Koester het jongetje in de man: een gesprek met schrijver Dirk Verbruggen. “Doodsverlangen is zeer aannemelijk bij mensen met jeugdpuisten. Maar niet als je ouder wordt.”

Je zou hem de Herman de Coninck van het proza kunnen noemen. Maar dan wel in omgekeerde zin. De Coninck begon ooit met sprankelende verzen over de lenigheid van het leven, maar geraakte gaandeweg verstrikt in getob van het donkere soort. Dirk Verbruggen daarentegen debuteerde met een roman, “Heilig zonder moeite”(1987), die zwaar op de hand de mystieke zoektocht naar verlossing verbeeldde. Vier romans later heeft de achtenveertigjarige Verbruggen met “De zomer van Winona” een lichtvoetige toon gevonden die naadloos aansluit bij de draaglijke lichtheid van het bestaan waar zijn hoofdpersonage, Toon de Wolf, naar op zoek is. Verbruggen doceert sinds dit jaar aan de Antwerpse Schrijversacademie waar hij jonge auteurs in spe begeleidt. Hij schreef eveneens een van de meest opmerkelijke verhalen in “Gettoblaster!”, een recente verhalenbundel over en met ervaringen van “moeilijke” jongeren.

“De zomer van Winona” is een boek vol licht, zomerlicht, maar ook met schaduw. De Wolf doceert scenariotechnieken en probeert ondertussen het ultieme filmscript te maken. Zijn hond, enkele bevallige leerlingen, maar vooral hijzelf beslissen daar echter anders over. Verbruggen is met deze roman, zoals gezegd, niet aan zijn proefstuk toe. Hij debuteerde in de jaren zeventig met poëzie in de neorealistische en neoromantische teneur van die dagen. Zoals zijn medestanders van toen, Luuk Gruwez en Eriek Verpale, verkaste hij naar het proza. Enkele jaren geleden viel Verbruggen al op met “De liefdeseter” (1993) en vooral met “Mijnheer en het meisje” (1995). In zijn nieuwste roman heeft hij blijkbaar zichzelf gevonden. Spirituele associaties en spitse oneliners ( “Wie een Nederlandse monopoly kreeg, had toch een littekentje voor het leven”) bieden een geamuseerde kijk op het jongetje dat elke man toch nog steeds blijft. Maar ondertussen veegt hij ook in zekere zin de vloer aan met de typische leraar-schrijver die Toon de Wolf is: veel denken, maar weinig doen.

Dirk Verbruggen: Ik luid de doodsklok over het soort leraar waarmee je huiswerk associeert. Ik geloof niet in het beredeneerde en technisch goed voorbereide boek dat typisch leraarachtig is. Ik geloof meer in intuïtieve dingen die onderweg organisch en spontaan groeien. Die intuïtie komt niet vanzelf en er gaat een heel denkproces aan vooraf.Je moet als schrijver de durf hebben om onbekende paden in te slaan. Je moet jezelf verrassen en pas daardoor kun je eventueel de lezer verrassen. Ik zeg ook tegen mijn student-schrijvers op de Academie dat ze vooral niets opzettelijks mogen schrijven. Bedoel niets! Laat alles zijn gang gaan. De techniek van het schrijven is één ding, maar intuïtie is de hoofdzaak. Het komt erop aan om de aangeleerde technieken achter je te laten en in jezelf de bron te ontdekken vanwaaruit je als het ware vanzelf begint te schrijven. Dat loopt voor de meeste aspirant-schrijvers niet van een leien dakje. Ik heb zelf ook voldoende leergeld betaald en heel wat probeersels in elkaar geknutseld vooraleer ik eindelijk die bron heb ontdekt.

U bent in het “echte” leven ook leraar, zoals uw hoofdpersonage Toon de Wolf. Heeft dat leraarschap de schrijver iets te bieden?

Verbruggen: Als leraar-schrijver sta je altijd met één been in de werkelijkheid. Dat behoedt de schrijver ervoor om etherisch en zweverig te gaan doen. Intellectuelen die in hun leven niet geaard zijn en zich gedragen alsof ze buiten de werkelijkheid leven, schrijven zeer narcistisch en vol doodsverlangen. Ik heb niets tegen doodsverlangen. Het is zeer aannemelijk bij mensen met jeugdpuisten, maar niet als je ouder wordt – tenzij je op oudere leeftijd jeugdpuisten hebt. Als schrijver die een dagje ouder wordt, besef je dat het leven weliswaar een tranendal is, maar een plezierig tranendal.

Nochtans gaat het er in uw roman niet altijd even vrolijk toe.

Verbruggen: Het begin en het einde is natuurlijk altijd een crash. Geboren worden en sterven zijn niet direct aangename ervaringen en het boek is daar een weerspiegeling van. Maar het plezier zit onderweg. Mijn personages zitten te lanterfanten, weg te dromen, te staren, te aarzelen, gewoon lui te wezen. Ze gaan vaak op in kleine, banale evenementen die ze uitvergroten. Ze jagen een soort intensiteit na door diep in te gaan op kleine belevenissen. Ze leggen zich toe op de intensiteit van het nu. De beste momenten zijn die ogenblikken wanneer alle zintuigen openstaan en alle barrières wegvallen.

Uw romans zijn dus oefeningen in levenskunst?

Verbruggen: Cultuur moet toch geen kwelling zijn? Als je de intellectualistische nummertjes van sommige auteurs moet ondergaan, word je als lezer bijna geweld aangedaan. In het theater loopt iedereen op de scène rond met een doodernstig gezicht en ook in de zaal mag niemand lachen. Het is pas na de voorstelling wanneer iedereen in de pinten duikt, dat er mag worden gelachen. Het spel komt dus na het theater. Vandaar mijn pleidooi voor aarding in het leven, ook al is dat dan door een job uit te oefenen als leraar. Door die voeling met de werkelijkheid ga je het leven meer ironisch bekijken. Je wordt op een natuurlijke manier weggezogen van de bloedige ernst waardoor heel veel theater en literatuur wordt geteisterd. Cultuur is iets geestigs en spiritueels. Cultuur is een vorm van genot. Als ik in theaters, op vernissages en boekvoorstellingen rondkijk hoe Vlamingen cultuur beleven, dan lijkt het wel of ze graag gepijnigd worden zodat ze achteraf, bevrijd, zich lazarus kunnen drinken.

U schrijft geen meeslepende verhalen maar tracht op een intimistische manier stemmingen vast te houden.

Verbruggen: Ik ben nogal onderhevig aan stemmingswisselingen. Cyclothymie heet dat naar het schijnt. En dat is vaak niet zo aangenaam want als je niet oppast, kom je in de buurt van het manisch-depressieve. Het ene moment voel je je uitgelaten en plots, zonder reden, zak je weg in de diepste put. Toch staan stemmingen en stemmingswisselingen vandaag hoog op de agenda van de meeste mensen. Toon de Wolf heeft iets met het jambische levensgevoel: “Zo ging zijn leven, zo was het nog altijd, zo zou het altijd blijven, dat wist hij nu al: haastige werktijd, trage speeltijd. Kort lang, kort lang, kort lang. Zijn leven verliep in jamben van treurnis en vrolijkheid.” Er zijn aan de ene kant van de jambe de verplichte dingen des levens, waaronder dat lesgeven, maar aan de andere, hoge kant van de jambe lonkt het genot. Voordat die piek van plezier wordt bereikt, dient echter steeds het dal van dagelijks labeur te worden doorstaan. Een dergelijk dubbel levensgevoel is voor veel mensen herkenbaar. Wie alleen naar pieken jaagt, komt van een kouwe kermis thuis.

Uw hoofdpersonages gaan met vallen en opstaan op zoek naar de Graal, naar iets ultiems met een haast mystieke uitstraling?

Verbruggen: Als de ridders de Graal zagen, kwam een finaal gevoel van gelukzaligheid over hen. Ze lieten de wapens zakken en gleden weg in een ontwapenende sensatie van euforie en verlossing. Ze voelden geen woede meer of vermoeidheid. Ze werden doorstroomd van positieve energie. Ze zagen ook letterlijk een licht. Vooral dat licht is een zeer attractief beeld omdat er hier bij ons zo weinig licht schijnt en ikzelf naar licht snak. Het is ondertussen genoegzaam bewezen dat licht essentieel is voor het goede humeur van de mens. In mijn jongste verhaal in “Gettoblaster!” gaat het er zeer lumineus toe. In dat verhaal is er een non die dweept met mystiek en dus met licht en trance. En er is een meisje dat heroïne gebruikt. De schrijfopdracht bestond erin om te gaan praten met jongeren aan de zelfkant die hun verhaal deden en zich op die manier toch nog ergens begrepen voelden en niet alleen maar afgewezen of gebrandmerkt. De heroïnegebruikster had het voortdurend over de flash die ze achternazat. Vandaar het idee om die twee lichtzoekers elkaar te laten ontmoeten. Heroïnegebruikers, nonnen en schrijvers: één front. Ze zoeken allemaal naar het licht en naar de lichtheid van het bestaan.

U begon in de jaren zeventig met het schrijven van poëzie vol jongensverdriet.

Verbruggen: Ik keerde in mijn poëzie graag terug naar jeugdige impressies, maar tegelijk stak ik ook stokken in de eigen wielen. Ik betrapte me erop dat ik weer bezig was met een melancholische inventaris van vroegere geluksmomenten die eigenlijk zó nooit hadden bestaan. Nu ik er bijna vijftig ben, ben ik me meer dan ooit bewust van het belang van het kleine jongetje in de volwassen man. Sommigen laten dat jongetje gewoon de baas spelen over zichzelf en dat stoort enorm. Het komt erop aan dat je het jongetje niet de baas laat spelen over je oudere zelf maar het toch vooral niet doodknijpt. Je moet die jongensachtige uitgelatenheid als het ware koesteren door naar het voetbal te gaan, door spelletjes te spelen met vrienden, door fietstochten te organiseren, door pinten te gaan pakken en grappen te maken die eigenlijk niet zouden mogen. Laat die jongen dus alstublieft meespelen in het grote leven. In zekere zin voert hij de pen in mijn schrijversbestaan waardoor ik op andere, frisse gedachten kom. Het divertimento dat ik al schrijvend tracht te componeren, is voor een groot deel te danken aan dat jongetje in de man. De zijsprongen, de verrassingen, het plezier in mijn werk zijn geen vrucht van huiswerk, maar van het jongetje. Hoe langer ik schrijf, hoe meer ik hem zijn gang laat gaan.

Liefde geven en vooral krijgen, is ook een constante in uw werk. Alle amourettes leiden uiteindelijk naar de moederliefde. Is zij misschien de enige, ware liefde?

Verbruggen: Al van in mijn eerste gedichten heb ik de dubbelzinnige aantrekkingskracht tussen moeder en zoon min of meer ironisch bezongen. Sneuvelt niet elke liefde in het zicht van de moederliefde? Toon de Wolf leert eindelijk ook aan die moederliefde twijfelen. Zij is niet de enige, ware liefde maar slechts een spel, zoals alle andere vormen van liefde. De Wolf vraagt onomwonden aan zijn moeder of ze hem graag ziet. Waarop zijn moeder antwoordt dat zij een mens is en dus geen absolute liefde geeft. Moederliefde is zoiets als vader die sinterklaas speelt. Op een bepaald moment ontdek je dat sinterklaas geen heilige man was die zomaar cadeautjes gaf, maar dat je vader toneel speelde. Zo besef je als man op latere leeftijd eveneens dat je moeder die moederliefde destijds acteerde. Zij speelde de rol van onvoorwaardelijk liefhebbende moeder zo perfect mogelijk. Moederliefde is niet perfect, alhoewel dat vaak op die manier wordt voorgesteld. Wie mordicus gelooft in de onbezoedelde moederliefde, zoals menig conservatief politicus, lijdt aan een bijna ziekelijke vorm van narcisme. Hoe meer je van je moeder of van je vrouw een immens liefhebbend wezen maakt, hoe belangrijker je jezelf als man eigenlijk maakt. Dergelijke narcisten zonnen zich als het ware in hun eigen belangrijkheid: kijk eens hoe lief mijn moeder mij vindt. Met andere woorden: kijk eens hoezeer ik als zoon of echtgenoot die liefde wel niet verdien! Vrouwen verdienen beter dan dergelijke narcistische mythes.

Dirk Verbruggen, “De zomer van Winona”, Van Halewyck, Leuven, 197 blz., 598 fr.

Frank Hellemans

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content