Leen Huet schreef met Eenoog een bijzondere kunstenaarsroman. Een gesprek over hoofse liefde en Petrarca en over het verpletterende, hedendaagse conformisme van de speelplaats.

‘Een moderne fopspeen.’ Zo omschrijft Astrid, hoofdpersonage in Eenoog, de gsm. En van het werkwoord netwerken houdt ze evenmin: ‘Niet meer dan een synoniem voor slijmen.’ Om nog maar te zwijgen van het internet: ‘Een ontmoedigende hoeveelheid individuen die allemaal hetzelfde denken.’ Welkom in de tegendraads ouderwetse wereld van kunsthistorica Leen Huet (°1966), die met Eenoog een eigenzinnige kunstenaarsroman schreef die doet denken aan de beste vroegromantische kunstenaarsportretten in de traditie van Friedrich Schlegel ( Lucinde), Wilhelm Wackenroder ( Herzensergiessungen eines kunstliebenden Klosterbruders) of Novalis ( Heinrich von Ofterdingen).

Je zou warempel gaan denken dat Huet familie moet zijn van de bekende Nederlandse negentiende-eeuwse auteur Conrad Busken Huet. Als predikant schreef die niet alleen opmerkelijke kunsthistorische boeken over de Nederlandse Gouden Eeuw ( Het land van Rembrandt) en de Vlaamse barok ( Het land van Rubens), maar ook apart kritisch en creatief proza. Maar nee, zo verzekert Leen Huet, haar naam verwijst weliswaar naar Normandische immigranten van hugenootse oorsprong, zoals in het geval van Busken Huet, maar echte familiale banden zijn er zeker en vast niet. Ook al is Huet zelf, zoals haar bekende naamgenoot, eerst en vooral kunsthistoricus en heeft ze onlangs een vertaling uit de brieven van Rubens gemaakt.

In 2005 debuteerde Huet als romanschrijver met Almanak, een volstrekt uniek portret van de Kempen uit de negentiende en twintigste eeuw waarin onder anderen Karl Marx en Friedrich Engels door het beeld lopen. In Eenoog doet ze haar reputatie van enfant terrible van de Vlaamse romankunst alle eer aan. Ze laat er een portretschilderes aan het woord die zonder een onvertogen woord haar kunstenaarscrisis probeert te overwinnen door terug te gaan naar het Firenze van haar studententijd. Destijds deelde ze er de kamer met een Japanse vriendin die haar jaren later de mantel uitveegt voor haar mislukte kunstenaarschap. Ondertussen zit ze ook in de liefde op een dood spoor, zo blijkt. Maar schijn bedriegt, zoals alles in deze roman, want op het einde komt ze tot rust in haar opnieuw hervonden kinderlijke bedstee. Huet heeft een zesde zintuig voor de nauwelijks waarneembare turbulenties onder het oppervlak. Zo gewoontjes als ze haar personage in Firenze door de kunstgalerijen laat struinen, zo intens zijn de spanningen in het verbeeldingsleven van Astrid. Alles begint bij een uitje in het Brusselse Wiertzmuseum waar Astrid tegen de levensgrote mislukkingen van de pompeuze Antoine Wiertz aankijkt. Ze wordt er geconfronteerd met diens Eenoog, een episch schilderij van Homerus’ cycloop, en vraag zich af of mislukte kunstenaars van zichzelf zouden weten of ze mislukt zijn.

Leen Huet: ‘Het Brusselse Wiertzmuseum is een plek waarvan ik hou, ook al is Antoine Wiertz dan een slecht kunstenaar. Er hangen zeker geen meesterwerken. Hij is heel bizar: een kunstenaar die zich met Rubens wou meten. Wat voor zin heeft het om je technisch te meten met iemand van 300 jaar geleden en in dezelfde stijl te blijven schilderen?’

Bent u als volbloed kunsthistoricus iemand die bij wijze van uitstapje graag ook eens een roman schrijft?

LEEN HUET: Mijn beide romans zijn zeker geen uitstapjes. Kunstgeschiedenis is voor de soep en romans schrijven doe ik voor de glorie, om Wiertz te parafraseren. Ik leef als zelfstandige van mijn kunsthistorische opdrachten. Afijn, romans schrijven is voor mij een vorm van zelfontdekking. Op een avond kreeg ik het schema van het boek cadeau en wou ik het dus in Firenze situeren. Ik heb er zelf ooit nog kunstgeschiedenis gestudeerd. Dat helpt natuurlijk ook. Maar voor de rest is elke nieuwe roman voor mij een ander experiment.

Uw schilderend hoofdpersonage Astrid heeft ook haar artistieke dwang tot zelfkennis.

HUET: Ja, romans schrijven is voor mij een leerproces. Met Eenoog wilde ik een petrarkistisch boek maken. De meeste petrarkisten zijn mannen en ik wou het nu over een vrouw hebben. Ik werd vooral geïnspireerd door een werk van Paul Verhuyck over troubadours. Ik vind die liefdeslyriek van Bernart de Ventadorn heel boeiend. Met hem begint de traditie van Dante en Petrarca en ons modern idee van liefde, zoals je dat alle dagen nog over de radio kunt horen in popsongs en schlagers: ik krijg een coup de foudre, wat gebeurt er? Die liefdeservaring is vaak zeer contradictorisch en die tegenstellingen worden door dichters als Willem van Aquitanië en Petrarca voorbeeldig onder woorden gebracht.

‘Geloof ik alleen maar in hoffelijkheid en schilderkunst?’ vraagt Astrid zich af. Schilderkunst tot daar aan toe, maar hoffelijkheid?

HUET: Hoffelijkheid wordt vaak miskend als een laagje vernis dat snel af te krabben is. Ik vind het daarentegen een van de dingen die het leven draaglijk maken.

De deur openen voor uw naaste?

HUET: Dat hoeft zelfs niet. Nadrukkelijke, zogezegd goede manieren staan de hoffelijkheid eerder in de weg. Een zekere flow tot empathie bijvoorbeeld volstaat al. Ik ga geen cursus maintien geven. (lacht) Ik hou van de gedachte dat je afstand kunt nemen van jezelf om de positie van de andere in te schatten en te waarderen. Toen ik werd geïnterviewd voor de radio, werd er van mij verwacht dat ik de interviewer als ‘jij’ zou aanspreken, terwijl ik ‘u’ veel hoffelijker vind want ik ken die persoon niet. Maar dat wordt dan als ouderwets verworpen terwijl ‘u’ in dat geval afstand schept en een zekere vrijheid geeft aan mezelf en de gesprekspartner in kwestie.

Ik heb gekozen voor een ietwat ouderwets hoofdpersonage dat gefascineerd is door hoofse liefde, zoals die in de provençaalse en petrarkistische school werd beleden. Afstandelijk, maar ook erg vurig en geëngageerd. Als je de recente vertaling van Petrarca’s gedichten door Peter Verstegen leest, kom je terecht in een formalistisch universum van sonnetten die de dood van zijn geliefde bewenen en die toch iets heel authentieks en moderns hebben. Ook zijn eigen persoonlijke situatie was ambigu. Petrarca was een klerk die liefde opvat voor een getrouwde dame, Laura de Sade, en die liefde volhoudt terwijl zij almaar kinderen ter wereld brengt voor haar echtgenoot. Zelf had hij ook weer onwettige kinderen bij een onbekende moeder. Eigenlijk leefde Petrarca dus in een uitermate absurde situatie, maar toch komt hij eerlijk en doorleefd over. Die dubbelzinnigheid fascineert mij.

Nieuwerwetse media vinden daarentegen geen genade in Astrids ogen. Het zijn infantiele instrumenten en ze vergelijkt internet met de speelplaats van een internaat.

HUET: De hele wereld lijkt één gigantische speelplaats waar de zwakkere het van de sterkere moet ontgelden. Gelukkig zijn er mensen die zich buiten die speelplaatsdynamiek durven te plaatsen. Er is tegenwoordig een grote groepsdruk waardoor mensen zich al op voorhand conformeren aan die voorspelbare groepsinvloeden.

U wou met uw roman een lans breken voor het eigenzinnige, zoekende individu?

HUET: Ik wil vooral een gevoel van intimiteit oproepen waardoor je als lezer bij Astrid op bezoek komt. Ze voert een monoloog, een zelfgesprek, dat begint als een brief maar uiteindelijk verzandt in een brief die niet wordt verstuurd. Door naar Firenze te gaan maakt ze kennis met een middeleeuwse manier van kunst bedrijven die aan de eigenlijke renaissance voorafgaat en juist een heel grote mate van vrijheid geeft.

Ze is zeker geen naïeve schilderes die dweept met de renaissance.

HUET: Ze beseft dat ze zich moet onderwerpen aan een traditie om een goed kunstwerk te kunnen maken. Je kunt niet zomaar alles uit jezelf gooien en dan verwachten dat het kunst is. Er moet een filtering gebeuren, een serieuze bewerking. Noem het maar een verfijningsproces. Indien je als kunstenaar niet buiten jezelf kunt gaan staan, blijf je in het eigen particuliere kringetje draaien. Ik hou wel van die typering van Maurice Gilliams, die zei dat zijn gedichten als keien moesten fungeren. Kunst is een object. De kunstenaar kan gerust verdwijnen als hij dat object heeft gecreëerd.

Astrid is aanvankelijk zelf ook een eenoog die last heeft van troebel zicht?

HUET: Ze heeft er moeite mee dat ze alles zo afstandelijk ervaart. Wat moet ze doen? Ze kan alles niet meer zo goed inschatten. Zij die als portretschilder meende dat ze meer zag dan anderen, komt plots in een crisis terecht en begint ernstig aan zichzelf te twijfelen. Vandaar dat ze terug wil naar haar roots. Die wortels liggen voor haar in Firenze en uiteindelijk in haar Henegouwse geboortedorp waar ze op het einde van de roman naar terugkeert.

Astrid is geen warm personage waar de lezer zich graag mee identificeert. Ze houdt een pleidooi voor ‘koude, harde kunst als steen’?

HUET: Sommige proeflezers vonden Astrid niet erg sympathiek, maar ik vind ze zelf uitermate interessant. Als haar vriendin haar kunstenaarschap afwijst, komt ze terecht in een fase van ontreddering. Ik beschrijf in Eenoog zes dagen uit die crisis. Ze gaat daarbij volstrekt haar eigen gang en dopt haar eigen boontjes. Ze kiest absoluut niet voor de platgetreden paden. Ze probeert integendeel te leven naar een paar ideeën die niet en vogue zijn. Uiteindelijk komt ze tot het besef dat ze niet weet of ze wel een goede kunstenaar is, maar toch werkt ze verder. Je blijft immers als kunstenaar voortdurend nieuwe dingen ontdekken.

En wat hebt u ontdekt met Eenoog?

HUET: Wat ik met dit boek heb ontdekt, zal allicht uit mijn volgende roman blijken. (lacht)

LEEN HUET, EENOOG, ATLAS, AMSTERDAM/ANTWERPEN, 192 BLZ., 18,50 EURO.

DOOR FRANK HELLEMANS

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content