In februari 1994 werd Johan Demol benoemd tot commissaris van de politie van Schaarbeek. Hoe is het mogelijk dat er niemand struikelde over het beduimelde verleden van de man?

Wat konden of moesten de bevoegde overheden weten toen ze Johan Demol begin 1981 tot de Brusselse politie toelieten? Wat konden en moesten ze weten toen ze hem in juli 1983 tot adjunct-commissaris in Brussel bevorderden? Wat konden en moesten ze weten toen ze hem in februari 1994 tot commissaris in Schaarbeek lieten benoemen?

De publicaties voor en tégen de vier jaar later door minister van Binnenlandse Zaken Johan Vande Lanotte (SP) geschorste hoofdcommissaris, het parlementair onderzoek van oktober 1997 naar de zogeheten Bende van Nijvel, de enquête van het Vast Comité van Toezicht op de Politiediensten van juni 1997 en onaangeroerde bronnen, bewijzen dat Johan Demol (°9/6/1957) al die jaren ongemoeid bleef. Dat kon gebeuren omdat de informatiekanalen tussen politie, rijkswacht, Justitie en Binnenlandse Zaken dichtgeslibd waren. Of in sommige gevallen bewust dichtgehouden werden. Ondanks de verdenkingen, die sinds het einde van de jaren zeventig op Johan Demol rusten, zijn cruciale inlichtingen over de man nog altijd niet ten volle benut.

Onder meer daardoor kan Demol, beter dan zijn medestanders van het eerste uur, zijn extreem-rechts engagement nu verzilveren. Eerst op de lijsten van het Vlaams Blok. Na 13 juni wellicht met zijn parlementaire onschendbaarheid. Ongeacht de welkome restricties in de nieuwe wet kan die onschendbaarheid extreem-rechtse plannen helpen afschermen. Die plannen hebben minder van doen met de “Baas in eigen land”-slogan van het Vlaams Blok, dan wel met het streven naar een ultrareactionair en autocratisch regime in Vlaanderen en Brussel. In de grafische handleiding voor de verkiezingskandidaten van het Vlaams Blok wordt erop aangedrongen het logo te gebruiken, waarvan de hoekige lijnen herinneren aan de emblemen van fascistische, of zelfs ronduit nazistische organisaties. De aanhangers van die verenigingen sloten zich mettertijd bij het Vlaams Blok aan. Op die manier trekken zij de vooroorlogse lijn door via de naoorlogse Vlaamse Militanten Orde (VMO), het Front de la Jeunesse, onder leiding van Francis Dossogne, en aanverwanten.

Het Front de la Jeunesse groeide onder de rechtervleugel van de rabiaat Franstalige christen-democraten (PSC) en hun Centre Politique des Indépendants et des Cadres (Cepic) onder leiding van Benoît baron de Bonvoisin (BdB). Maar het kon, evenals zijn beschermheer Paul Vanden Boeynants (VdB), ook rekenen op de materiële steun van Vlaamse vooraanstaanden, zoals dit blad in de jaren zeventig uit de doeken deed.

Leden van het Front de la Jeunesse/Jongeren Front kwamen op voor een gespierd regime met eerbied voor de eigen volksaard. Ze ageerden tégen de migranten, tégen de vakbonden, tégen de inmenging van de overheid in het sociaal-economisch leven en tégen alles wat links was. Sommigen namen hun strijdkreten even letterlijk als de jongens die destijds naar het Oostfront trokken. Omdat het jonge volkje opnieuw de steun genoot van enkele vooraanstaande beleidsmakers, religieuzen, militairen en rijkswachters, dachten zij dat hen niets kon overkomen.

Dit helpt verklaren waarom Demol en sommige van zijn rijkswachtcollega’s in het Front de la Jeunesse, zich eind van de jaren zeventig ongenaakbaar waanden. Zelfs wie niet in complotten gelooft, kan bij de analyse van een aantal documenten en getuigenissen, waarin ook Demol opduikt, niet ontkennen dat het lot toen zeker Franstalig extreem-rechts gunstig gezind was.

INVAL IN EEN BRUSSELS KAAIGEBOUW

Precies in deze historische context moet het belang begrepen worden van een eerste document en de behandeling ervan.

Naar aanleiding van een klacht wegens geweldpleging vallen leden van de Gerechtelijke Politie bij het Parket (GPP) in Brussel op een lentedag in 1981 binnen in een kaaigebouw in de buurt van Thurn & Taxis. Ze nemen er een fichier in beslag. Daarop prijken de leden van het Front de la Jeunesse en dus de habitués van “de bunker”, zoals hun lokaal genoemd wordt. Omdat dit ledenbestand volgens het parket zo vlug mogelijk moet worden terugbezorgd aan het Front, schrijft de GPP het dan maar over. Met de hand en op ruitjespapier. Daarom is er sindsdien sprake van de “liste carrée”. De lijst vermeldde Johan Demol als “aspirant officier de police”, wat hij sinds maart 1981 is. Zoals het hoort, bezorgt de gerechtelijke politie deze inlichtingen aan de bestuurlijke politie, in casu aan de Sectie Inlichtingen Openbare Orde/Section Informations Ordre Public (SIOO/SIOP) van de Bewakings en Opsporingsbrigade (BOB) van de rijkswacht in Brussel. Die had al in maart een lijst ontvangen met zestien leden van Dossogne’s Front, met daarbij ook Johan Demol.

Eveneens zoals het hoort, verwittigen de BOB’ers de Brusselse politie. “Nous en avions prévenu le service de recrutement de la Police”: later wordt daar niet zonder fierheid aan herinnerd.

Op basis van deze inlichting waarschuwt de toenmalige Brusselse hoofdcommissaris Georges Poels in juni 1981 zijn hiërarchische chef, burgemeester Pierre Van Halteren (PRL). In een vertrouwelijke brief beroept de hoofdcommissaris zich op de even vertrouwelijke mededeling van het rijkswachtdistrict Brussel. Hij wijst erop dat “cet aspirant officier – Demol dus – figure sur une liste de sympathisants du Front de la Jeunesse”. En dat “la Gendarmerie est chargée d’une enquête concernant des membres et des sympathisants de cette organisation”.

Het Front de la Jeunesse is niet zomaar een organisatie. In 1981 worden een aantal leden door de Brusselse rechtbank veroordeeld wegens gewelddaden, die de vergelijking met die van de Sturmabteilungen (SA) kunnen doorstaan.

En Demol is niet zomaar een sympathisant. Hij was gedurende twee jaar lid van het Speciaal Interventie Escadron (SIE), beter bekend als de Groep Diane. Genoemd naar de Romeinse godin van de jacht, is dit de gespecialiseerde gevechtseenheid van de rijkswacht. Tot hij in april 1980 de rijkswacht verlaat, maakt Demol deel uit van die eenheid.

WAPENROOF BIJ DE RIJKSWACHT

Als tussen 1 en 3 januari 1982 in de goed bewaakte kazerne de Witte de Haelen in Etterbeek een deel van Dianes arsenaal wordt gestolen, groeit de argwaan ten overstaan van enkele rijkswachters, in het bijzonder leden of ex-leden van het SIE. Sommigen onder hen werden er al eerder van verdacht deel uit te maken van de clandestiene Groep-G van het Front de la Jeunesse in de Gendarmerie en hadden het korps, al dan niet gedwongen, verlaten.

Na de roof van de meest gesofistikeerde wapens van het SIE, wegen de verdenkingen op bepaalde van zijn vroegere leden zwaarder dan ooit. Vandaar dat ook Johan Demol voorkomt op de lijst van verdachten, die het Centraal Bureau voor Opsporingen (CBO) van de rijkswacht op 19 januari 1982 opmaakt.

Op dat ogenblik weet de rijkswacht niet alleen dat Demol lid is (geweest?) van het Front de la Jeunesse, maar ook dat hij van het SIE zou overstappen naar een schimmige privé-bewakingsfirma, geleid door Jean-Francis Ferrari-Calmette. Deze karatemeester (vijftien jaar ouder dan Demol) staat bekend als de gevechtsinstructeur van het Front de la Jeunesse en het daaruit onstane, maar veel brutalere Westland New Post (WNP), onder leiding van zijn trouwe vriend Paul Latinus. Die verhing zich in april 1984.

Op 22 januari 1982 worden – met een mandaat van onderzoekrechter Gui Bellemans, gelast met het onderzoek naar de wapenroof bij het SIE – alle geplande huiszoekingen verricht bij vroegere leden van het SIE. Behalve bij Johan Demol. “Na contact te hebben opgenomen met voornoemde persoon hebben wij vernomen dat hij wel degelijk officier van politie is bij de 6e Divisie Politie Brussel. Gezien de huidige functie van Demol Johan hebben wij het niet nuttig geoordeeld bij deze persoon een huiszoeking uit te voeren.” Dit schrijven de drie betrokkenBOB’ers in hun procesverbaal aan onderzoeksrechter Bellemans.

En daar blijft het bij. Demol wordt, evenals het Front de la Jeunesse en Forces Nouvelles, zijn politieke arm, ongemoeid gelaten. Zo wordt op de valreep door rijkswachtoversten beslist.

De naam van Johan Demol verschijnt ook niet op de lijst waarin het Bestuur voor Criminele Informatie (BIC), ressorterend onder toenmalig justitieminister Jean Gol (PRL), op 19 mei 1982 nog eens de verdachten van de overval op het SIE op een rijtje zet. De lijst bevat, onder meer, ex-rijkswachters, meestal ex-leden van het SIE, maar altijd leden van het Front de la Jeunesse, Westland New Post, het Mouvement Social Nationaliste en andere fascistoïde groeperingen. Ook deze inlichtingen belanden niet waar ze nuttig kunnen zijn.

DE OVERVALLEN OP WARENHUIZEN

Hoe dan ook wordt Johan Demol op1 juli 1983 een van de adjunct-commissarissen van de Brusselse politie onder leiding van hoofdcommissaris Poels en burgemeester Hervé Brouhon (PS). Naar buiten uit blijft het stil rond Demol. De rijkswacht echter herkauwt de eerder geuitte verdenkingen. Intussen begint ook de Bende van Nijvel naam te maken: na vier brutale warenhuisovervallen, de moorddadige roof van zeven kogelvrije vesten op 9 september 1983 in Temse en de nog dodelijker raid, een week later, op de Colruyt in Nijvel. Alle gepleegd in commandostijl en omzeggens zonder buit.

Twee Brusselse wachtmeesters van de Sectie Inlichtingen Openbare Orde buigen zich andermaal over de roof van de gesofistikeerde wapens van het SIE. Beide wachtmeesters, van wie de inlichtingen en analyse uiterst betrouwbaar worden geacht, verwijzen daarbij naar de vroegere lijst van verdachten en merken op dat “dans un sens général, il apparaît actuellement, au vu des divers dossiers d’enquête, que les activités du WNP conduit par Latinus, avaient pour but de créer un sentiment d’insécurité dans les organismes officiels et ce afin de provoquer un renforcement des services de sécurité (…) Il est évident que dans cette affaire, la Gendarmerie a été visée dans l’un de ses fleurons: l’Escadron Spécial d’Intervention, creé pour lutter contre le terrorisme.”

Niet zonder sarcasme voegen ze eraan toe dat de BOB Sectie Inlichtingen Openbare Orde (die al in 1981 waarschuwde voor het Front de la Jeunesse en Demols lidmaatschap) achteraf nooit ingelicht werd over de verdenkingen in de lijsten van het CBO en het BIC.

Dit keer vinden beide wachtmeesters wel gehoor. Majoor Michel Kensier neemt op 4 oktober 1984 bijna letterlijk hun gegevens en bedenkingen over. De Morgen zal het verslag-Kensier op 13 januari 1996 uitbrengen; zij het zonder de signatuur van de majoor. Dit wordt meteen de eerste van een reeks onthullingen die zullen leiden tot de afzetting van Johan Demol, sinds februari 1994 commissaris in Schaarbeek.

Voor het zover komt, ontdekt de rijkswacht eind van de jaren tachtig steeds nieuwe gegevens die het profiel van het Front de la Jeunesse en dat van leden zoals Johan Demol verfijnen. Ook die inlichtingen houden de BOB en de betrokken onderzoeksmagistraten voor zich. Dit verklaart waarom procureur-generaal André Van Oudenhove zich op 1 september 1993 aansluit bij de gunstige adviezen van de gemeenteraad van Schaarbeek en de korpsoverste, om Johan Demol daar tot commissaris te benoemen. Het legt ook uit waarom toenmalig kabinetschef van Binnenlandse Zaken Lodewijk De Witte (nu gouverneur van Vlaams-Brabant en voorzitter van de Ambtelijke Werkgroep ter hervorming van de politie) zijn minister, Louis Tobback (SP), adviseert om Demol te benoemen. Eind 1993, begin 1994 blijven, met andere woorden, alle benoemingsinstanties blind. Bizar.

TOEVAL OF EEN JEUGDZONDE

Want, er is meer.

Begin 1989 valt het Delta-speurdersteam in Dendermonde, onder leiding van onderzoeksrechter Freddy Troch en substituut-procureur des konings Willy Acke, op de naam van “ene Demol Johan, vroegere rijkswachter, later overgestapt naar politie Brussel”. Die komt echter slechts zijdelings ter sprake op de lijst van Frontleider Dossogne, die in maart 1981 aan de BOB-Brussel was overhandigd.

Belangrijker voor het Delta-team is de verklaring van een bekende betrokkene volgens wie “er binnen de schoot van het Front de la Jeunesse en Forces Nouvelles in de periode 1980-1981 problemen ontstonden, in die zin dat een bepaalde groep zich afscheurde, de intentie had om hardere acties te voeren en een eigen structuur creëerde, met name Westland New Post. Er werden gewelddadige acties voorbereid en een eigen inlichtingendienst werd opgestart (…) In 1983 vernam hij dat een tiental mensen van de rijkswacht- en politiediensten deel uitmaakten van het WNP. Behoudens (…) kende hij echter geen namen.”

De speurders van Dendermonde brengen op dat moment al in kaart wat de gereanimeerde onderzoekscel in Jumet (Charleroi) zeven jaar later verder zal uitzoeken. Namelijk, of de leden van de Bende(n) van Nijvel behoren tot een (internationale?) broederschap van oudgediende of ontspoorde ordehandhavers en gangsters, die aanleunen bij extreem-rechts.

Een lidkaart is echter niet noodzakelijk een bezwarend bewijs. Bij de jaarlijkse controle van de verdachte groeperingen, waarvan de lijst door de regering is vastgelegd, acht de Sectie Inlichtingen Openbare Orde in juni 1989 het lidmaatschap van Johan Demol in het Front de la Jeunesse “nog niet bewezen”. Een aantal van zijn makkers van het eerste uur, zoals Jean Ferrari-Calmette, worden wel als “effectieve” leden gecatalogeerd. Op enkelen onder hen rusten trouwens de zwaarste verdenkingen.

Groot is dan ook de opluchting in Brussel, Jumet en Dendermonde als een ploeg van de 3e Section de Recherche Criminelle (SRC), onder leiding van adjudant Patriek De Baets en in het kader van een onderzoek naar malversaties van baron de Bonvoisin, op 8 mei 1990 een en ander ontdekt. Niet toevallig bij Victor, de vader van Francis Dossogne, worden de samenstelling van de Groep-G van het Front de la Jeunesse en aanwezigheidslijsten van het Front in beslag genomen. Zeker in Dendermonde spitst alle aandacht zich toe op de vijf rijkswachters of gewezen rijkswachters, die als leden van de Groep-G worden genoemd.

In tegenstelling tot wat vaak wordt beweerd, staat Johan Demol niet op deze lijst van de Groep-G. Daarentegen figureert hij welgeteld 26 keren op de aanwezigheidslijst van 1979 in de bunker van het Front. Dat wijst op meer dan een louter lidmaatschap, zoals Solidair, het PvdA-weekblad, op 4 juni 1997 zal uitbrengen. Het artikel gewaagt slechts van twaalf bezoeken. Wat natuurlijk nog te veel is voor een rijkswachter die in 1979 lid is van het Speciaal Interventie Escadron en in het gezelschap vertoeft van figuren, die kort daarop veroordeeld worden wegens gewelddaden en moord en zelfs het land ontvluchten.

Erger nog.

Volgens de auteurs van “Het gevaar Demol” (EPO, 1998) situeren enkele bezoeken van Demol in 1979 aan de bunker, zich aan de vooravond van dubieuze acties. Ook dit kan aan het toeval te wijten zijn. En aan “een jeugdzonde”, zoals Johan Demol pleegt te zeggen.

Hoe dan ook wordt de dankzij de huiszoeking van 8 mei 1990 ontdekte informatie met betrekking tot Demol vergeten (zie kader).

In juni 1993 selecteert de gemeenteraad van Schaarbeek Johan Demol als (Franstalige) beste kandidaat voor het ambt van commissaris. Procureur-generaal Van Oudenhove sluit zich aan bij de keuze van de gemeenteraad. PS-gouverneur André Degroeve en SP-minister Tobback ook.

De ironie van het lot wil zelfs dat de verantwoordelijke voor dit benoemingsdossier op het kabinet-Tobback een vriendin is van Demols voormalige echtgenote. Eind 1992 had die, na amper vier jaar huwelijk, de echtscheiding aangevraagd en was naar haar ouderlijk huis teruggekeerd. De vrouw had zeker meer kunnen vertellen over het Front-leven van haar ex. Maar er werd haar niets gevraagd.

Ook anderen werd niets gevraagd, of ze zwegen uit eigen beweging. Kennelijk omdat bepaalde aangelegenheden van openbare orde geacht worden de rijkswacht, maar daarom nog niet Binnenlandse Zaken en zeker niet Justitie aan te belangen.

Als de Octopus-hervormers, onder leiding van Lodewijk De Witte, hun organogrammen verfijnen, kunnen zij best de affaire-Demol indachtig zijn.

Frank De Moor

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content