De Kelten en de goudschat van Beringen in het Gallo-Romeins Museum in Tongeren.

Niemand weet waar ze vandaan komen, maar vanaf de zesde eeuw vóór Christus bevolkten de Kelten zowat heel Centraal-Europa. Van daaruit zakten later groepen af naar Gallië, het Iberisch schiereiland en de Britse eilanden. Anderen trokken naar Noord-Italië, Griekenland en zelfs Klein-Azië, waar zij Galaten werden genoemd. De grote tentoonstelling I Celti in het Palazzo Grassi in Venetië in 1991 droeg dan ook niet voor niets de ondertitel La prima Europa, het eerste Europa. Want waar in het zuiden van het continent de Grieks-Romeinse cultuur heerste, bloeide in het gebied tussen de Atlantische Oceaan en de Karpaten en van de Alpen tot de Germaanse wouden de Keltische cultuur. Dat het om één cultuur ging, met de nodige varianten weliswaar, werd in de tentoonstelling duidelijk gemaakt. Dat bleek zowel uit de vormgeving van de talrijke gebruiksvoorwerpen die door de archeologen vooral in de loop van de laatste eeuw werden ontdekt, als uit de motieven waarmee die voorwerpen waren versierd. Ook de gebruikte materialen, goud, zilver, brons en ijzer kwamen in heel het gebied voor.

De geschiedenis heeft echter gewild dat de Keltische wereld nooit tot een politieke eenheid uitgroeide. De Keltische krijgers, alhoewel berucht zoals blijkt uit de klassieke auteurs, bleken uiteindelijk ook niet opgewassen tegen de gedrilde Romeinse legioenen. Tussen 59 en 53 vóór Christus konden de troepen van Julius Caesar dan ook heel Gallië onderwerpen, Ambiorix en zijn maats ten spijt. Even leek het lot nog te keren toen in 52 de jonge Gallische prins Vercingetorix het aandurfde Caesar te trotseren. Maar ook hij moest uiteindelijk het onderspit delven. Als de Galliërs het toen hadden gehaald, kon de Romeinse bezetting van Keltisch Gallië misschien nog worden gekeerd. Nu stond niemand de Romeinse opmars naar het noorden nog in de weg. De grote rivieren in Nederland vormden weldra de noordergrens van het Romeinse rijk en in Engeland bouwden de Romeinen de ?Muur van Hadrianus?, die de invallende Germaanse volkeren moest stoppen.

De Keltische cultuur werd teruggedrongen naar de uiterste westgrenzen van Europa, naar Schotland, Wales en Ierland. Daar kon die cultuur zich wel doorzetten, in zoverre zelfs dat wanneer Rome in de vierde, vijfde eeuw overrompeld en verwoest werd door de Vandalen, in de Ierse kloosters het gechristianiseerde Grieks-Romeinse culturele erfgoed bewaard bleef. In manuscripten, zoals het fameuze ?Book of Kells?, werd de christelijke iconografie in een Keltisch kleedje gestoken. Iers-Britse missionarissen, die vanaf de zesde eeuw Europa hielpen kerstenen, brachten de Keltische cultuur terug naar Europa. De Ier Columbanus stichtte onder meer de abdij van Bobbio in Noord-Italië. Zijn metgezel Gallus bleef in Zwitserland hangen en zijn kluis lag daar aan de basis van de beroemde abdij van Sankt Gallen. (In de Sint-Pietersabdij van Gent loopt tot 19/5 een interessante fototentoonstelling over Sankt Gallen).

DE GOUDEN HALSBAND

Ongeveer een eeuw later trok Willibrord, een Brit die in Ierland gestudeerd had, naar de ?Friezen? in Utrecht en van daaruit naar Echternach. Zowel de abdij van Sankt Gallen als die van Echternach bezaten Iers-Keltische handschriften. De nieuwe (Karolingische) manuscripten die er ontstonden, ondergingen er de invloed van. Daarmee was de cirkel rond. De Keltische cultuur was terug thuis op het Europese vasteland.

Maar was zij wel ooit helemaal uit onze contreien verdwenen ? Verdwenen niet, verborgen wel. In de grond. Dat mochten Guy en Sigrid Gillissen-Even op 22 oktober 1995 ondervinden toen zij een terrein in Beringen bouwrijp maakten. Daarbij stootten zij op enkele ronde schijfjes, een stuk draad en enkele holle buisjes met afgeplatte knoppen. Toen de voorwerpen wat opgefrist werden, bleken ze nog te blinken ook. Navraag bij enkele juweliers over aard en waarde bracht geen uitsluitsel en tenslotte belandden zij in het Munt- en Penningenkabinet van het Gallo-Romeins Museum in Tongeren. Daar vielen de archeologen achterover van verbazing. Want zij herkenden dadelijk een ?Keltische goudschat?, zoals die eerder op andere plaatsen in Europa werd gevonden.

Het Instituut voor het Archeologisch Patrimonium werd ingeschakeld, om samen met de archeologen van het museum het terrein verder te onderzoeken. Het werd tot een meter diep afgegraven. De Provincie Limburg besliste dan de goudschat aan de kopen met de steun van onder meer de Vlaamse Gemeenschap. De Keltische goudschat van Beringen, in volle Eburonengebied, vormt nu één van de blikvangers in de permanente collectie van het museum in Tongeren.

Dadelijk na de vondst werd ook gespeeld met het idee om een tentoonstelling te wijden aan de schat en aan de Keltische cultuur in het algemeen. En dat is nu ook gebeurd. Tot begin juli kunnen de bezoekers van het museum uitgebreid kennis maken met de Kelten en hun goud. Het slotakkoord van de tentoonstelling wordt gevormd door een aantal goudschatten uit Duitsland, Zweden, Frankrijk, Groot-Brittannië en eigen land. Maar vóór de bezoeker daar aan toe komt, krijgt hij een uitgebreide inleiding over de Keltische en de Romeinse wereld omstreeks het begin van onze tijdrekening.

Het belangrijkste voorwerp dat meestal deel uitmaakt van een Keltische goudschat is de ?torques?, een Latijnse naam voor de gouden halsband die de Keltische krijgers bij hun veldslagen droegen. Voor de rest vochten zij trouwens naakt, op een paar armbanden na. De ?Stervende Galliër? van Pergamon, een beeld dat bewaard wordt in het Museum van het Capitool in Rome, is wellicht de bekendste afbeelding van de torques-dracht. Een kopie in brons uit Amsterdam is op de tentoonstelling te zien. Ook een kleiner bronzen beeldje van een speerwerpende Kelt toont hoe de torques werd gedragen.

De halsring had een beschermende betekenis. Het was een soort amulet die onkwetsbaarheid in de strijd moest waarborgen. Maar andere beelden (sommige zijn kopieën) maken duidelijk dat de halsring ook een rol speelde in de relaties tussen mensen en goden. Op de beroemde zilveren ketel van Gundestrup uit Denemarken bijvoorbeeld, wordt een figuur afgebeeld met een torques om de hals en één in de hand. De torques werd ook uitgereikt als militair ereteken, als trofee voor sportverdienste en als diplomatiek geschenk. Een torques is duidelijk een zwaar symbolisch beladen voorwerp, dat bijna noodzakelijkerwijs deel uitmaakt van zowat elke Keltische schat die ergens wordt gevonden.

IN DE BUURT VAN WATER

Er moet wel onderscheid gemaakt worden tussen sporadische vondsten van één of enkele voorwerpen en de vondsten zoals die van Beringen. Want daar gaat het om wat de archeologen een ?depot? noemen, een intentionele begraving van keurig geselecteerde voorwerpen. Vaak worden die depots gevonden in de buurt van water, oversteekplaatsen en samenvloeiingen van rivieren en vooral van moerassen en venen. De ketel van Gundestrup in Denemarken werd bijvoorbeeld uit een moeras gehaald. De torques van Frasnes-les-Buissenal werd in 1864 gevonden in de buurt van een bron. Deze beroemde torques één van de grootste ooit gevonden wordt nu bewaard in het Metropolitan Museum in New York, maar de musea van het Jubelpark in Brussel bezitten een kopie en die is in Tongeren ook te zien.

Een depot bestaat niet altijd uit gouden siervoorwerpen. In 1990 werd in het Limburgse Heppeneert nog een depot van 75 bronzen bijlen gevonden. Ook dat depot is in Tongeren te zien, zij het dan in de permanente verzameling. Het intentioneel deponeren van voorwerpen had blijkbaar een welbepaalde rituele betekenis, maar naar de precieze bedoeling hebben de archeologen vooralsnog het raden.

Het gouddepot uit Beringen zelf bestaat uit een volledige en een halve halsring, een eindknop van zo’n ring, een fragment van een armband en vijfentwintig munten. Het stuk armband bestaat uit een dikke massieve gouddraad die tot een vlecht is gedraaid. De halsringen zijn hol, ze werden geklopt uit dunne goudplaten en lopen uit op brede platte knoppen, die afzonderlijk werden gegoten en achteraf aan de buisjes bevestigd. In de schat zitten twee soorten gladde munten, want geen enkele draagt de afbeelding van een god of een keizer. Er zijn drie staters geïnspireerd op Griekse munten en waarschijnlijk afkomstig van de Atrebaten uit de buurt van Arras.

De tweeëntwintig andere munten zijn zogenaamde ?regenboogschoteltjes?, een leuke naam die teruggaat op een Midden-Europees volksgeloof. Daar vertelden de mensen dat na een onweer op een versgeploegde akker in het licht van de regenboog gouden munten lagen te schitteren. Op de plaats waar de regenboog de aarde raakte, zou ook een pot met gouden munten te vinden zijn. Het verspreidingsgebied van dit soort muntjes is geconcentreerd in Zuid-Duitsland. Hoe en waarom de muntjes in Beringen terechtkwamen, blijft een raadsel. Het zou wel kunnen wijzen op verre handelsrelaties van de Eburonen. Dat het niet om een ?spaarschat? gaat, blijkt uit het feit dat de munten allemaal uit dezelfde periode dateren, zo ongeveer 125 jaar vóór Christus. Een spaarschat bevat nu eenmaal munten uit verschillende perioden. Maar de datering zegt niets over de periode waarop de schat in de bodem werd gestopt. Er blijven dus nog vele vragen onbeantwoord, maar dat kan de pret om de Goudschat van Beringen niet drukken.

Paul Dossche

?Godenmacht – Krijgerskracht. Keltische gouddepots?, in het Gallo-Romeins Museum van Tongeren. Tot 6/7.

Gouddepot Beringen : een halsring als een soort amulet.

Gundestrupkedlen : uit het moeras.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content