‘Wij Vlamingen zijn te veel bourgondiër geworden om topatleten te kweken’, meent 1500 meterloper Pieter-Jan Hannes. Tegelijk klaagt hij het falende dopingbeleid aan. ‘Men jaagt nergens ernstig op doping. Niet in Afrika, maar ook niet bij ons.’

In de minst voorspelbare discipline van de atletiek is Pieter-Jan Hannes het beste wat België te bieden heeft. Hannes loopt de 1500 meter, een nummer dat alle kanten op kan. De 1500 meter wordt betwist sinds de eerste moderne Olympische Spelen in 1896, maar nog maar één mannelijke atleet wist twee keer op rij goud te winnen: de legendarische Sebastian Coe, tegenwoordig voorzitter van de Internationale Atletiekfederatie. Het is een mooi nummer, dikwijls erg spannend. Maar, zegt Pieter-Jan Hannes, ‘het is vooral ook één grote loterij, een kansspel en niemand weet welk lot hij krijgt’. In een loterij kun je de superbingo trekken. Het overkwam Hannes, herkenbaar aan zijn onafscheidelijke hoofdband, tot nu toe één keer, op de Diamond League van Oslo. Tegen de absolute wereldtop pakte hij plots brons op de mijl, geen olympisch nummer maar internationaal wel in opmars. Het lijkt qua afstand en grilligheid sterk op de 1500 meter. ‘Een 1500 meter draait om beslissingen nemen, je move inzetten en gokken dat net daar een gat valt. Niemand weet hoe de anderen zullen bewegen, je hebt tijdens de race ook geen tijd om tactisch bij te sturen, maar van die pelotonschermutselingen hangt wel je resultaat af. Elke foute gok betaal je cash. In Oslo zat ik 1500 meter lang telkens op de juiste plaats, je hebt één kans op de 1500 dat zoiets gebeurt. Een dag waarop alle puzzelstukken samenvielen.’

Waarom zou het in Rio de Janeiro niet opnieuw raak kunnen zijn? Pieter-Jan Hannes plaatste zich meer dan een jaar geleden voor de Olympische Spelen. De Belg staat 22e op de wereldranglijst, maar zijn olympische kansen zijn groter dan dat. Toplanden zoals Kenia en Ethiopië mogen maar drie lopers afvaardigen naar Rio, en in de wereldtoptien vind je al zes Kenianen. Want ook al is de 1500 meter een van de geografisch meest diverse nummers, aan het eind wint wellicht een Noord- of Oost-Afrikaan.

Is het niet enorm demotiverend om te weten dat je als blanke atleet bijna geen kans maakt?

PIETER-JAN HANNES: Het zorgt ervoor dat je je perspectief bijstelt. Er zullen altijd minstens twee Kenianen voor me eindigen. Moet ik het daarom opgeven? Brons op de 1500 meter is voor mij meer waard dan goud in veel andere sporten. Als blanke Europeaan is dat het allerhoogste. Brons vier ik alsof ik olympisch kampioen ben. Thomas Dekker, een betrapte wielrenner met wie ik vorige zomer in het VRT-programma Vive le vélo zat, begreep niet dat ik er zo naar kon kijken. ‘Dan neem je toch doping?’ (lacht)

Misschien strijdt u dan pas met gelijke wapens. Een undercoverreportage van de Duitse omroep ARD noemt de Keniaanse atletiek rot tot op het bot. De Internationale Atletiekfederatie onderzoekt de zaak, en het zou kunnen dat Kenia van de Spelen wordt geweerd.

HANNES: Misschien ben ik naïef, maar ik geloof dat de atleten die de 1500 meter lopen dat zuiver doen. Er is er ook nog geen enkele loper betrapt. In alle disciplines vallen ze als vliegen, maar niet op de 1500 meter. Dan zijn er twee mogelijkheden: ofwel staat het eraan te komen, ofwel is dit een uitzonderlijk goeie generatie die geen spul nodig heeft om uit te blinken. Ik denk dat het het tweede is. Naar mijn gevoel is wat de Kenianen presteren nog menselijk. Vroeger had je van die lopers die elke dag van de week een toptijd afleverden. Dat bestaat niet meer, zelfs de strafste toppers hebben goeie en slechte races. Asbel Kiprop, de beste Keniaan, kan geklopt worden. Zijn looptalent lijkt mij echt, het is niet gefabriceerd. Geef Kiprop doping en hij verpulvert het wereldrecord, maar dat is volgens mij niet meteen aan de orde.

Als ze Marokko, Kenia en Ethiopië schorsen – en daar is echt sprake van – dan ben ik een van de topfavorieten voor Rio. Maar op zo’n scenario hoop ik niet. Ik hou van mijn sport. Ik zou het vreselijk vinden als de toppers in mijn discipline, mannen die ik bewonder, bedriegers zouden blijken. Die drie landen verdacht noemen, is sowieso hypocriet. Alsof zij er louter bovenuit steken door bedrog, en je in het Westen alleen de heilige zuiverheid vindt. De valsspelers zijn gelukkig een minderheid, maar volgens mij zitten ze overal. Men jaagt nergens ernstig op doping, niet in Afrika maar ook niet bij ons. Het is nu midden april en ik heb dit jaar nog geen énkele dopingcontrole gehad. Ik vind dat verschrikkelijk. Als ik vals wilde spelen, zou dit hét moment zijn: we zitten op een paar maanden van de Olympische Spelen. Ik had spul kunnen nemen tot ik zo vol zat als een ei, niemand had het geweten.

Hoe kan dat?

HANNES: U mag het zeggen. Een zuivere atleet zou op z’n minst het gevoel moeten hebben dat ze de valsspelers op de hielen zitten, maar dat is niet het geval. Ik word precies vier keer per jaar gecontroleerd. Daarna is aan het quotum voldaan, zaak afgehandeld. Zit ik na die vier controles aan het spul, dan kom ik daar zo mee weg. De data van die onverwachte controles zijn ook ontzettend voorspelbaar. Mijn vriendin en ik maken er een spelletje van om te raden wanneer ze zullen langskomen, en we vergissen ons zelden. De controle valt doorgaans vlak voor of vlak na een stage of een buitenlandse competitie. Op stage werd ik nog nooit getest. In wedstrijden wel, maar alleen als ik het zelf vroeg: records worden pas gehomologeerd na een controle. Ik heb in mijn carrière al vaker zelf controles aangevraagd dan dat ik onverwacht ben getest. Sowieso kom ik lang niet aan één test per maand. Hoe kun je een bedrieger dan betrappen? Valsspelen is kinderspel, en dat is voor mij, als zuivere atleet, een rot gevoel dat ik niet zou mogen hebben.

Als een klein, rijk land zoals België zijn controles al niet behoorlijk kan organiseren, wat verwacht je dan van Marokko, Kenia of Ethiopië, waar zelfs geen antidopinglabs zijn? Een paar jaar geleden werd onder atleten een anonieme enquête gehouden. Dertig procent gaf toe dat ze doping hadden genomen, terwijl minder dan 2 procent tegen de lamp loopt. Al de rest gaat vrijuit. Op een olympische finale met twaalf man betekent dat dat er vier zijn die frauderen en een grote kans maken om niet te worden gepakt.

Daar word je toch gek van?

HANNES: Ik heb het gevoel dat ik me nog gelukkig mag prijzen, want er zijn periodes geweest dat je er als zuivere atleet gewoon niet aan te pas kwam. Toen Christophe Impens midden jaren negentig zijn Belgisch record op de 1500 meter liep, nochtans een scherpe chrono, dan was dat een tijd waar de buitenlandse vedetten mee lachten. Dat liepen zij elke dag van de week, ongeacht de omstandigheden. Ga er dan maar eens aan staan. De laatste jaren zie je minder verdachte prestaties. We lopen niet meer zo hard als vroeger, en de laatste ronde werd minder onmenselijk snel – dat is de beste manier om te zien of er iets aan de hand is. Als ze snel finishen, ongeacht of de koers hard of tactisch was, dan mag je ervan uitgaan dat er bedrog in het spel is. De atleten die vroeger valsspeelden, lopen nog altijd, maar aan het zwaarste spul durven ze zich niet meer te wagen. Het bloedpaspoort heeft effect gehad, al kun je daar niet alle vormen van doping mee opsporen.

De 1500 meter staat bekend als een van de lastigste nummers in de atletiek. Hoe goed bent u in het verbijten van pijn?

HANNES: Dat is een vertrouwd gevoel geworden. Tijdens kalmere trainingsweken mis ik de pijn zelfs. Trainingen dienen niet alleen om conditie op te bouwen, maar ook een mentale barrière. Je moet x aantal keren door de pijngrens zijn gegaan om je tijdens de wedstrijd totaal kapot te kunnen lopen. Je lichaam zegt voortdurend: doe me dit niet aan, kerel. Dat instinct moet je onderdrukken.

Alle atleten vinden hun discipline het zwaarst. De broers Borlée zeggen het over de 400 meter, Hans van Alphen meent dan weer dat tienkampers het ergst lijden.

HANNES:Oh, maar tienkampers zijn inderdaad buiten categorie, daar valt niets op af te dingen. Ze doen een 400 meter, een 1500 en nog eens acht nummers erbij. Maar wij, 1500 meterlopers, staan toch zeker tweede in de rangschikking van het afzien. In geen enkele discipline zit je zo op de limiet als in de 1500 meter. Van bij de start moet je vol gas geven, anders loopt het peloton je eraf. Aan het kilometerpunt ben je al volledig choco, en dan begint de koers pas. Je staat op het punt te breken, je lichaam zegt nee maar je hoofd dwingt het ja te zeggen. Als dat lukt, is het hemels. Bij de beste races raak ik in een trance en kan ik na de finish geen stap meer zetten. Het allerlaatste restje kracht is eruit.

Hebt u een doel in uw carrière? Iets waarvan u zegt: als ik dat bereikt heb, is het goed geweest.

HANNES: Van medailles droom ik niet. Het kan hè, dat ik in Rio per ongeluk brons pak, als alles perfect loopt. Maar die kans is zo klein, met zo veel factoren die ik niet in de hand heb, dat ik mezelf voor de gek zou houden als ik daar een levensdoel van maakte. Die mirakelmedaille zal er niet komen, zo is het nu eenmaal. Wel zijn er een paar records waarvan ik vind dat ik ze vroeg of laat moet breken. Het Belgisch record van Christophe Impens op de 1500 meter zal ik verpulveren, liever vandaag dan morgen. Dan kan iedereen stoppen met erover te zeuren.

Impens wrijft het er ook echt in. Toen je pogingen om zijn record te breken mislukten, rook je het leedvermaak.

HANNES: Dat is zijn volste recht. Dat mooie record staat al twintig jaar op zijn naam, en hij verdient alle eer die daarbij hoort. Een ander record op mijn lijstje is de 2000 meter indoor van Miel Puttemans. Dat zou ik willen breken als een eerbetoon, opdat de mensen zich nog eens zouden herinneren wat een straffe atleet Puttemans wel was. Er is ook een record dat ik zeker níét wil breken: dat van Ivo Van Damme op de 800 meter. Die tijd staat nu veertig jaar, en als het aan mij ligt blijft hij overeind tot in de eeuwigheid. Ivo Van Damme was een fabuleus talent. Als hij langer had geleefd, was elk record op de middenlange afstand onbreekbaar geweest. Toch is België erin geslaagd om Van Damme te vergeten. Supertijden, de grootste meeting ter wereld is naar hem vernoemd, maar hij is geen icoon zoals sommige voetballers of wielrenners in ons land dat wel zijn. Ik begrijp dat niet.

Ivo Van Damme was een van de laatste Vlaamse superlopers. Waarom is die traditie stilgevallen?

HANNES: Ons land is fel veranderd. De goeie lopers van toen waren boerenjongens met veel talent en nog meer wilskracht, die alles voor hun sport opofferden. Zulke venten bestaan niet meer. Vlaanderen is te plezierig geworden, wij zijn te veel bourgondiër om topatleten te kweken. Vlamingen gaan naar school, verdienen veel geld en genieten van het leven. Toen ik tien was, eindigde ik 54e op het Belgisch Kampioenschap cross. Waar zijn die andere 53 naartoe? Die gingen feesten in Leuven, en hebben nu waarschijnlijk een ernstige job.

Was u dan geen natuurtalent?

HANNES: Ik suckte in sport, om het nog beleefd te verwoorden. Mijn pa heeft al mijn chrono’s bijgehouden, ze staan in een stoffig schriftje. Laatst vertelde iemand van de bond me dat ze een miniem bestempelen als topsporttalent als hij de kilometer loopt in minder dan drie minuten. Wel, ik deed dat als twaalfjarige in 3’09”: een tijd die meisjes van die leeftijd kunnen kloppen.

In 2010 stelde coach Rik Didden een zesjarenplan voor u op. Wat was daarin het einddoel?

HANNES: We hebben voor elk jaar een kampioenschapsresultaat bepaald, met daarbij de tijd die je normaal moet lopen om dat resultaat te behalen. Tot nu toe heb ik alle doelen mooi kunnen afvinken. Als die trent zich doorzet, sta ik in Rio in de finale. Het is raar: de laatste vier jaren zijn voorbijgevlogen, de laatste vier maanden tot de Spelen duren een eeuwigheid. Je voelt bij alle atleten dat dit geen seizoen is als een ander. Iedereen staat op de toppen van zijn tenen, tussen net wel of net niet geblesseerd. Ik heb de luxe dat ik me al in mei vorig jaar plaatste voor Rio. Ik bekijk het van een afstandje, train rustig, en zorg dat ik klaar ben voor wanneer het echt telt.

Wat mogen we van de andere Belgische atleten verwachten in Rio?

HANNES: We hebben veel talent rondlopen, de huidige generatie is echt super. Maar wij zijn – hoe zal ik het verwoorden? – te duurzaam, en natuurlijk ook te clean. Veel medaillewinnaars zie je later niet meer, omdat ze kapot zijn van wat ze voor de Spelen hebben gedaan. Dat is onze stijl niet, de Belgen werken gecontroleerd, doordacht en gezond. Welke Belgen zullen goed zijn? Nafi Thiam, maar dat is ook zo’n degelijke, sterke atleet, zonder meer. Niet iemand die extreem boven zichzelf uitstijgt en zich aan flarden loopt. Idem voor Thomas Vanderplaetsen of Philip Milanov. Je moet ook niet vergeten dat het voor mij, Nafi, Thomas en Philip de eerste Spelen zijn. Medailles zie ik ons niet behalen, tenzij Philip, als hij nog eens straf uithaalt.

Om medailles draait het nochtans op de Spelen.

HANNES: Dat is waar, maar zo eenvoudig is het niet. We kunnen ons best doen, meer niet.

DOOR JEF VAN BAELEN, FOTO’S JASPER JACOBS

‘In een 1500 meter zegt je lichaam voortdurend: kerel, doe me dit niet aan. Dat instinct moet je onderdrukken.’

‘Er is een record dat ik zeker níét wil breken: dat van Ivo Van Damme op de 800 meter.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content