Nu de voorstellen ter hervorming van politie en justitie er zijn, zou het misschien geen kwaad kunnen om de onderhandelingen met de betrokkenen te beginnen. Want daar zijn nogal wat redenen toe.

Brussel, anno 2005. Anke B. is vierentwintig en sinds kort weer angstig.

Op 14 februari 2001 werd zij, op de terugweg van een fuif in Hekelgem, in de vroege uurtjes overvallen en gebrutaliseerd. Een patrouille van de Aalsterse politie – die sinds de eeuwwisseling en de politiehervorming met vroegere rijkswachters één lokale politie vormt – vond haar langs de weg in Erembodegem, op de grens van een andere politiezone en van het gerechtelijk arrondissement Brussel.

Anke B., danig toegetakeld, verkeerde in shocktoestand. Zelfs de politieassistente, die er onmiddellijk bijgeroepen werd om het slachtoffer bij te staan, kon niet vernemen wie zij was en waar zij woonde.

Omdat Anke B. duidelijk door een stel mannen aangepakt werd en iets over een zwarte BMW-cabrio bazelde, raadpleegde de lokale politie van Aalst onmiddellijk de nationale informatiedienst. Via gloednieuwe terminals en databanken ging die op zoek naar andere mogelijke incidenten met een BMW van het vermelde type. Ook de lokale verbindingsambtenaar van de gerechtelijke eenheid van de federale politie werd ingeschakeld. Omdat hij Sonja Troublijn, de substituut procureur des konings met dienst in Brussel, verwittigde en niet haar collega in Dendermonde, onder wie Aalst ressorteert, werd het een zaak voor het Brussels gerecht.

Daags na de feiten kon de politie van Aalst al de eigenaar van de BMW identificeren. Dezelfde nacht werd immers nog een ander meisje aangerand. Zij kon ontkomen, maar onthield de letters van de nummerplaat.

De eigenaar woonde in Ukkel. Dat zorgde voor problemen. Niet omdat de drie daders tot bekende families behoorden. Wél omdat Ukkel van oudsher deel uitmaakte van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de samenwerking met andere politiezones er nog altijd te wensen overliet.

Bovendien raakte intussen bekend dat Anke B. in Koekelberg en dus in een politiezone van Brussel-Hoofdstad woonde. Samen met het Brussels Gewest had Brussel-Hoofdstad zich van meet af aan buiten de hervormingen gehouden, zoals die in mei 1998 door de toenmalige roomsrode regering, de liberalen (VLD/PRL-FDF) en de Volksunie binnen het zogeheten Octopus-akkoord tot stand was gebracht. De acht partijen hertekenden toen niet alleen het politielandschap, maar ook het gerechtelijk apparaat.

Een van die Octopus-ingrepen bracht mee dat Sonja Troublijn, die al in oktober 2001 voor de Brusselse correctionele rechtbank in eerste aanleg de zwaarste straf vorderde, in januari 2003 als substituut procureur des konings op eerste aanleg ook voor het Hof van Beroep in Brussel ging rekwireren: in de plaats van een substituut procureur-generaal.

Substituut Troublijn had het vonnis in eerste aanleg nogal mild gevonden en derhalve beroep aangetekend. Intussen was zij echter op het parket van sectie veranderd en kreeg zij nauwelijks de tijd om het dossier, in het vooruitzicht van zijn behandeling in beroep, te herlezen. Zij vertrouwde echter op haar geheugen en haar oorspronkelijke nota’s. Ook voor het Hof van Beroep eiste ze de zwaarste straf voor de drie geweldenaars.

Groot was echter eenieders ontsteltenis toen het Hof van Beroep zich in februari 2003 onbevoegd verklaarde. In haar gedrevenheid had substituut Troublijn, bij de regeling van de procedure, aanvankelijk geen verzachtende omstandigheden ingeroepen. Daardoor waren de gepleegde misdaden niet gecorrectionaliseerd en kon het Hof van Beroep zich daarover dus niet uitspreken, aangezien misdaden tot de bevoegdheid van het Hof van Assisen behoren.

Het parket-generaal dat zijn tussenkomsten bij het Hof van Beroep door de Octopus-wetten tot een minimum herleid zag, moest de zaak in de krant vernemen. Door de herstructurering van het gerechtelijk apparaat, behoorde immers de tot dan gebruikelijke “tweede-lezing” van een dossier door een lid van het parket-generaal tot de uitzonderingen.

Het ijlings overleg dat daarna tot stand kwam tussen het parket-generaal en het parket in Brussel, had wel tot gevolg dat het dossier van Anke B. dan toch naar het parket-generaal verhuisde: met het oog op verbreking.

Omdat het Hof van Cassatie sinds de Octopus-hervormingen overstelpt werd met verzoeken tot verbreking, kon dit de werklast nog amper aan en bleef het ook voor Anke B. wachten.

Gevolg: in juni 2005 is de zaak van Anke B. nog altijd in beraad. Intussen toeren de daders jolig rond, moet de vrouw haar behandelingen zelf betalen en kan zij nog steeds geen schadeloosstelling eisen.

AVERSIE VOOR DE RIJKSWACHT

Dit denkbeeldig maar niet ondenkbaar voorbeeld illustreert slechts enkele van de voor- en nadelen van de hervormingen van politie en justitie, die de Octopus-onderhandelaars, sinds de tijdelijke ontsnapping van seriemisdadiger Marc Dutroux, op 23 april 1998, hebben uitgedokterd en die zij nu ter goedkeuring aan het parlement voorleggen: “uitsluitend om de Groenen en het Vlaams Blok te plezieren”, zoals een Kamerlid onlangs opmerkte.

Het moest en het kón ook vlug gaan. Want de weg lag open sedert SP en VLD elkaar begin dit jaar vonden omtrent de oprichting van een Hoge Raad voor de Justitie. En sinds toenmalig justitieminister Stefaan De Clerck (CVP) ook zijn eigen partij verraste, toen hij op 4 maart uitpakte met een voorstel dat nauw aansloot bij de desiderata van de Vlaamse socialisten en liberalen. Hun weg leidde enerzijds naar de vereiste tweederde meerderheid in het parlement, die nodig is om de grondwettelijke bevoegdheden bij bepaalde benoemingen en bevorderingen in de magistratuur (artikel 151 van de Grondwet) over te hevelen naar de nog op te richten Hoge Raad voor de Justitie. Anderzijds werd ook het terrein geëffend voor een heel andere politiehervorming dan de rooms-rode regering in februari klaarstoomde, maar die op kritiek bleef stuiten: zowel binnen de CVP, de PSC, de PS als bij de PRL. De Franstalige liberalen koppelden meteen hun stemmen ter oprichting van de Hoge Raad aan een aantal fundamentele wijzigingen in het politielandschap.

In het regeringsvoorstel lag het zwaartepunt bij de rijkswacht. Dit korps zou weliswaar opgaan in een nationale politie “maar toch zijn eigen reorganisatie verder kunnen doorvoeren”, zoals toenmalig opperbevelhebber, luitenant-generaal Willy Deridder, hier verklaarde in een allereerste debat met hoofdcommissaris Carlos De Troch van Aalst, als voorzitter van de Vaste Commissie van de Gemeentepolitie.

Hoofdcommissaris De Troch wees er bij die gelegenheid op dat “er opnieuw gevreesd wordt dat de gemeentepolitie zou geminoriseerd of zelfs opgeslorpt worden door de rijkswacht”. Toch hoopten beiden “naar elkaar toe te groeien en geleidelijk het politiemodel uit te werken dat werd opgesteld door de expertencommissie onder de leiding van raadsheer Luc Huybrechts van het Hof van Cassatie”.

Deze commissie kwam er in opdracht van de regering en ter concretisering van de voorstellen van de commissie-Dutroux. Het eindrapport-Huybrechts was al midden juni 1997 goedgekeurd.

Maar er waren ook twee door de PSC en de Gerechtelijke Politie bij de parketten (GPP) geïnspireerde onthoudingen. In deze afwijkende meningen heette het onder meer dat de federale politie, zijn chef en de dito structuren een te grote machtsconcentratie zouden veroorzaken, die zelfs als een bedreiging voor de democratie ( potentiellement porteuse de dérive antidémocratique) werd ervaren. Verder werd opgemerkt dat de gerechtelijke opsporingsdiensten zeker onder de zo autonoom mogelijke leiding van de minister van Justitie en van het Openbaar Ministerie moesten komen.

Vandaag, een jaar en enkele kabinetsnota’s later, hebben de Octopus-hervormers duidelijk rekening gehouden met deze opmerkingen. En dus zien hun voorstellen om het politielandschap te herverkavelen er weer anders uit dan de regering in februari voorstelde.

Momenteel beantwoorden de voorstellen aan alle mogelijke kritieken van de PSC, de PS en de PRL. Op een bepaald ogenblik schotelden die trouwens met zijn allen dezelfde amendementen voor. Die amendementen waren voorgekauwd door de GPP en anderen, die hun aversie voor de rijkswacht ventileren.

Het zwaartepunt van de thans voorgestelde hervormingen ligt – zeker op lokaal vlak – bij de burgemeesters, terwijl de verzelfstandiging van de gerechtelijke opsporingsdiensten even manifest is.

VALKUILEN IN HET PARKOERS

Na de analyse van de Octopus-nota van 23 mei, het verslag van de Ambtelijke Werkgroep Politiehervorming van 22 juni en het Voorstel van Organieke Wet op de Geïntegreerde Politie dat deze week in het parlement wordt neergelegd, voelen vele rijkswachters zich bekocht, indien niet verkocht door minister van Binnenlandse Zaken Louis Tobback (SP).

In tegenstelling tot het bitsige commentaar van de minister op de vorige week donderdag gelekte brief van luitenant-generaal Herman Fransen, de nieuwe opperbevelhebber van de rijkswacht, is het de rijkswacht niet alleen te doen om de benoeming van een bestuurlijke directeur-coördinator, enkele directeurs van gerechtelijke eenheden en lokale chefs. De rijkswacht is er stilaan van overtuigd dat de Gerechtelijke Politie bij de Parketten (GPP), precies door de verregaande autonomie van de geplande Directie Gerechtelijke Politie en wat daaronder ressorteert, met de BOB zal afrekenen. Temeer omdat deze veel minder officieren telt dan de GPP.

Anderzijds groeit de vrees dat de andere rijkswachtbrigades straks als leden van de federale politie “de waterdragers” worden van de grotere lokale politiekorpsen. Zeker als de bestuurlijke directeur-coördinator, de zogenaamde “dirco”, organisatorisch te zwak staat tegenover de lokale politie.

Reeds ten tijde van de commissie-Huybrechts ijverde de toenmalige rijkswachtchef Deridder voor het behoud van een sterke functionele band tussen federale en lokale eenheden. Dit betekent dat de rijkswacht het model-Huybrechts altijd interpreteerde als een vorm van eenheidspolitie met een weliswaar verregaande deconcentratie, maar met strakke hiërarchische bindingen tussen het federale en het lokale niveau. Nu de regering en het merendeel van de oppositie dit verband veel losser maken, voelt de rijkswacht zich ontgoocheld, ontevreden en ongerust.

Carlos De Troch, de voorzitter van de Vaste Commissie van de Gemeentepolitie in België, weet zich daarentegen “hoopvol” gestemd. Hij en de Vaste Commissie pleiten sinds eind 1995 voor een fusie van rijkswacht en gemeentepolitie op lokaal vlak. Al was het maar om de contraproductieve concurrentie te stoppen.

Volgens hoofdcommissaris De Troch kan dit met de huidige regeringsvoorstellen. Toch waarschuwt hij op zijn beurt voor enkele “valkuilen”.

Bij de hertekening van de bestaande interpolitiezones (IPZ) tot een tweehonderdtal politiezones moet er volgens Carlos De Troch over gewaakt worden dat deze zones voldoende groot zijn om een performant politiekorps te kunnen uitbouwen. “Sommige burgemeesters en politiemensen zullen algauw beweren dat de politiezone groot genoeg is om op die manier meer chefs te kunnen benoemen. Er moet hoe dan ook een job gevonden worden voor zo’n 400 brigadecommandanten van de rijkswacht en 584 politiekorpschefs. Met inbegrip van de veldwachter die zijn eigen chef is. Wie opteert voor een te kleine politiezone, mag niet vergeten dat die des te afhankelijker wordt van de bestuurlijke directeur-coördinator en van zijn federale ondersteuning. Anderzijds dreigen de lokale korpsen van grote politiezones permanent een aantal effectieven ter beschikking te moeten stellen van de federale politie.”

Net als de opperbevelhebber van de rijkswacht vraagt ook de voorzitter van de Vaste Commissie van de Gemeentepolitie in België dringend de uitbouw van een gemeenschappelijk statuut voor alle politiemensen. Uiteindelijk gaat het niet alleen om een nieuw veiligheidsbeleid maar om een megafusie, waarbij 18.500 leden van de gemeentepolitie, 15.000 rijkswachters en 1200 GPP’ers betrokken zijn.

Vandaar dat De Troch erop wijst dat het niet voldoende is een organieke wet door het parlement te laten goedkeuren. De uitvoeringsbesluiten moeten nog opgesteld en met de bonden besproken worden. “Pas na het uitdokteren van een gemeenschappelijk statuut, kan aan gemeenschappelijke opleidingssessies en uniformen gedacht worden. Zoniet leidt de hele hervorming niet alleen tot menselijke, maar bovendien tot nieuwe politiek-maatschappelijke drama’s.”

IN HET BELANG VAN DE BURGER

De acht partijen van de meerderheid en de oppositie laten de politiediensten even weinig manoeuvreerruimte als de magistratuur. Minister van Binnenlandse Zaken Tobback schrijft nu zelf al het hoofdartikel in Politeia, het “Belgisch Politievakblad”. “In het belang van de burger moet u bereid zijn om u in te schrijven in de nieuwe politieorganisatie”, laat hij daar weten.

In een brief van 16 juni schrijft justitieminister Tony Van Parys (CVP) aan de parketmagistraten: “De grote krachtlijnen van deze hervormingen zijn reeds getrokken en het lijkt niet mogelijk om deze nog fundamenteel in vraag te stellen…”

Ook de geplande herstructurering van het gerechtelijk apparaat is nochtans niet gering. Er is de Hoge Raad voor de Justitie, die – na de wijziging van de grondwet – onder meer de (rechtstreekse) tussenkomsten van politieke mandatarissen moet uitsluiten bij benoemingen en bevorderingen aan de top van de rechterlijke macht. En die verder voor meer interne en externe controle op de werking van deze staatsmacht moet zorgen.

“Al moeten wij”, zoals Kamerlid Renaat Landuyt (SP) op 16 juni in Gent verklaarde, “het begrip rechterlijke macht uit onze gedachten bannen.” Daarmee bedoelde hij dat magistraten voortaan slechts onafhankelijk zijn als zij een straf vorderen of een vonnis uitspreken. Voor het overige willen de Octopus-hervormers dat de magistratuur vooral een degelijke openbare dienstverlening verzekert; vandaar de tijdelijke mandaten en de daaraan gekoppelde evaluaties.

Na de institutionalisering, in mei 1997, van het College van procureurs-generaal “onder het gezag” van de minister van Justitie, vergroten de Octopus-hervormers op hun beurt de inhoudelijke controle van de uitvoerende macht op het gerecht. Enerzijds door de oprichting van een Federaal Parket onder leiding van een federale procureur-generaal en met gezagslijnen naar de parketten (zie organogram). Anderzijds door precies de functionele band tussen de parketten-generaal en de parketten door te knippen. En meteen de Raad van procureurs des konings op te richten. Want zelfs indien het voorstel van wet betreffende het Federaal Parket en de Raad van procureurs des konings vorige week nog werd aangepast om de macht van de justitieminister over het Federaal Parket enigszins af te zwakken, dan nog wordt dit het vehikel bij uitstek waarmee de regering haar prioriteiten bij de bestrijding van de criminaliteit zal doordrukken. De gezagslijnen daarover zijn overduidelijk. Temeer omdat de minister van Justitie en/of de federale procureur-generaal de leden van de parketten-generaal en van de parketten voor rekening van het Federaal Parket kan inschakelen.

De visie die de SP al in de aanloop naar de verkiezingen van mei 1995, enkele weken later in het regeerakkoord en twee maanden geleden nog in zijn congresresoluties uiteenzette, kan moeilijk nauwgezetter uitgevoerd worden. Want, zo luidde het toen, “de nationale structuur van het parket moet nog verder doorgetrokken worden. Wij moeten komen tot één parket-generaal dat moet instaan voor de managementscontrole, sturing en begeleiding ten aanzien van de 27 parketten van eerste aanleg, eventueel in aantal te herleiden, terwijl die parketten versterkt moeten worden en ook in hoger beroep de strafdossiers moeten blijven volgen.”

De Octopus-hervormers noemen dat de verticale herstructurering van het openbaar ministerie. Premier Dehaene spreekt onomwonden van “de verticalisering”.

Zo eenvoudig is dat ook weer niet. De premier en justitieminister Van Parys hebben dat vorige week donderdag nog kunnen vaststellen tijdens hun onderhoud met de procureurs-generaal: al werd de minister van Justitie reeds na enkele minuten weggeroepen.

ELKE TEGENSPRAAK IS ONGEWENST

Het lijkt misschien logisch dat parketmagistraten niet alleen voor de rechtbanken van eerste aanleg maar ook voor de hoven van beroep zouden rekwireren en zo hun dossiers van het begin tot het einde kunnen behartigen. Zoals het logisch overkomt dat de leden van de parketten-generaal de zo vrijgekomen tijd zouden besteden aan beleid, management en controle.

De Octopus-hervormers verzwijgen daarbij echter dat de professoren Cyrille Fijnaut (KUL) en Adrien Masset (ULg) respectievelijk op 17 juni en 1 juli heel wat kritiek formuleerden bij het herdenken van de rol van de parketten-generaal en van de parketten. Zo rijst de vraag of de parketmagistraten wel “de vereiste deskundigheid” hebben om zelf “een nieuwe toetsing” van hun dossier te verzekeren en of hun bijkomende opdrachten voor het Hof van Beroep “niet tot verdere overbelasting van de parketten van eerste aanleg” zullen leiden.

Ook stelt professor Fijnaut de vraag of er bij de parketten-generaal wel capaciteit vrijkomt als zij meer beleid en controle gaan uitvoeren en of “het behandelen van zaken in beroep voor de parketten-generaal niet juist de voorwaarde is om een juridisch verantwoord beleid te kunnen voeren, de kwaliteit te kunnen controleren en ondersteuning te kunnen geven…”

Professor Masset signaleert dat de geplande hervormingen hoe dan ook meer parketmagistraten vereisen: “la nécessité impérieuse de prévoir une extension des moyens mis à la disposition du ministère public, spécialement en terme de nombre de magistrats du ministère public…” Temeer omdat de leden van de parketten-generaal in uitzonderlijke aangelegenheden toch nog zelf voor de hoven van beroep zouden moeten vorderen.

Toen de eigenlijke Octopus-onderhandelingen over dit zo delicate thema (pas) vorige maandag begonnen, was de SP niet geneigd die uitzonderingen te detailleren. De PRL wou zelfs helemaal geen uitzonderingen voorzien, meteen ook “het toezicht en de leiding” van de procureur-generaal over de betrokken procureurs des konings schrappen en zo mogelijk bepaalde secties van de parketten-generaal in de parketten incorporeren. Kortom, Kamerlid Antoine Duquesne, de PRL-onderhandelaar in de Octopus-werkgroep die er evenals zijn partijgenoot Didier Reynders geregeld de toon zet, wil voor eens en voorgoed de Luikse procureur-generaal Anne Thilly kortwieken en meer armslag geven aan zijn echtgenote, Anne Bourguignont, thans procureur des konings in Luik.

Zoals de CVP rond andere politieke thema’s een alliantie met de Franstalige liberalen genegen is, hebben ook SP en PRL elkaar tijdens de Octopus-onderhandelingen meer dan eens gevonden. De ene partij om procureur-generaal Thilly af te slachten, de andere om de Brusselse procureur-generaal André Van Oudenhove een hak te zetten. Sinds die op 1 september 1995, bij de opening van het gerechtelijk jaar, opmerkte dat de burger kort tevoren bij de verkiezingen “meer belang hechtte aan zijn materieel welzijn dan aan de corruptie en de geloofwaardigheid van zijn mandatarissen…”, betalen blijkbaar ook de andere procureurs-generaal zijn rekening. En met hen, onder andere, de arbeidsauditoraten, waar de socialisten in de jaren zestig nochtans voor gevochten hebben, maar die nu in een fusie met nog op te richten “sociaal-economisch-financiële” afdelingen op de parketten, hun gerichtheid op geschillen tussen werkgevers en werknemers dreigen te verliezen.

Alles wijst erop dat de leerling-tovenaars, die in geen drie maanden tijd politie en justitie willen hervormen, geen tegenspraak dulden. Ook niet van collega’s-parlementairen. En zeker niet van de betrokken politiemensen en magistraten.

Frank De Moor

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content