Marnix Verplancke

Don DeLillo borstelt in “Onderwereld” een flamboyant portret van het paranoïde onderbewuste van de Amerikaanse maatschappij. Een gesprek tussen de chroniqueur en zijn eigen tekst.

Don DeLillo lijkt wel de Dennis Hopper van de Amerikaanse literatuur. Niet alleen heeft hij fysiek iets van deze acteur en regisseur, zijn trage, met lange stiltes doorbroken zinnen zouden bovendien zo uit Hoppers mond gestolen kunnen zijn. Wat de vergelijking helemaal sluitend maakt, is hun beider thematiek: het gekwelde en paranoïde onderbewuste van de alledaagse Amerikaanse maatschappij, de duistere obsessies die verlangen, angst, geweld en seksualiteit in actie verenigen en die tijd tot geschiedenis maken. Niet de alom bekende geschiedenis van president en Congres, maar wel de onderliggende, onbekende geschiedenis, die van de aan crack verslaafde zwarte in de Bronx, de uitzinnige kunstenares in de woestijn of de tomeloze massa tijdens een baseballwedstrijd. DeLillo en Hopper, chroniqueurs van de ondergeschiedenis, ambassadeurs van de onderwereld. Niet toevallig is de titel van DeLillo’s nieuwste, magistrale roman dan ook precies dat woord, “Onderwereld”.

Het verhaal begint op 3 oktober 1951 in New York. De Dodgers en de Giants spelen de finale van het nationale baseballkampioenschap. Op meesterlijke wijze laat DeLillo de lezers meedrijven op de euforie die boven het stadium zweeft. Af en toe neemt hij een duik naar beneden, en zo zien we wat een aantal figuren doen en denken. In een selecte box treffen we onder anderen Frank Sinatra aan in het gezelschap van FBI-baas J. Edgar Hoover. Even verderop horen we een discussie tussen de zwarte Cotter en de blanke Bill. Zelfs buiten het stadium houdt de wedstrijd iedereen in de ban. En het is daar dat we op het dak van een vervallen flatgebouw de zestienjarige Nick aantreffen, het oor aan een kleine portable gedrukt.

De final van ’51 ging de geschiedenis in als een uitzonderlijk gebeuren. In de laatste minuten ervan sloeg Billy Thomson immers de beslissende slag, The Shot Heard Round the World, waarmee hij zijn team de overwinning schonk. Tijdens de match weerklonk er echter nog een slag. J. Edgar Hoover kreeg het bericht dat de Verenigde Staten niet langer de wereldhegemonie bezaten: de Russen hadden in Kazachstan hun eerste succesvolle kernproef gehouden. Wanneer het einde van de wedstrijd aanbreekt, wordt zowat alles wat niet vastzit in de lucht gegooid. Een uit Time gescheurde reproductie van Bruegels “Triomf van de dood” valt veelbetekenend in Hoovers wanhopige handen.

Na deze proloog springt DeLillo naar 1992 en voert hij de lezer in zes hoofdstukken terug in de tijd, naar de dag van die befaamde wedstrijd. Samen met een hele reeks nevenpersonages schotelen Nick, Hoover en Cotter ons de kleine geschiedenis van de laatste halve eeuw voor, opgehangen aan de grote gebeurtenissen: het einde van de Koude Oorlog, het ontplofte ruimteveer, de Texas Highway Killer, Vietnam, de Rolling Stones, het Chelsea Hotel, de moorden op J.F. Kennedy en Martin Luther King, de rassenrellen en de tijd van hoge kapsels, verchroomde bumpers en de eerste instantpudding.

Alles blijkt verband te houden met alles. En met baseball natuurlijk.

DON DELILLO: Ik besefte pas laat dat de baseball-bal in feite het verhaal draagt. Zowat iedereen komt ermee in contact. Of ze hebben de bal van die wedstrijd zelf nog in hun bezit gehad, of ze kennen wel iemand die de bal ooit heeft gehad. Vandaar dat het een labiel verhaal is geworden over de manier waarop mensen in de schaduw van de bom met elkaar verbonden zijn. Het is een roman over de Koude Oorlog, waarin het voor een keertje eens niet over spionage en het stelen van geheimen gaat, maar over het alledaagse leven. Fundamenteel is de roman een zoektocht naar hetgeen zowel de macro- als de microgeschiedenis bepaalde. Aanvankelijk wist ik niet wat het was, maar uiteindelijk bleken het conflicten te zijn: tussen naties, rassen en geslachten.”

En tussen de schrijver en zijn eigen tekst.

“Kun je wedstrijden verslaan, kun je een eindeloze zomer lang haast elke dag een hele match verslaan zonder je in een of andere versie van het verleden op te houden?”

DELILLO: Voor een schrijver ligt het niet zo voor de hand om zich met geschiedenis in te laten. Het lijkt mij dat er een bijna automatische oppositie tussen fictie en geschiedenis bestaat. Geschiedenis is een machtige, driedimensionale constructie. Fictie komt voort uit dagdromen, herinneringen en intuïtie. Een roman kan beginnen als een gezoem in de lucht dat een schrijver aan het werk zet. Iemand zei ooit dat fictie voortkomt uit het panische gebied van de ervaring. Ze is obsessief, tijdloos, gaat over je kinderherinneringen, over de onbewuste drijfveren van de schrijver. Vroeg of laat moeten deze zaken in conflict treden met een kracht als de geschiedenis.

Misschien verwijzen alle conflicten in “Onderwereld” wel naar het oorspronkelijke conflict: dit tussen fictie en geschiedenis of tussen de taal van een roman en de sombere, door de dood bezeten geschiedenis die achter de roman steekt. De taal, wanneer ze maar rijk en mooi genoeg is, bezit iets wat de geschiedenis op een heel mysterieuze manier tot bloei kan laten komen. De taal geeft betekenis aan de geschiedenis. In “Onderwereld” werkt de taal tegen de enorme oorlogstechnologie die de jaren van de Koude Oorlog heeft gedomineerd. Geschiedenis is dus geen abstracte kracht. Ik zie het op kleinere schaal: wat een fictieschrijver doet wanneer hij een historisch onderwerp aanpakt. Je zou kunnen zeggen dat ik een heleboel zaken gewoon verzin, maar toch. Er zit iets in de opengewerkte zinnen van de proloog, iets in het jargon dat mijn personages spreken, iets in de baseballtaal die in conflict treedt met de spanning van de mogelijkheid van een kernoorlog.

“Ik voelde niets voor dat gedoe van het leven als fictie. Ook al geloven we dat de geschiedenis een molenrad is aangedreven door mensenbloed – lees er de toespraken van Mussolini maar op na – we hebben die tenminste samen meegemaakt. Eén enkel narratief geheel, niet tienduizend plukjes verkeerde informatie.”

DELILLO: We weten hoe dicht we bij een atoomoorlog stonden tijdens de Cubacrisis. We weten dat er rassenrellen waren in Los Angeles en dat er een oorlog plaatsvond in Vietnam. In een vorige roman, “Libra”, verzon ik een samenzwering achter de moord op Kennedy die waarschijnlijk helemaal niets van doen had met wat er werkelijk is gebeurd. In het boek komt er een personage voor, paranoïde maar misschien wel niet zo ver van de waarheid, dat geschiedenis definieert als alles wat men ons niet vertelt. In dat boek probeert de schrijver in te vullen wat we niet weten. In “Onderwereld” doe ik iets anders. Ik vul geen gaten op. Ik ben hier op zoek naar de ondergeschiedenis, naar welke littekens deze jaren in de geest van de mensen hebben achtergelaten.

Wat ik uiteindelijk probeerde te doen, was machtige, historische krachten lokaliseren binnenin individuele levens. Toen ik opgroeide in New York dacht ik niet veel na over de Koude Oorlog, behalve dan wanneer de druk heel hoog werd, tijdens de Cubacrisis bijvoorbeeld. Maar dat was een deel van het dagelijks leven. In de Amerikaanse cultuur zit dat ingebakken. Je vindt de Koude Oorlog en de bom overal in de populaire cultuur. Foto’s van de bom werden verwerkt door Popartkunstenaars en Allen Ginsberg schreef erover. Ze werden een deel van de gangbare iconografie. Het is niet dat men er constant aan dacht, maar de dreiging vormde een onderstroom in het bewustzijn. Wanneer het er echt om ging spannen, veranderde alles. We moesten er rekening mee houden dat een kernoorlog tot de mogelijkheden behoorde.

“Tegenover elke ontploffing in de atmosfeer, elk glimpje dat we opvangen van de onverhulde natuurkracht, die griezelige, losgerukte oogbal die boven de woestijn explodeert – tegenover elk daarvan, zo vermoedt Hoover, staan er wel honderd complotten die ondergronds gaan om daar kuit te schieten en zich te vertakken.”

DELILLO: J. Edgar Hoover was een homoseksueel die homoseksuelen vervolgde, wat hem voor een schrijver natuurlijk meteen interessant maakt. Hij had een obsessionele angst voor communisten. Paranoïde als hij was, voelde hij zich alleen maar goed wanneer hij mensen en toestanden volledig onder controle had. Het rare is dat die twee elkaar juist ondersteunden. Hoe groter zijn dominantie, hoe groter zijn angst. Hoe meer dossiers hij had, hoe meer hij er wou aanleggen. J. Edgar Hoover en zuster Edgar zijn in mijn roman de dragers van deze obsessieve, georkestreerde angst. Ook zij probeert door middel van angst gezag te verwerven over de leerlingen in haar klas. Ze terroriseert hen.

Maar terzelfder tijd is ze ook heel bang. Ze koopt rollen aluminiumfolie om er haar kamer mee te behangen, zodat er geen straling binnen zal kunnen. Volgens hen houdt alles verband met alles: communisme, rockmuziek, lang haar, rassenrellen, vieze woorden, het is allemaal één groot complot om Amerika ten val te brengen en de westerse beschaving te vernietigen. Hoover stimuleert dat idee in anderen. En doordat hij zoveel macht heeft over anderen, brengt hij zaken samen die uiteindelijk ook werkelijk samenkomen.

Het mooiste voorbeeld van hoe alles met elkaar samenhangt, krijgen we in het midden van het boek, in de scène met de Eisenstein-film. Ik laat de pianist Prokofjev spelen tijdens het afdraaien van de film, omdat deze veel muziek voor Eisenstein heeft geschreven. En dan herinnerde ik me opeens dat er toen ik klein was, een radioprogramma bestond met de titel The FBI in War and Peace, een heel patriottisch kinderprogramma. De themamuziek daarvoor was Prokofjevs “Liefde voor drie sinaasappels”. En dezelfde melodie werd toen ook gebruikt in een zeepreclame. Op die manier kwamen het FBI, Prokofjev, Eisenstein en alle andere zaken samen. Zij maakten hun eigen connecties, wat op zich aanleiding kan geven tot het ontstaan van – nee, niet paranoia – maar wel een soort irriterende angst.

“Dertig, veertig jaar geleden betekende macht iets. Dat was iets stabiels, iets samengebalds, iets tastbaars. Macht was iets geweldigs, iets gevaarlijks, iets doodengs, al die dingen bij elkaar. En we werden erdoor bij elkaar gehouden, de sovjets en wij.”

DELILLO: Wat in 1951 vooral ontnuchterde, was dat “zij” nu ook een bom hadden, en dat was nooit de bedoeling geweest. Meer zelfs, hoe meer zij testten, hoe meer wij tot de constatatie kwamen dat hun bommen groter en krachtiger waren dan de onze. Dat blies het Amerikaanse zelfvertrouwen zowat weg. Hoover is daarvan de uitdrukking. Ze ontwikkelden de waterstofbom sneller dan de CIA voorspelde, wat nog harder aankwam. De Koude Oorlog, dat was zij en wij. We hielden elkaar in evenwicht en de situatie was te overzien. De zekerheid was meetbaar. Gevaar kon toen nog numeriek worden uitgedrukt. Zij hadden zoveel megaton en wij zoveel. Sinds het einde van de Koude Oorlog is dat veranderd. We kunnen het gevaar niet meer meten.

“Eerst was er het afval, en het heeft mensen aangespoord om in antwoord erop een beschaving op te bouwen, als zelfverdediging. We moesten manieren vinden om van ons afval af te komen en om te gebruiken wat we niet kwijt konden. Het afval duwde terug. Het groeide in de hoogte en de breedte. En het heeft ons gedwongen de logica en de discipline te ontwikkelen die zouden leiden tot systematisch onderzoek van de werkelijkheid, tot wetenschap, kunst, muziek, wiskunde.”

DELILLO: Ik denk daar al lang over na. Ik heb zelfs meer dan tien jaar een dossier bijgehouden waarin ik allerhande interessante gegevens over afval bewaarde. Uiteindelijk heb ik het weggegooid, waardoor het ook echt afval werd. Toen ik aan “Onderwereld” begon, kon ik er niet omheen. Afval is een belangrijke zaak. In de proloog van het boek gooien de toeschouwers kranten- en tijdschriftenpagina’s van de tribune naar beneden. Dat is een heel lichte vorm van afval. Naarmate de roman vordert, wordt het afval ernstiger en gevaarlijker, tot het uiteindelijk kernafval is en opgeblazen wordt in Kazachstan. Jarenlang denken we gesofisticeerde wapens uit en bewonderen hun schoonheid. We geven ze mooie namen uit de Griekse en Romeinse mythologie.

Maar wat met het afval? Dat behoort tot de onderwereld. We dachten niet na over het nucleair afval. En nu, nu we het ergens onder de grond moeten begraven, zijn we wel verplicht eraan te denken. We moeten er respect voor hebben. Het kan ons doden. Het heeft nog steeds macht over ons.

“Want afval is de geheime geschiedenis, de ondergeschiedenis.”

DELILLO: Er zijn ook zoveel soorten afval. Er wordt ook kunst van gemaakt. Klara Sax beschildert honderden afgedankte B-52’s in het midden van de woestijn. Afval is een belangrijk deel van ons leven, maar we verdrukken het.

Nick en zijn vrouw zien in de supermarkt geen producten. Zij zien alleen afval, datgene wat er van de producten zal overblijven. Wellicht hebben zij een buitengewoon ontwikkeld bewustzijn waar de rest van de wereld ook naartoe zal evolueren. Oppervlakkig gezien worden mensen niet door afval beroerd, maar door die inzamelwoede wordt het almaar erger. De ene dag zet je glas buiten, de andere dag plastic. Overal liggen nu enorme torens compost te rotten, steden van vuilnis zijn we aan het bouwen. Het is impressionant. Neem nu Fresh Kills in New York, 1200 hectare vuilnis, met op de achtergrond het World Trade Centre. Ze gaan deze belt trouwens stilaan buiten gebruik stellen. Wanneer je een stortplaats te lang gebruikt, wordt ze onstabiel. Er wordt gevreesd voor afvallawines die hele wijken zouden wegvegen en duizenden mensen bedelven onder hun eigen afval. Ze gaan het nu verschepen en verkopen. Afval is tegenwoordig een product geworden.

“Ik dacht dat leiders van naties vroeger van enorme wereldrijken droomden – expansie, annexatie, troepenbewegingen, gepantserde eenheden die massaal over stoffige vlaktes reden, de geforceerde mars van taal en trek, het graven van massagraven. Ze wilden hun schaduw over hun machtsgebied laten vallen. Nu willen ze computerchips.”

DELILLO: Ik denk dat de meeste mensen niet beseffen hoe technologie het denken beïnvloedt. We worden er paranoïde van. Ik vind het poëtische rechtvaardigheid dat internet met paranoia wordt overspoeld. Het lijkt me de hedendaagse vergaarbak voor alle achterdocht te zijn. Het is ook op het net dat de hedendaagse macht te vinden is. Informatie, daar draait het om. Wie die in zijn vingertoppen heeft, heeft ook de macht. Deze informatiemacht verandert de sociale structuur, en daardoor ook de hele wereld. Zij die er overweg mee kunnen, zullen over de anderen heersen.

Op het einde van het boek laat ik “vrede” op een computerscherm verschijnen. Het is een soort geïdealiseerde vorm van verlangen. Maar de textuur van de realiteit is zo diep en zo mooi, zeker in vergelijking met het platte scherm van de computervoorstelling, dat dit verlangen automatisch tekort moet schieten. Scherp in contrast hiermee staat Nicks verlangen: hij wil terug naar het verleden, maar daar is niets vredevols aan. Hij wil een schuldig en gevaarlijk verleden, het gecompliceerde leven op straat, waar er gevochten werd en waar je vrijde met een onbekende griet op de achterbank van een gestolen auto. Hij wil oorlog. En, als ik eerlijk mag zijn, ik begrijp hem. Ik denk dat hij gelijk heeft.

Don DeLillo, “Onderwereld”, Anthos/Manteau, Baarn/Antwerpen, 860 blz., 1095 fr.

Marnix Verplancke

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content