Doutrewe, de behandelende eerste-substituut Charles Hombroise, procureur des konings Anne Bourguignont en GPP-commissaris Daniel Lamoque.

Volgens het Thily-rapport vernam onderzoeksrechter Doutrewe pas in de nacht van 17 op 18 augustus 1996, naar aanleiding van de lijkschouwing van Julie en Mélissa, dat de rijkwacht van Charleroi sinds geruime tijd meer afwist van Marc Dutroux. Maar dat de rijkswacht deze inlichtingen al die tijd niet had doorgegeven aan ?chef d’enquête? commissaris Lamoque, die evenmin gehoord had van de operatie- Othello. Die wordt intussen afgeschilderd als een parallel onderzoek van de rijkswacht naar de handel en wandel van Dutroux anno 1995 in de streek van Charleroi. Vandaar de banvloek over de rijkswacht vanwege de GPP, van een ongenuanceerde procureur-generaal, een opgejaagde justitieminister en een tros vooringenomen waarnemers.

Procureur-generaal bij het Hof van Cassatie Velu daarentegen is mild voor de rijkswacht. Bovendien suggereert hij in zijn verslag wel degelijk enkele opmerkingen ( ?des observations?) aan het adres van de bevoegde magistraten in Charleroi, zonder daarom disciplinaire sancties te vragen. Velu laat ook opmerken dat ?les erreurs de jugement?, die mogelijk aan de parketmagistraten in Charleroi kunnen worden verweten, niet mogen beoordeeld worden in het licht van wat wij nu weten. Dat geldt a fortiori ook voor de rijkswacht. Procureur-generaal Velu voert zelfs verschoningsgronden aan voor het uitblijven van enig proces-verbaal met betrekking tot de operatie-Othello. Wathelets hogervermelde circulaire van 24 april 1990 vermeldt namelijk letterlijk dat ?indien de observatie toelaat de bekomen gegevens aan te wenden als bewijs voor de rechtbank, wordt proces-verbaal opgesteld door een officier van gerechtelijke politie, in de mate dat deze bewijselementen onmisbaar zijn ter veropenbaring van de waarheid.?

Welnu, Othello leverde net als vorige observaties van Dutroux in 1993 en 1994 niets op. Noch in het kader van mogelijke autozwendel waarvoor de operatie precies werd opgezet. Noch in verband met de tip die een rijkswachter van Charleroi in oktober 1993 van een niet-geregistreerd en dus moeilijk te evalueren maar wél af te schermen informant had ontvangen. De persoon in kwestie beweerde onder meer dat Dutroux zijn kelders verbouwde ?pour y loger des enfants en attente d’être expédiés à l’étranger.? Evenmin als onderzoeksrechter André Lorent liet het parket van Charleroi een proces-verbaal opmaken over deze bijkomende achteraf beschouwd tragische tip. Wel werd een en ander nagetrokken. Waarbij bleek dat Dutroux in zijn kelder in Marchienne-au-Pont inderdaad verbouwingswerken uitvoerde. Meer niet. Zo werd in februari 1994 een eerste reeks huiszoekingen en observaties afgesloten zonder resultaat.

In januari 1996 werd ook een tweede reeks observaties zonder gevolg beëindigd. Het parket van Charleroi achtte het dan ook niet nodig het parket van Luik te wijzen op wat speurders en minstens één magistraat sinds oktober 1993 in Charleroi gehoord hadden, maar nooit hard konden maken. Eerste-substituut Marianne Robert, toen dienstdoend procureur des konings in Charleroi, was trouwens van oordeel dat de parketten onder elkaar geen gegevens moesten uitwisselen die in ?les fardes confidentielles? bewaard worden.

En toch hadden de parketmagistraten en de onderzoeksrechter in Luik, die gelast waren met het onderzoek naar de verdwijning van Julie en Mélissa, beter kunnen weten.

BREUKLIJNEN.

Als de Luikse eerste-substituut Hombroise het niet meer weet, dan ontkennen commissaris Lamoque van de gerechtelijke politie bij het parket van Luik en onderzoeksrechter Doutrewe het niet : rijkswacht-adjudant Jean Lesage van de BOB-Seraing lichtte hen, na de ontvoering van Julie en Mélissa op 24 juni 1995, inderdaad mondeling ( ?verbalement?) in over het autozwendel-onderzoek dat in Charleroi naar Dutroux gevoerd werd en ook dat er daarbij sinds oktober 1993 sprake was van de herinrichting van kelders om jonge meisjes in onder te brengen in afwachting dat zij naar het buitenland werden doorgevoerd. Adjudant Lesage voegde er evenwel aan toe dat die tip nooit door concrete aanwijzingen was bevestigd ; ondanks het inzetten van het Peloton voor Observatie, Steun en Arrestatie (POSA).

Omdat dergelijke middelen echter niet kunnen ingezet worden zonder de toelating van het parket, in casu dat van Charleroi, en omdat het inzetten van die middelen op ernstige vermoedens wees, had de Luikse onderzoeksrechter Doutrewe al dan niet via het parket van Luik meer informatie kunnen vragen over de bespieding van Dutroux. Zelfs al kon Luik niet weten dat deze observatie onder de codenaam Othello liep. En ging zij uiteindelijk, strikt genomen, alleen het gerechtelijk arrondissement van Charleroi aan.

Luik heeft echter geen contact opgenomen met Charleroi en Charleroi niet met Luik. Beide parketten verschansten zich in hun burchten en dachten dat de lokale rijkswachters of het Centraal Bureau voor Opsporingen (CBO) in Brussel wel voor de nodige communicatie zouden zorgen. Die gebeurde echter mondeling, al is het zeer de vraag wat onderzoeksrechter Doutrewe dan tijdens de coördinatievergaderingen noteerde en wat procureur-generaal Thily daarvan afweet.

Zo rijzen wel meer vragen over haar voor de rijkswacht striemend rapport. Volgens haar hadden de rijkswachters van Charleroi zelfs ongevraagd alles wat zij ook maar konden vermoeden, onmiddellijk in een proces-verbaal en niet eind augustus met mondjesmaat aan de onderzoeksmagistraten in Luik moeten melden. Op basis daarvan vraagt zij maatregelen om te verhinderen dat het CBO zich in de toekomst nog in de plaats zou stellen van de onderzoeksmagistraten. Wat uitgerekend de parketten van Luik en Charleroi nochtans verwacht hadden.

Op die manier wijst procureur-generaal Thily, evenals procureur-generaal Velu, wellicht ongewild op de geplande herschikking van enkele raderassen in het gerechtelijk apparaat waarover binnen de regeringsmeerderheid onenigheid bestaat. Naar aanleiding van de bespreking van het wetsontwerp-Franchimont zal namelijk de vraag rijzen of de onderzoeksrechter, zoals de CVP wil, nauwer moet betrokken worden bij het onderzoek of hij/zij daarentegen als rechter van het onderzoek meer afstand moet bewaren en slechts occasioneel tussenkomen, zoals de SP dat ziet.

Meteen stelt zich de al even pijnlijke vraag over de controle op de 27 procureurs en hun substituten, én welke controle zij daadwerkelijk kunnen uitoefenen op de gerechtelijke onderzoeken die de politiediensten voor hen uitvoeren. De vraag ook of de procureurs des konings wel bereid zijn tot samenwerking om, onder meer, de grenzen van hun gerechtelijke arrondissementen en sommige prerogatieven af te bouwen, zoals de SP maar niet de CVP beoogt. De vraag ook of de twee (weldra drie) federale magistraten echt federale bevoegdheden krijgen, die precies bepaalde prerogatieven van de procureurs overstijgen, zoals de SP maar niet de CVP wenst. En de vraag welke autonomie de politiediensten, al dan niet na een taakverdeling van de gerechtelijke opdrachten, zullen hebben bij de uitvoering ervan.

Zowel premier Jean-Luc Dehaene als de minister van Justitie hebben vorige week in de Kamer tous azimuts initiatieven aangekondigd. Niemand repliceerde echter dat de consensus-nota over de verdeling van de opdrachten van gerechtelijke politie op maandag 16 september al door de raad van bestuur van de Gerechtelijke Politie aan flarden was geschoten. Of dat de Raad van State met zijn advies van 10 juli het de federale magistraten in wezen onmogelijk maakt een gerechtelijk onderzoek boven de hoofden van de 27 procureurs te coördineren, en dat zelfs het uitstippelen door het college van procureurs-generaal van een federaal vervolgingsbeleid gehypothekeerd wordt.

Dat over al deze en andere justitiële hervormingen fundamentele meningsverschillen tussen CVP en SP bestaan, wordt met de dag duidelijker.

Frank De Moor

In de weerspiegeling van het portret van koning Albert II, pleegt justitieminister Stefaan De Clerck overleg met de rijkswacht : onterechte kritiek.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content