Jan Braet
Jan Braet Jan Braet is redacteur cultuur bij Knack.

Robbrecht & Daem, architecten en de kunst.

In het ontwerp voor de nieuwe vleugel en de verbouwing van het museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam heeft het Gentse architectenpaar Paul Robbrecht (48) en Hilde Daem (48) zijn hele, door de jaren heen ontwikkelde vocabularium in het spanningsveld tussen architectuur en kunst geïnvesteerd. Er zijn de punctuele interventies met elementen die zich nadrukkelijk onderscheiden als architectuur, tegelijk begrepen als een daad van bescheiden ondersteuning in dienst van de kunst ( Floor for a Sculpture, a Wall for a Painting, Amsterdam ’87). Er is het overbrengen van kernen van huiselijkheid in een museale context (Heyvaertzaal in Initiatief ’86, Gent). Noem voorts de optie voor de klassieke museumtypologie van opeenvolgende kabinetten met daglicht ( Documenta IX, Fridericianum, ’92), en het vermijden van symmetrie ten voordele van ritmische verschuivingen ( Documenta IX, Aue-paviljoens).

We zien het afstemmen op de omgeving zodat ook die plots in een boeiend visueel verband verschijnt ( Galerie Meert-Rihoux,’91); we zien het streven naar evenwicht tussen transparantie en massiviteit, tussen glas, metaal en beton (ontwerp Diozesanmuseum Keulen, ’97).

Er is ook nog het gebruik van doorkijken om de ruimtelijke beleving te vergroten ( Galerie Hufkens, ’92); de complementariteit met specifieke kunstwerken (een tuinpad in Woning Mys in het verlengde van een werkrade van Juan Munoz)…

Hoewel Robbrecht & Daem nog geen grootschalige bouw voor de kunst hadden gerealiseerd, waren hun kleinere projecten, hun tijdelijke gebouwen en hun realisaties op het vlak van tentoonstellingsarchitectuur in al hun subtiliteit en discretie zo opwindend dat Boijmansdirecteur Chris Dercon nooit twijfelde. In het boek Werk in Architectuur Paul Robbrecht & Hilde Daem (Ludion) brengt Steven Jacobs doorheen de bespreking van al de werken, de delicate grondbeginselen van hun architectuur aan de oppervlakte.

Als Jos van Immerseel Mozart op pianoforte speelt, dan kan je daar zowel overwegingen van historische authenticiteit alsook de eigentijdse feeling voor een a-historische muziekbeleving achter vermoeden: in die zin wordt de pianoforte zelfs een hedendaags instrument. Zo ook hebben Robbrecht en Daem een gevoelig actueel zintuig voor het werkelijk goede wat gebouwd is sinds de Renaissance. Ze hebben geen moeite om er elementen en principes van op te nemen en die te laten spreken in een tijdeloos eigentijds verband. Omgekeerd slagen zij erin om bij ingrepen in historisch kwaliteitsvolle gebouwen zwakke toevoegingen weg te zuiveren of te neutraliseren.

HUISELIJKE GEBORGENHEID

Deze principes vinden we ook terug in hun Boijmansontwerp. Voor de nieuwe vleugel langs het Museumpark ontmantelen ze de banale toegangspartij annex restaurant en shop. Ze plaatsen de tentoonstellingszalen moderne kunst op de eerste verdieping van hun nieuwbouw volgens de schakeling van kleine zalen in het historische kerngebouw van het museum, de Van der Steurvleugel (1935). De twee bouwlagen van hun nieuwe gevel maskeren bovendien de wat plompe Bodonvleugel, aangebouwd in 1972.

De gevel verschijnt nu als een “efemeer motief van achter elkaar schuivende beelden” (Jacobs). Een regelmatige structuur van verticale panelen in kathedraalsglas, steunend op metalen consoles, werd aangebracht voor betonpanelen achter de dragende binnenmuur van in het werk gegoten beton.

De Van der Steurvleugel, die de “helderheid van de modere museumtypologie” paart aan “huiselijke geborgenheid” van ineenlopende kabinetten, werd intact gelaten. Maar de Bodonvleugel werd niet alleen aan de gevelzijden ingesloten, ook de ruimtelijke verdeling werd gereprogrammeerd naar het model van de Van der Steurvleugel: een centrale tentoonstellingsruimte met kleinere vertrekken eromheen. Ook aan de nieuwe toegangspartij ten slotte werd zorg besteed: het wordt een ceremoniële entree via een beeldentuin aan de binnenhof bij de Centrale Toren, en via een hal die niet in de as van de toegang is geplaatst. Eer de bezoeker de collecties oude, moderne kunst en kunstnijverheid kan bekijken, is hij al wandelend in een museale sfeer gebracht.

Aldus mag blijken dat Robbrecht & Daem de “bezoeker en zijn beleving” belangrijker achten dan al de rest, want welk nut heeft een museumbezoek als het ons leven niet “verandert”, onze tijd niet “inzichtelijker” maakt?

Hun architectuur spint een verbindend weefsel tussen licht en ruimte, mens, kunst en bouw, binnen en buiten. Toch neemt ze expliciet afstand van de idee Gesamtkunstwerk. Bij hen maken kunst en architectuur weliswaar deel uit van dezelfde beleving, maar ze is onderscheidend en niet totalitair. Soms lijkt alles toch zonder onderscheid in elkaar te vloeien. De albasten koepelsculpturen van Cristina Iglesias voor de Katoen Natie (’92) in Antwerpen trekken het daklicht binnen dat middels de door Robbrecht & Daem voorziene perforaties in vloeren en muren verder over de hele ruimte verdeeld wordt. Robbrecht staat nochtans op het verschil: de expressie gaat helemaal uit van het kunstwerk, dat het onvermijdelijke “ruwe” karakter van de architectuur ondermijnt door haar “kritische aanwezigheid”, van luminositeit en kleur in dit geval. Wat ze samen zeer zeker doen, is “een onvergetelijke plaats” creëren.

Jan Braet

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content