Het Vlaamse literaire erfgoed ligt te beschimmelen. Een gesprek met Geert Lernout over de verwaarloosde kunst van de teksteditie en het lobbyen.

De prijs voor origineelste opdracht in een boek gaat ongetwijfeld naar Geert Lernout. Schrijven over literatuur werd door hem opgedragen aan niemand minder dan de werknemers van Ikea ‘die in elk aan mij geleverd bouwpakket minstens drie onderdelen stoppen die nergens voor dienen.’ Daarmee is de toon gezet voor Lernouts no nonsense-benadering van de literatuur.

Lernout trekt in zijn kritieken en recensies al jaren ten strijde tegen elke vorm van literaire pretentie. Het lag dus ook voor de hand dat hij ooit eens zelf zou vertellen hoe een goed geschreven tekst er moet uitzien.

Schrijven over literatuur is echter geen handboek voor de beginnende auteur maar, zoals het in de ondertitel heet, ‘een gids voor studenten en andere schrijvers’. Lernout wil zelf niet betrapt worden op betweterij en beperkt zich tot een vlot geschreven handleiding voor het maken van papers en scripties die vooral voor literatuurstudenten nuttig is. Lernout zou echter Lernout niet zijn als hij hier en daar geen provocerende stellingnames neerpoot. Vooral in het begin van zijn literaire doe-het-zelfzaak deelt hij enkele rake klappen uit. Hij gaat zelfs zo ver te beweren dat hij niet zeker is dat de interpretatie van literatuur wel aan een universiteit thuishoort. En dat nota bene voor iemand die als literatuurprofessor zijn brood verdient met het spreken over literatuur.

Geert Lernout: Er is een soort hiërarchie in het spreken over literatuur. Je begint met het vaststellen van de tekst in een teksteditie. Vervolgens ga je je bezighouden met tekstcommentaar en eventueel een vertaling. Op die harde kern kunnen zich tenslotte interpretaties enten. De interpretatie van de tekst is dus pas de vierde schakel in de literatuurbeschouwing en komt qua belangrijkheid logisch gesproken helemaal achteraan.

Waar de wetenschappelijkheid van de literatuurbeschouwing ophoudt, weet ik zelf niet. Maar persoonlijke interpretaties horen alleszins niet thuis aan een universiteit, wél in een krantenartikel of in een recensie. Wanneer ik als literatuurprofessor over een boek doceer, doet mijn persoonlijke appreciatie gewoonweg niet terzake.

Kunt u dan nog iets ‘zinnigs’ zeggen over een boek?

Lernout: Je begint alleszins met iets te vertellen over de teksteditie. Als ik over Ulysses van James Joyce praat, maak ik mijn studenten eerst en vooral diets dat hun tekst niet de tekst is van de oorspronkelijke uitgave uit 1922. Ondertussen zijn er immers een viertal nieuwe edities. We vlooien samen uit wat de verschillen zijn tussen die versies. We vragen ons af hoe de uiteindelijke uitgave van Ulysses tot stand is gekomen. We bewegen ons dan op het terrein van de zogenaamde genetische literatuurbeschouwing, die voor mijn part de hardste vorm is van literatuurwetenschap. Genetisch literatuuronderzoek kijkt naar de tekst als een proces en niet als een afgewerkt product. Hoe is de uitgegeven tekst die wij in handen houden, tot stand gekomen? Je hoort terug te gaan naar het manuscript dat aan de basis ligt van alles. Je gaat kijken naar de drukproeven. Joyce heeft in de eerste uitgave van 1922 bijvoorbeeld een essentieel stuk van zijn manuscript vergeten te kopiëren. Vervolgens gaan we de tekst ‘annoteren’, dat wil zeggen: van verklarende randbemerkingen voorzien, om zo de tekst beter te kunnen begrijpen. In de Duitse, Franse en Engelse literatuurwetenschap wordt voor deze tekstbeschouwing heel wat plaats ingeruimd. Ik tracht het beste van die drie tradities in mijn eigen ‘genetische’ literatuurbenadering te combineren.

Literatuursociologie, -psychologie of -filosofie is aan u niet besteed?

Lernout: Ik vind het belangrijker dat toekomstige filologen iets weten over de manier waarop een tekst tot stand komt, dan dat ze zich bezighouden met de commentaren van Stefan Hertmans over Zizek over Lacan over Shakespeare. De studenten lezen al zo weinig. Laat ze dan in godsnaam eerst en vooral bezig zijn met het nuchter bekijken van primaire teksten. Later zullen ze allicht zelf wel een plaatsje zoeken in de carrousel van commentaren over commentaren over commentaren.

Er werden in Vlaanderen het laatste jaar meer en meer klassiekers heruitgebracht. Zo slecht gaat het dus blijkbaar toch niet met de gouden ouden?

Lernout: De laatste tien jaar bestonden er weliswaar productsubsidies van overheidswege die echter uitsluitend aan uitgeverijen werden uitgekeerd om bepaalde teksten opnieuw voor een groter publiek te ontsluiten. Hoe ging dat in zijn werk? Uitgeverij X kreeg wat geld om Walschap opnieuw uit te brengen. Die uitgeverij ging vlug vlug wat fotomechanische reproducties maken van de laatste uitgaven van Walschap die men ergens in de kast had staan. Er werd een ander kaftje rondgelegd. De Vlaamse Gemeenschap nam een vooraf bepaald aantal exemplaren af en de uitgever was uit de kosten. Elke supplementaire, normale verkoop was met andere woorden pure winst. Maar indien de vrijzinnige Walschap ‘mocht’ worden uitgegeven, dan moest ook een katholiek auteur subsidie krijgen. Uitgeverij Y kreeg vervolgens ook wat geld toegestopt om André Demedts in een nieuw kleedje te stoppen.

De uitgeverijen zelf zijn toch ook erg bedrijvig met het opnieuw lanceren van klassieke Vlaamse literatuur? Zowel Houtekiet, Manteau als Atlas hebben momenteel reeksen lopen met klassiekers van vroeger.

Lernout: De reeksen die nu bestaan, maken nauwelijks werk van de tekstuitgave van de auteurs in kwestie. De versie van een boek dat toevallig ergens rondslingert, wordt overgetikt of ingescand. Links en rechts wordt de tekst wat verbeterd, want het taalgebruik klinkt een beetje ‘raar’ voor onze moderne oren. Maar er worden geen vragen gesteld bij het statuut van de tekst zelf. De uitgevers – en de overheid – hebben daaromtrent geen enkel beleid. Er wordt gewoon op willekeurige basis een tekst opgevist die dan als Moeder, waarom leven wij? wordt (her)uitgegeven.

Wat moet er concreet gebeuren?

Lernout: Ik pleit voor het oprichten van een instituut naar Nederlands model – het Constantijn Huygens Instituut voor tekstedities en intellectuele geschiedenis heet dat bij onze noorderburen – waarbij eerst en vooral een lijst wordt opgemaakt van een plejade van klassieke, Vlaamse auteurs. Welke honderd Vlaamse literaire werken dienen onder de aandacht te blijven van het publiek? Het is kortzichtig om steeds weer te zweren bij de grote namen, zoals Walschap, Boon en Claus. Natuurlijk zijn zij de belangrijkste auteurs van hun generatie. Maar als je iets wil verstaan van de Vlaamse literatuurgeschiedenis, moet je ook weet hebben van de minder belangrijke schrijvers en literatoren waar de gevestigde schrijvers in hun werk toen impliciet mee converseerden. Wanneer een commissie van experten zo’n tophonderd voor prioritaire heruitgave naar voren heeft geschoven, kan er vervolgens van een teksteditie werk worden gemaakt. De laatste door de auteur goedgekeurde uitgave van zijn tekst dient als uitgangspunt. Is de schrijver eventueel verplicht geweest om zijn tekst te censureren, zoals dat bijvoorbeeld het geval was met Streuvels in De teloorgang van de waterhoek? Zo ja, dan moet je op zoek gaan naar een ongecensureerde versie, zoals die Streuvels ooit voor ogen heeft gestaan. Je dient heel wat tijd en energie in dergelijke tekstuitgaven te investeren. De meeste uitgeverijen willen geen geld ophoesten om die noodzakelijke tekstvoorbereiding te bekostigen. Maar dat hoeft geen probleem te zijn, want het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek kan financieel bijspringen. Licentiestudenten zouden bij wijze van scriptie een tekst voor uitgave kunnen voorbereiden.

De overheid zou best stoppen met het uitdelen van productsubsidies aan uitgeverijen voor de heruitgave van klassiekers?

Lernout: In Amerika heeft men al in de jaren vijftig een autonoom instituut opgericht dat automatisch een kwaliteitsstempel meegaf aan de edities die door het instituut werden gescreend. Door het uitgeefwerk toe te vertrouwen aan een onafhankelijke instelling, creëert de overheid serieuze edities met een geloofwaardige eindtekst. Uitgeverijen kunnen beschikken over de elektronische en typografische versies van deze eindteksten en zelf binnen de perken van hun budget alleen de eindtekst of ook eventueel een tekst met begeleidende commentaar op de markt brengen. De overheid kan dus maar best een signaal geven dat ze nog uitsluitend serieus uitgegeven teksten op de markt wil zien met een inleidende situering bij auteur en tekst. Andere uitgeefprojecten zouden in die optiek inderdaad geen subsidie mogen krijgen. Idealiter kunnen alle uitgeverijen voor die uitgaven samenwerken waardoor naar Frans voorbeeld een soort van Vlaamse Pléiade-reeks het licht ziet.

Nu krijg je een versnippering van de middelen, ook bij de uitgeverijen die elkaar sinds kort plots beconcurreren door allemaal klassiekers te willen uitgeven. Hugo Bousset mag zijn eigen hitlijst van klassiekers als Vlaamse Bibliotheek bij Houtekiet slijten zonder dat er voor de rest iets met die teksten wordt gedaan. Het zou pas echt interessant zijn indien Bousset in een begeleidend boekje zijn persoonlijke favorieten had toegelicht en in elke uitgave een korte inleiding had gemaakt. Nu ja, het echte editeren van die teksten moet nog gebeuren. Nu zijn er slechts nobele uitzonderingen die op eigen houtje, en met steun van de uitgever, een verantwoorde tekst op de markt brengen. Dankzij Harold Polis werd Klaaglied om Agnes van Marnix Gijsen bij Nijgh & Van Ditmar voorbeeldig heruitgegeven. Maar dat zijn toevallige uitschieters die aan de kern van de zaak niets veranderen.

U hebt met een aantal gelijkgezinden een organisatie opgericht om iets te doen aan de tekstuitgaven van Vlaamse auteurs?

Lernout: Sinds 1993 zijn we met een interuniversitaire werkgroep Genese bezig om beweging te brengen in het ontbreken van een teksteditiebeleid in Vlaanderen. We hebben contact opgenomen met teksteditie-instituten in Duitsland, Frankrijk en Nederland. We hebben heel wat elektronische knowhow uitgewisseld en onlangs is bij Manteau door toedoen van Edward Vanhoutte en Marcel De Smedt een verantwoorde editie van De teloorgang van de waterhoek van Streuvels verschenen. Van in het begin werden we echter geconfronteerd met het probleem dat in het Antwerpse Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven (AMVC) nauwelijks middelen voorhanden waren om de binnengekomen manuscripten van Vlaamse auteurs in kaart te brengen. Het catalogeren en archiveren zelf van de bestaande teksten is een immense opgave, laat staan dus het uitgeven ervan. Via lobbywerk hebben we met onze werkgroep geprobeerd om aan die situatie iets te doen. We hebben onze krachten gebundeld, samen met de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde in Gent en met de mensen van het AMVC. Toen Angèle Manteau met haar archief naar Nederland dreigde te verhuizen, is het voormalig kabinet van cultuurminister Luc Martens eindelijk wakker geschoten. Sinds ruim twee jaar is Edward Vanhoutte vanuit het kabinet vrijgesteld om als Cöordinator Literair Erfgoed iets te doen voor het heruitgeven van Vlaamse klassiekers. Vanhoutte is een eenmansinstituut dat enorm veel werk verzet, zeker op het gebied van elektronische, digitale bewerking van teksten. Maar met de nieuwe cultuurminister Bert Anciaux blijft het weer afwachten hoe het nu verder gaat. Het wordt tijd dat de Vlaamse Gemeenschap zelf wat middelen gaat investeren in het beheren van het Vlaamse literaire erfgoed. Op die manier kan de stiefmoederlijke behandeling van het Antwerpse archief stop worden gezet. Het is toch niet logisch dat het Vlaamse archief een stedelijke, Antwerpse aangelegenheid moet wezen. Het spreekt vanzelf dat Antwerpen niet de miljoenen heeft om de Vlaamse literatuur van dienst te zijn.

De aanhouder wint, ook bij het lobbyen in de culturele sector?

Lernout: Lobbyen blijft in Vlaanderen nog altijd een kwestie van de macht van het getal. Ik zal nooit vergeten hoe ik, samen met Geert Buelens, ooit ben gaan aanschuiven in een Lierse parochiezaal bij het dienstbetoon van toenmalig minister-president Luc Van den Brande. We koesterden de illusie dat we met een briljant idee voor de pinnen kwamen waar Van den Brande met zijn tirades over Vlaamse eigenheid wel oren naar moest hebben. Maar zijn respons was ontnuchterend. Hij vroeg ons hoeveel leden onze vereniging telde. Heeft je vereniging vijfduizend leden, dan tel je blijkbaar mee. Ben je slechts met vijftig Vlaamse neerlandici, dan kun je het wel vergeten.

Geert Lernout, ‘Schrijven over literatuur. Gids voor studenten en andere schrijvers’, Acco, Leuven, 240 blz., 895 fr.

Frank Hellemans

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content