Vijf jaar lang was koning Leopold III een teken van tegenspraak in het naoorlogse België. In de Koningskwestie bleef Leopold altijd consequent.

Ze bracht het naoorlogse België op het randje van de burgeroorlog. Geen wonder dat de Koningskwestie ook tot in de lagere school van Olen doordrong, zoals schrijver Walter van den Broeck getuigt in zijn roman “Brief aan Boudewijn” (1980). “Zuster Mechallie vertelde ons huiveringwekkende verhalen over de boze socialisten en liberalen die onze goede koning beletten terug te keren naar zijn land. ‘Wat zoudt gij zeggen als uw papa niet meer naar huis mocht komen?’ riep ze in mijn richting, alsof het verdere verloop van de Koningskwestie uitsluitend van mijn antwoord afhing. En nu had ik wel één en ander op mijn papa aan te merken – hij zou bijvoorbeeld niet zo hard en zo vaak moeten schreeuwen – maar als hij niet meer naar huis zou mogen komen…”

Niet mogen? Nee. De inzet van het conflict was veeleer: onder welke voorwaarden. Koning Leopold III werd pas op 7 mei 1945 door Amerikaanse troepen bevrijd in het Oostenrijkse Strobl, in de buurt van Salzburg, waar zijn Duitse bewakers hem naartoe hadden gebracht. Toen, acht maanden na de Bevrijding, waren de gemoederen al zozeer opgelaaid, dat het al niet meer vanzelf sprak dat Leopold meteen naar België kon terugkeren om er zijn koninklijke prerogatieven weer op te nemen. Maar, zo besloot de toenmalige regering van Achille Van Acker, de koning hoorde zelf te beslissen.

Op 9 mei 1945 vloog ’s konings broer prins Karel samen met premier Van Acker en nog een resem hooggeplaatsten naar Salzburg. Karel regeerde sinds de Bevrijding als regent, in afwezigheid van de koning. Vanuit zijn villa in Sankt Wolfgang, waar hij verblijf hield, zagLeopold de Belgische colonne rond halftien ’s avonds aansnellen – en tot zijn verbazing reed ze de villa voorbij, om wat verderop te stoppen bij een hotel, Im Weissem Rössl. Niemand kwam belet vragen. Leopold liet dan maar zijn broer halen en had een lang, naar verluidt zeer onaangenaam gesprek met de regent.

Tot zijn verbijstering vernam de koning de volgende dagen dat de bevolking helemaal niet vol ongeduld op zijn terugkeer zat te wachten, integendeel. Hij, die nochtans het beste voorhad met die bevolking, die haar lot onder vier jaar Duitse bezetting had gedeeld, die elf maanden in barre omstandigheden in Duitse gevangenschap had verkeerd, hij die…

DE WANDADEN VAN DE POLITICI

De koning werd zo woedend dat zijn bloeddruk vervaarlijk steeg. Hij besloot om niet, zoals eerst was voorzien, met Karel en Van Acker naar België terug te keren. De premier was op dat moment nochtans bereid om de forcing te proberen. Voelde Leopold zich niet goed genoeg om mee te gaan? Zo beroerd verging het hem nu ook weer niet. Was het omdat Van Acker niet inging op zijn eis om zijn tweede vrouw, prinses Lilian, een prestigieuze functie te bezorgen, bijvoorbeeld als voorzitster van het Rode Kruis? Mogelijk. Maar de belangrijkste reden was wellicht dat de verongelijkte koning niet kon aanvaarden dat hij niet op zijn eigen voorwaarden naar België kon terugkeren.

Vaak wordt aangenomen dat, als koning Leopold III in september 1944 nog in het land aanwezig was geweest, een grote kans bestond dat hij zijn functie weer zonder meer had kunnen opnemen. De stemming bij de bevolking was vooral in het voorjaar van 1945 omgeslagen, nadat steeds meer alarmerende berichten over Leopolds houding tijdens de bezetting bekend raakten: dat hij in november 1940 Hitler in Berchtesgaden had ontmoet, dat hij de Führer verjaardagswensen had gestuurd, dat zijn entourage de collaborerende pers had aangemoedigd.

Het is een speculatieve theorie, want ze gaat voorbij aan wat de koning daar zelf van dacht. Leopold had zich de naoorlog en zijn plaats daarin helemaal anders voorgesteld. Hij wou orde op zaken stellen in de politiek. Tijdens de oorlog vertrouwde hij zijn secretaris Robert Capelle toe: “Voor geen prijs zal ik nog aan een publiek leven beginnen dat lijkt op datgene dat ik van 1934 tot 1940 heb moeten leiden. Ik weiger nog door te moeten gaan met voortdurend te strijden tegen de wandaden van de politici. Alvorens de draad weer op te nemen, zal ik mijn voorwaarden stellen. Indien ze niet worden aanvaard, dan zal ik gaan. Het zal dan niet lang duren of ze zullen me in het licht van de totale verwarring terugroepen en dan zal ik kunnen opleggen was ik wil.”

Deze koning was geen democraat, ook niet in 1945, maar iemand met autoritaire ambities. Dat was ook de reden waarom het tussen hem en de regering al vóór de oorlog scheef was gelopen.

Leopold was 32 toen zijn vader koning Albert verongelukte, een jonge, daadkrachtige en populaire kroonprins, opgegroeid tijdens de Eerste Wereldoorlog, militair gevormd en koppig zoals de Coburgs kunnen zijn. In de zes jaar die hij tot aan het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog regeerde, leerde hij de parlementaire democratie niet in haar fraaiste gedaante kennen: regeringen zouden weinig stabiel zijn en de politici corrupt, de onredelijk groot geachte partijgeest scheen het algemeen belang niet te dienen en alleen voor verdeeldheid en steriele twisten te zorgen.

Het was een voor die tijd niet ongewone analyse. Ongetwijfeld uit een soort plichtsbesef nam Leopold zich voor om recht te trekken wat de volgens hem onbekwame politici krom hadden gemaakt. Naarmate de jaren dertig vorderden, uitte hij steeds onverbloemder zijn irritatie tegenover zijn ministers, zoals ook zijn ministers zich ergerden aan zijn steeds talrijker persoonlijke initiatieven die in hun ogen de koninklijke prerogatieven steeds verder te buiten gingen.

IK WIL GEEN DICTATOR ZIJN

Er stond veel op het spel. De groeiende internationale spanningen brachten het oorlogsgevaar met de dag dichterbij. Omdat België zich militair had verbonden met Frankrijk, was het gevaar niet denkbeeldig dat het land zou worden meegesleurd in een Frans-Duitse oorlog. Daarom koos België, mee onder aansporing van Leopold, in 1936 eerst voor een zelfstandigheidspolitiek, in 1939 voor de neutraliteit. Het betekende evenwel ook dat België openlijk afstand nam van het Frankrijk waar in 1936 het linkse Volksfront aan de macht was gekomen en dat het in de polarisering van de tijd niet meestapte in een alliantie tegen het fascisme.

Toen de oorlog in september 1939 uitbrak en nazi-Duitsland op 10 mei 1940 ook België aanviel, nam Leopold het grondwetsartikel dat de koning de opperbevel over het leger toevertrouwt, letterlijk. De regering van de katholieke premier Hubert Pierlot dacht daar anders over, maar dreef het meningsverschil, gezien de omstandigheden, niet op de spits. Het werd echter acuut toen het Belgische leger geen partij bleek te zijn voor de Duitse agressor. Op 25 mei kwam het op het kasteel van Wijnendale, bij Brugge, waar Leopold zijn hoofdkwartier had gevestigd, tot een breuk.

De regering wou de oorlog vanuit het buitenland voortzetten, de koning niet. Voor hem had België zijn internationale plicht vervuld en drong de capitulatie zich op om verder bloedvergieten te vermijden. De oorlog was voorbij en België diende terug te keren naar zijn vooroorlogse neutraliteit. De regering, die dit conflict had zien aankomen, dacht er niet aan om ontslag te nemen maar vreesde dat Leopold onder de bezetting zou voortregeren met een ander kabinet. Hij had zo’n nieuw kabinet met zoveel woorden aangekondigd, want “ik wil geen dictator zijn”. Wat Pierlot niet besefte, was dat de koning zo’n regering alleen nodig achtte om de capitulatie grondwettelijk te “dekken”.

Maar Leopold slaagde er niet in om een kabinet op de been te krijgen. Eens België capituleerde, ging Leopold naar eigen zeggen met zijn soldaten in krijgsgevangenschap. Hij kreeg evenwel alleen een verplichte verblijfplaats opgelegd, het paleis van Laken. Dat bleef zo tot hij op 7 juni 1944, daags na de geallieerde landing in Normandië, op bevel van Hitler naar Duitsland werd weggevoerd.

Leopold was ervan overtuigd dat de oorlog spoedig in een compromisvrede zou eindigen, dat bezet Europa en dus ook neutraal België op een of andere manier tot de Duitse invloedssfeer zou behoren. In zijn ogen was het zaak om daarop voorbereid te zijn, teneinde België nog een minimale zelfstandigheid te kunnen garanderen. In zijn eentje wou hij, als “ultieme reserve”, voor de continuïteit zorgen. In zekere zin kreeg Leopold gelijk. De aanwezigheid van “die vervloekte koning” (dixit Hitler) verklaart wellicht waarom België een Militärverwaltung kreeg, een militair en dus voorlopig bezettingsregime. Nederland werd bijvoorbeeld onder een Zivilverwaltung geplaatst, een burgerlijk bestuur, de voorbode van een inlijving bij het Groot-Duitse rijk.

HET GOUD VAN DE NATIONALE BANK

Daarmee was de breuk politiek voltrokken. België hield de handen vrij, zo stelde Leopold, “welke ook de uitkomst van de oorlog weze”. Naar het buitenland trekken en voortvechten, kwam er integendeel op neer Belgiës lot te verbinden aan een geallieerde eindoverwinning. Hoe de oorlog zou aflopen, viel in 1940 niet te voorspellen en Leopolds thesis was wellicht zelfs de meest plausibele. Maar wanneer de feiten een ander verloop kennen, ontstaat wel een politiek probleem. Zo gebeurde ook, maar Leopold aanvaardde nooit de consequenties van zijn gok.

De dag van de capitulatie, 28 mei, stelde het naar Frankrijk gevluchte kabinet-Pierlot officieel vast dat de koning zich in de macht van de vijand bevond en dus in de onmogelijkheid verkeerde om te regeren. Na de Franse nederlaag raakte het kabinet op drift en ei zo na schaarde het zich aan de kant van de koning. Maar de Duitsers wilden met haar geen contact, de koning evenmin. Londen werd de enige uitweg. Eerst vertrok minister van Volksgezondheid Marcel-Henri Jaspar en dan minister Albert de Vleeschauwer van Koloniën, die de drie zwaargewichten van het kabinet, premier Pierlot, minister van Buitenlandse Zaken Paul-Henri Spaak en diens collega van Financiën Camille Gutt kon overtuigen om hem te volgen.

De Vleeschauwer, hoewel na de oorlog de laatste paladijn van de koning, wist goed waarom hij naar Groot-Brittannië trok en van daaruit openlijk de kant van de geallieerden tegen de Duitsers koos. In Londen had zich een vooral uit socialisten en liberalen bestaand Comité National Belge gevormd, dat vast door de Britten als een regering in ballingschap zou worden erkend. Dat zou betekenen dat dit “linkse”, “republikeinse” comité zou kunnen beschikken over het goud van de Nationale Bank dat in Londen en New York in veiligheid was gebracht, en over de rijkdommen van Belgisch Kongo. Dat wou De Vleeschauwer voorkomen.

Het conflict met de koning voltrok zich in alle discretie. Zo wilden Pierlot en Spaak het ook houden. Naar buiten uit wendden ze voor dat Leopold volledig de Londense lijn volgde en alleen omwille van een heldhaftige solidariteit in het bezette land was gebleven. Toch ontplooide Leopold tal van initiatieven om zijn visie door te drukken, die van een neutraal België, “welke ook de afloop van de oorlog weze”. Via de Belgische ambassade in Bern trachtte hij die stelling ook buitenlands te verspreiden, onder meer om Kongo uit de oorlog en dus neutraal te houden.

Ondertussen bereidde de koning de aanpassing aan de Nieuwe Orde voor, waarbij hij hoopte dat de traditionele Duitse militaire aristocratie de macht zou kunnen overnemen van de volgens hem te heidense en te plebejische nazi’s. Ideologische problemen plaagden hem niet. Hij was tenslotte geen democraat en de vooroorlogse vrijheid vond hij ook maar relatief: “door de invloed van het internationalisme, van de joderij, van de vrijmetselarij en van het grootkapitaal, konden we slechts handelen in de mate dat Parijs en Londen het toelieten”.

Enig antisemitisme was de koning niet vreemd en toen in Laken een nieuwe Belgische grondwet werd voorbereid, diende die van de Portugese Salazar-dictatuur als voorbeeld, met Leopold aan het hoofd van een autoritaire uitvoerende macht. Hij vond zich zelfs geschikt om een nieuw, door Duitsland gedomineerd Europa te leiden, naar het model van het Heilig Roomse Rijk.

Ook om helderheid te krijgen in zijn eigen rol, ging Leopold op 19 november 1940 bij Hitler in Berchtesgaden op bezoek. Hij wou zijn aanzienlijke krediet bij de Belgische bevolking niet verliezen en was graag zichtbaar handelend opgetreden. Hij suggereerde dat het Duitse leger bijvoorbeeld de provincie Limburg zou ontruimen, waarna hij in Tongeren een eigen bewind zou vestigen, naar het voorbeeld van het collaborerende Vichy-regime in Frankrijk. Zelfs zijn medestander kardinaal Van Roey maakte zich zorgen over de plannenmakerij in Laken, omdat een autoritair regime wel eens de autoriteit van de kerk over de katholieke scholen in het gedrang kon brengen.

IN EVERE LANDT EEN DAKOTA

De nazi’s stelden elke beslissing over het toekomstige lot van België uit tot na de Duitse eindoverwinning, maar Leopold bleef zich vastklampen aan zijn opvattingen van 1940. In zijn in het voorjaar van 1944 geschreven Politiek Testament ging hij daarover rechtstreeks de confrontatie aan met “Londen”. Het was een erg bitter en voor het verzet, de geallieerden en zeker de regering zelfs beledigend document. Was de regering-Pierlot bereid om “Wijnendaele” te vergeten, zo kon van verzoening geen sprake zijn. Dat bleek al uit discrete contacten tijdens de bezetting. Er kon geen twijfel meer over bestaan toen de regering bij haar terugkeer in bevrijd België eerst het Politiek Testament te lezen kreeg en het vervolgens van de koning zelf kon horen tijdens de aanslepende gesprekken in Sankt Wolfgang.

Ondertussen was ook Leopolds populariteit in het land gaan tanen. Ze had een eerste knauw gekregen toen de koning in volle oorlog bleek te zijn getrouwd met zijn ambitieuze, zwangere vriendin Lilian Baels, een privilege dat weinig krijgsgevangenen was gegund. Na de bevrijding kwamen ook de verwijten in circulatie, die wilden dat Leopold de eerste der incivieken zou zijn geweest. ’s Konings entourage reageerde door de zogeheten”leopoldistische” versie van de feiten te verzinnen. Die wou dat de krijgsgevangen koning geen enkele politieke daad stelde en de feitelijke inspirator van het verzet tegen de bezetter was geweest. Een onhoudbare thesis, zeker omdat ze niet strookte met Leopolds reële inzichten.

Van mei tot juli ’45 bleef Leopold aarzelen, waarna het momentum voorbij was. Vijf jaar lang bleef de situatie geblokkeerd – de zaak polariseerde en verrotte. Socialisten, communisten en liberalen wilden van een terugkeer van Leopold op de troon niet meer weten. Een referendum begin 1950 bracht geen oplossing, omdat Vlaanderen voor 72 procent pro stemde, Wallonië voor 58 procent contra. In de verdeelde katholieke partij probeerde een radicale fractie de persoon van de vorst te gebruiken voor een autoritaire machtsgreep. Of zoals De Standaard in die dagen schreef: “Meer dan ooit, omver en erover.”

De katholieke opinie volgde, in strijd met de Belgische politieke tradities van consensus tussen de grote politieke families, een meerderheidsstrategie. Ze kreeg daartoe de kans toen de partij in juni 1950 een absolute meerderheid in het parlement verwierf. Premier Jean Duvieusart beëindigde Leopolds onmogelijkheid om te regeren en op 22 juli landde op de militaire luchthaven van Evere een Dakota met de koning aan boord. Maar omdat zijn lot verwikkeld zat in een politieke machtsstrijd, kon hij niet meer de koning der Belgen zijn. Hij was feitelijk alleen de koning van één partij, van één landsdeel.

Stakingen, straatagitatie en de dood van vier betogers in Grâce-Berleur maakten duidelijk dat zowel de monarchie, het regime als de eenheid van het land in gevaar kwamen. Op een kabinetsraad in het paleis van Laken in de nacht van 31 juli op 1 augustus 1950 werd Leopold duidelijk dat ook de katholieke ministers – op De Vleeschauwer na – voor de krachtproef terugschrokken. Na een ultieme demarche van de gerespecteerde Nationale Confederatie van de Politieke Gevangenen gaf Leopold toe: hij zou de macht overdragen aan zijn oudste zoon. Op 11 augustus legde de 20-jarige “koninklijke prins” Boudewijn de grondwettelijke eed af. Doek.

Volgende week: Mao.

Marc Reynebeau

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content