Marnix Verplancke

In “Het grootste woordenboek ter wereld” blikken de redacteurs terug op het wordingsproces van het “Woordenboek der Nederlandsche Taal”. Het is meer dan een woordenboek, vindt Fons Moerdijk, het is ook een cultuurmonument.

45.805 bladzijden verdeeld over 91.610 kolommen, 80.000 à 90.000 afzonderlijke artikelen die 350.000 à 400.000 woorden behandelen en daarbij gebruikmaken van 2,5 miljoen tot 3 miljoen citaten: het “Woordenboek der Nederlandsche Taal” (WNT), veertig dikke banden waar je gemakkelijk een hele boekenkast mee vult. Het is het grootste woordenboek ter wereld en, zoals Fons Moerdijk, de laatste hoofdredacteur ervan, glunderend zegt: “Het WNT is meer dan een woordenboek. Het is ook een cultuurmonument waar het Nederlandse en Vlaamse volk terecht fier op mogen zijn.”

De geschiedenis van het WNT voert ons terug naar het midden van de negentiende eeuw, een tijd van cultureel nationalisme en humanistisch optimisme. In heel Europa werd de moedertaal opeens een object van onderzoek. De gebroeders Grimm, vandaag vooral bekend omwille van de volkssprookjes die ze optekenden, startten met het “Deutsches Würterbuch”. In Engeland werden gelijkaardige initiatieven ontwikkeld en ook in Nederland trokken de taal- en letterkundige congressen veel geïnteresseerden aan. Als uitvloeisel daarvan kreeg de Leidse neerlandicus Matthias de Vries in 1851 de opdracht een Nederlands woordenboek te maken.

Met drie redacteurs, zo was de schatting, zou het werk op 25 jaar geklaard moeten zijn. De eerste begon bij de A, de tweede bij de G en de derde bij de O. Wanneer ze naar elkaar toewerkten, zou het hele alfabet bestreken worden. Maar, zoals ook de Grimms mochten ervaren, deadlines zijn er om overschreden te worden. En als het over woordenboeken gaat, kunnen die overschrijdingen gigantische proporties aannemen.

Toen in 1976 de voltooiing van het WNT nog niet voor meteen leek, greep de overheid in. Het aantal redacteurs werd fors opgedreven, van vier naar twaalf, het verzamelen van nieuw materiaal werd gestopt en er werd een ultieme einddatum gesteld: 2000. En die datum werd gehaald. Eind vorig jaar liep de laatste band van de persen. In “Het grootste woordenboek ter wereld” blikken de redacteurs van het WNT, die wellicht nog het beste beschreven kunnen worden als intellectuele wroeters die het geduld van een monnik combineren met de historische interesse van een archeoloog, terug op het wordingsproces van hun woordenboek.

“Het WNT is geen gebruikswoordenboek in de zin van een van Dale of een Verschueren“, begint Fons Moerdijk zijn verhaal. “Het is een historisch en een wetenschappelijk woordenboek. Wat wij gedaan hebben, is de woordenschat vanaf 1500 beschrijven. Van ieder woord geven we aan waar het vandaan komt, wat het oorspronkelijk betekende en hoe die betekenis in de loop van de eeuwen veranderd is. We schrijven zeker niet voor hoe de taal gebruikt moet worden.”

Als we willen weten hoe een bepaald woord gespeld wordt, zijn we dus bij het WNT aan het verkeerde adres.

Fons Moerdijk: Het hele woordenboek, dus ook de delen die de voorbije jaren gepubliceerd zijn, is in de spelling De Vries-Te Winkel geschreven, daterend uit 1863. Die spelling werd speciaal voor het woordenboek ontworpen. Nu is de spelling een overheidszaak, toen konden De Vries en Te Winkel gewoon zelf afspreken welke spelling ze zouden gebruiken. Hun spelling is al heel snel in België overgenomen. Pas later, in de jaren tachtig van de vorige eeuw, volgde Nederland. De belangrijkste spellinghervorming volgde in de jaren vijftig van onze eeuw en toen is er even discussie geweest of ook het WNT van spelling moest veranderen. Maar er waren toen al zoveel delen verschenen dat dit voor problemen zou zorgen. Omwille van de interne consistentie is De Vries-Te Winkel dus behouden en dat blijft ook zo voor de aanvullingen die in de nabije toekomst zullen verschijnen. We moeten trouwens niet al te dramatisch doen over het feit dat het WNT in de “oude” spelling staat. Zoveel verschilt die niet van de huidige, en met de vorige, conservatieve spellinghervorming, zijn we weer een stap dichter bij De Vries-Te Winkel gekomen.

Waar baseert u zich op bij het schrijven van een woordenboek?

Moerdijk: We hebben ons op een eigen materiaalverzameling gebaseerd. In de negentiende eeuw is men begonnen met de excerpering van de werken van de grote schrijvers. Dat waren zo’n duizend bronnen. Toen het WNT op het einde van die eeuw een historisch woordenboek werd, moesten ook de mindere goden uit de literatuur erbij komen en meer vakbronnen. In 1976 hadden we als gevolg daarvan ongeveer tienduizend bronnen. Daaruit komen de citaten die de redacteurs dan gebruiken om een woord zo volledig mogelijk te beschrijven. Het aantal citaten per woord kan enorm variëren. Soms zijn dat er maar een paar, maar als we het hebben over heel frequente woorden, zit je snel aan duizenden citaten. Die kun je natuurlijk niet allemaal opnemen. Je probeert altijd de verschillende betekenissen van een woord vast te leggen, maar soms moet je je echt beperken.

In 1976 werd beslist de materiaalverzameling af te sluiten en 1921 als einddatum te nemen. Alles wat er daarna in de taal verscheen, kwam niet in het woordenboek. Toch een rare beslissing, niet?

Moerdijk: Dat komt omdat u het WNT niet als een historisch woordenboek ziet, maar meer als een gebruikswoordenboek. Het WNT wil gewoon vijf eeuwen taal beschrijven en vanuit dat oogpunt moet er ooit een einddatum gesteld worden. Anders was het woordenboek wellicht nooit afgeraakt. Tot het begin van de jaren zeventig was het een woordenboek voor het verleden en een woordenboek voor het heden. In onze moderne tijd is de boekenpublicatie zo ontzagwekkend gestegen, dat het dienen van twee heren onmogelijk werd. Bovendien is onze taal heel stabiel. De woorden die we iedere dag gebruiken, blijven meegaan. Als je het hebt over een tafel of een stoel, maakt het niet veel uit of je in ’76 of in ’21 stopt. Het zijn alleen de modegebonden woorden die we daardoor mislopen. Rond de tijd van de maanlandingen stonden er bijvoorbeeld heel wat ruimtevaarttermen in de kranten. Die hoor je nu niet meer en ze staan ook niet in het WNT.

Stel dat ik een nieuwe betekenis van een bestaand woord ontdek. Schrijf ik u dan gewoon een briefje?

Moerdijk: Per jaar krijgen we ongeveer vijfhonderd zulke opmerkingen. Die worden allemaal zorgvuldig onderzocht. Eerst gaan we kijken of uw opmerking niet in het supplementmateriaal zit. Neem nu het woord “huisman”. Dat staat wel met de betekenis “boer” in het WNT, maar niet als iemand die de traditionele huishoudelijke taken op zich neemt. Dus dan gaan we alle woordenboeken raadplegen om te zien wanneer het woord die bepaalde betekenis gekregen heeft. En dan wordt het opgeslagen in het supplementmateriaal, wat zowel nieuwe woorden als nieuwe betekenissen bevat. De bronnen mogen trouwens ook niet te specialistisch zijn. Wanneer iemand komt aandraven met een vakwerk over sluizen dat een woord bevat dat nergens anders voorkomt, zullen we dit niet opnemen. Het WNT kan niet alle vakjargon bevatten.

Een woordenboek schrijven lijkt een buitenstaander iets als een telefoonboek lezen. Is het geen verschrikkelijk saai werk?

Moerdijk: Misschien stelt die buitenstaander andere eisen aan het begrip gevarieerd werk. Voor ik bij het WNT kwam, heb ik zes of zeven jaar les gegeven op een middelbare school, wat toch bij uitstek een sociaal gebeuren is, zou je denken. De gevarieerdheid daar is anders dan hier. Je staat direct in de maatschappij, hebt contact met de jongeren en met de ouders. Maar het werk zelf is natuurlijk ieder jaar hetzelfde. Altijd dezelfde stof en na een aantal jaar hoef je die zelfs niet meer voor te bereiden. Hier krijg je bij de meeste woorden toch een soort ontdekkingstocht. Het heeft me altijd verrast hoe je telkens weer, al na het lezen van een paar citaten, in een wereld terechtkomt die je niet had verwacht. En zeker bij een historisch woordenboek als het WNT kom je voor interessante veranderingen te staan. Je krijgt dus een heel ander, maar daarom niet minder aantrekkelijk soort variatie.

In 1993 verscheen er een pocketeditie van het WNT. In Nederland werden er 851 exemplaren van verkocht. In Vlaanderen maar 84. Een teken aan de wand?

Moerdijk: Deze cijfers kunnen misschien een einde maken aan het fabeltje dat Nederlanders veel minder in hun taal geïnteresseerd zouden zijn dan Vlamingen. Omdat we het in allerhande taalspelletjes, zoals bijvoorbeeld het nationaal dictee, moeten afleggen tegen de Vlamingen, gaat men er nogal eens van uit dat wij slechter zouden zijn in onze moedertaal. Maar dat is natuurlijk niet zo. Een Nederlander heeft geen zin om zich weken voor een tv-opname met een stapel taalboekjes op te sluiten, dat is al een begin van een verklaring. Maar de kennis die in deze spelletjes getest wordt, is ook heel specifiek. Het gaat vooral over spelling. En ook al is dat een nobel iets, er is ook nog een andere taalinteresse mogelijk. Voor de Vlamingen is de taal decennialang een strijdmiddel geweest. Voor de Nederlanders daarentegen is het meer een gebruiksmiddel. Zoals wij zonder nadenken onze kleren dragen, gebruiken wij ook onze taal. Doordat taal in Vlaanderen zo belangrijk is, moet je ze ook perfect beheersen. Voor de taal als drager van cultuurgoed, zoals dit in het WNT tot uiting komt, bestaat er daar wellicht minder belangstelling.

Het WNT is nu af. Dat is een heuglijk moment, maar het is natuurlijk ook een beetje triest: vijf generaties werk worden hier beëindigd. Wat nu?

Moerdijk: Een aantal mensen zal zich gaan bezighouden met het aanvullen en verbeteren van het WNT waar dat nodig is, wat een project van nog eens twaalf jaar is. Een andere groep zal zich werpen op het maken van een wetenschappelijk eigentijds woordenboek, dat over de taal van 1970 tot 2015 zal gaan. Van dat project ben ik hoofdredacteur. Verder wordt er ook een Oudnederlands woordenboek gemaakt. Naast het WNT wordt er nu ook een vroeg-Middelnederlands woordenboek geschreven, over de periode 1200 tot 1301, waar de voltooiing ook dit jaar nog van verwacht wordt. En een aantal mensen daarvan zal nadien een Oudnederlands woordenboek gaan maken. Dat zijn niet zoveel woorden, maar de gedachte erachter is dat dan de hele periode van het Nederlands, van het begin tot vandaag, gecoverd zal zijn.

Stel dat Matthias De Vries zou kunnen terugkomen. Zou hij tevreden zijn met het WNT?

Moerdijk: De Vries heeft een lange inleiding geschreven bij het eerste deel van het woordenboek. Daarin formuleert hij zijn ideaal als het samenbrengen van de talen van al onze gewesten. Ik denk dat we redelijk dicht in de buurt van dit ideaal gekomen zijn. We hebben heel veel gewestelijke bronnen geraadpleegd. We hebben heel veel spreekwoorden en verbindingen opgenomen. We hebben niet alleen de literaire, maar ook de niet-literaire en soms zelfs de spreektaal opgenomen. Wat hij waarschijnlijk minder zou gevonden hebben, is wat er met het woordenboek bereikt is. Hij was veel idealistischer. Taal was voor hem de ziel van het volk. Verbeterde je de taal, dan verbeterde je ook die ziel. Zijn droom was dat het WNT algemeen in het onderwijs gebruikt zou worden, en dat het een opvoedkundig instrument zou worden. Als hij vandaag zou terugkomen, zou hij de functie van het woordenboek niet begrijpen. Hij zou grote problemen hebben met het hedendaagse lexicografische standpunt dat louter beschrijvend wil zijn. De Vries wou liever geen woorden opnemen die het volk veeleer ten kwade dan ten goede zouden beïnvloeden. Vandaag willen we de totale taal vatten, ook de schuttingtaal.

F. Heyvaert, F. Moerdijk, M. Mooijaart, M. Smits en R. Tempelaars (red.), “Het grootste woordenboek ter wereld”, Den Haag/Amsterdam, SDU Uitgevers/Standaard Uitgeverij, 434 blz., 895 fr.

Marnix Verplancke

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content