Jan Braet
Jan Braet Jan Braet is redacteur cultuur bij Knack.

Actuele Belgische kunst binnen en buiten de muren: Rombouts & Droste, Ann Veronica Janssens, Anne-Mie Van Kerckhoven, Jan Van Imschoot.

Alles wat de tentoonstelling van Rombouts & Droste, rond de jaarwisseling in het Muhka, zo onaantrekkelijk maakte, is alweer bijna vergeten. Slecht licht in kille zalen (op de grote spie-zaal na), duffe sfeer, overladen stapeling van werken. Niet in staat om te ontsnappen aan een traditioneel museaal overzicht van een oeuvre, strandde men in demonstratie, voorspelbaarheid en oeverloze herhaling: een tentoonstelling als een slechte catalogus. De goede didactische bedoelingen – klasjes kinderen die zich het visuele Azart-alfabet eigen probeerden te maken – konden het gebrek aan frisheid in de ideeën en in de verschijning niet maskeren, bijna integendeel.

Als eigenlijk niet meer verhoopte toegift laat het kijk- en leesboekje van Hans Theys de wereld van Guy Rombouts en Monica Droste dan toch nog in al haar meanders, fluctuaties en slingeringen opengaan. Daarin is elk werk een bij uitstek onvoorspelbare ervaring van een nieuwe vorm, gegoten in de beeldletters van een eigen taal en geënt op de omgeving waarvoor het bedoeld is. Het komt er gewoon op aan om je kijker of lezer niet lam te knuppelen met een hoop sjablonen. Je kan hem beter verrassen met vederlichte schakelingen uit het arsenaal van draaiingen, ellebogen, jaaglijnen en van alle mogelijke elegante lijnvormen die het Azart te bieden heeft.

Als vormgever en als schrijver is Theys bedacht op helderheid, waarachtigheid en gevoel voor context. Dat hij, in opdracht van het Muhka, helemaal zelf vorm en inhoud van “Cowboys, circusartiesten en andere buitenaardse wezens…” kon bepalen, is een zeldzaam voorrecht. Het is de eerste sleutel van zijn welslagen. Een tweede is de menselijke benadering – met delicate aandacht voor de toestand van Monica, die na het nalezen van de laatste tekst zou sterven. In de vorm van een open vraaggesprek met beide kunstenaars in hun atelier, krijgen hun leven en werken de schone eenheid die echte kunst eigen is. Hun weg leidt niet zozeer van het ene theoretische inzicht naar het andere. Hij is minstens evengoed bepaald door toevalligheden, bizarre details en plotse invallen. Netjes geordend binnen het Azartsysteem, leiden ze tot lineaire structuren die plastisch in de ruimte of zelfs op een vlakke drager, in drukinkt of in verf, openbloeien.

Niet zelden speelt de kunstenaar een actieve rol, zoals in de recente Vlekkententoonstelling in Berlijn. Elke letter bestond uit een vlek, gemaakt uit een geëigende stof: de a uit asfalt, de b uit bloed, de c uit cognac, de d uit drukinkt, de l uit lippenstift… Guy Rombouts tegen Theys: “Alle stoffen werden zo natuurlijk mogelijk aangebracht. Voor de lippenstift had ik mijn mond geschminkt, waarna ik, schijnbaar dronken, in slaap viel tegen de muur en traag naar beneden gleed. De drukinkt zat op een vod, die ik in mijn hand hield terwijl ik iets probeerde te expliqueren op zijn Italiaans, met weidse armbewegingen, zodat de vod per ongeluk de muur raakte. Het bloed zat in een injectiespuit. Ik probeerde de lucht uit de spuit te duwen, maar ik duwde een beetje te hard, zodat het bloed op de muur sprietste.”

WOLKENDEK

Eveneens in nauwe samenwerking met een Belgisch kunstenaar, Ann Veronica Janssens, maakte Hans Theys het tweetalige boekje “Het raadsel van de verdwenen kat” (l’énigme du chat perdu). Het ontstond als onderdeel van de opdracht door de Vlaamse Gemeenschap, een kunstwerk te maken voor het nieuwe Conscience-administratiegebouw in Brussel. Er staat in verteld hoe de kunstenaar en de auteur bij de gebruikers van het gebouw zelf peilen welk soort kunst ze in hun werkomgeving zien zitten. Het idee om de mensen op de ene of andere manier te portretteren, ontmoet weinig enthousiasme. Ingaand op de suggestie van een “schuchtere” dame om een beeld te maken zoals ze dat gewoon is te doen, kiest Ann Veronica Janssens voor een ingreep die een licht gewijzigde perceptie van de ruimte mogelijk maakt. De vervanging van de vloer door glazen tegels, waardoor ook de kleurrijke bedrading zichtbaar wordt, is te duur. Ten slotte plaatst ze, in twee gangen, plinten schuin tegen de muren, zodat de indruk onstaat dat het blauwe tapijt aan de zijkanten de dieperik in voert, en dat men op de top van een afgeknotte piramide loopt.

Theys situeert de Conscience-ingreep in het kader van Janssens’ hele oeuvre. Dat is erop gericht, met zeer minimale middelen de ervaring van de ruimte, het licht of de voorwerpen op de plaats waar men zich bevindt, te intensiveren en te ontgrenzen door er de condities van te markeren, transparant te maken of te veranderen. Zelf inwerkend op het architectonische, laat haar werk zich niet volgens de gangbare opvatting als een “toevoeging” van kunst aan de architectuur begrijpen.

“Het lijkt onmogelijk het dagelijks verblijf in dit soort gebouwen draaglijker te maken door er iets aan toe te voegen,” schrijft Theys, “het enige wat we nog kunnen bedenken is de mensen erop wijzen dat ze door hun venster gratis en voor niks eeuwige cinema te zien krijgen.”

De auteur stelt zijn eigen ervaring als voorbeeld. Twee jaar lang zat hij in Schaarbeek te schrijven bij een raam met dik, vervormend glas. Dit gaf zijn blik op de voorbijtrekkende wolken kennelijk iets aparts. Of de grootse en meeslepende wolkenvelden in dramatisch lichtende luchten die hij fotografeerde al of niet vanachter dat vooroorlogse glas genomen zijn, is eigenlijk niet van belang. Ze bekrachtigen vooral zijn wijze raad dat je niet op kunst hoeft te wachten, het volstaat te kijken. En schoonheid is als de vrijheid: ze laat zich niet graag vastleggen. Dit inzicht kan het raadsel van de hond die zonder hinder door de afsluitingen liep, helpen verklaren.

Dan is het wel een contradictie dat kunstenaars er wel degelijk in slagen, schoonheid te strikken, vast te houden en zelfs te verveelvoudigen. Getuige de foto’s van Ann Veronica Janssens’ werken en van niet nader gespecificeerde landschappen, koertjes en merkwaardige sites (een hut, door een Marokkaanse duiker gemaakt uit louter aangeslibd materiaal…). Lossen ze “het raadsel van de verdwenen kat” niet op, ze helpen om ermee te leren leven. Een boek als venster.

KLEURVELDEN

Als het tentoonstellen van kunst in een museum – toch een beschermde ruimte – al zo moeilijk vrij te houden is van storende elementen, hoe moet het dan met kunst in de immer veranderende urbane ruimte? Het straatbeeld in de steden is een amalgaam van visuele tekens uit het areaal van publiciteit, verkeer, stadsmeubilair en architectuur. De hedendaagse kunst heeft, voor zover ze in dit land haar gang kon gaan, nog geen overtuigend alternatief geleverd voor de rustige, hoog verheven standbeelden van verdienstelijke mannen uit vervlogen eeuwen.

Maar er komen andere tijden. In Antwerpen maakt het project dat Anne-Mie Van Kerckhoven in opdracht van de stedelijke vzw Beeld in de stad uitgewerkt heeft, een gerede kans om richtinggevend te worden voor het denken en aanpakken van kunst in het urbane weefsel. Op het budget voor de heraanleg van de licht verkommerde Offerandestraat, ooit een bloeiende winkelstraat, stond 7 miljoen frank ingeschreven om er een artistiek project te realiseren.

Oordelend dat het geen zin heeft het “tamelijk chaotische aanbod aan visuele stimuli” nog te vergroten door het aanbrengen van enigerlei naturalistisch beeldmateriaal, besloot Anne-Mie Van Kerckhoven het straatbeeld samenhangender te maken door middel van egale kleurvlakken. Ze wil die rechtstreeks op de gevels of in de vorm van halftransparante plexiglazen platen op een kleine afstand van de muren aanbrengen. In elk geval zou de structuur van de gevels zichtbaar moeten blijven. De kleurvelden zouden afschaduwingen zijn van “onzichtbare krachtvelden, reflecties van kleuren die ergens anders toe behoren”.

Op het traject, waar de verticale nadruk naar een horizontale overgaat, is er een “verloop in de kleur, in de vorm en het gebruikte materiaal”. Tijdens twee demonstraties in het Oud Badhuis in de Antwerpse Seefhoek, liet Danny Devos een computersimulatie in Quicktime VR van het hele traject zien. De dominerende kleur wordt kennelijk hemelsblauw, zodat de verbinding met de “vanzelfsprekendheid van de lucht boven de huizen” gelegd wordt. Eén enkel pandje wordt met twee rode plexiplaten gemarkeerd, ten teken van gevaar. Sommige architecturale gevelornamenten worden met een goudlaagje ingestreken, als een “kleur die op de gevel schijnt”, of als een “omgekeerd alchemistisch proces”: terug naar de oorsprong. De opgetrommelde huiseigenaars reageerden overwegend positief. Zonder hun akkoord kan het stadsbestuur het project niet laten doorgaan.

Het duurde even voor Anne-Mie Van Kerckhoven een hardnekkig misverstandje uit de weg geruimd had. Sommige eigenaars gingen er immers van uit dat hun gevels een hele opknapbeurt gingen krijgen, en begrepen niet goed waarom de kunstenares slechts enkele zorgvuldig uitgekozen stroken in een kleurtje zou steken, ja dat ze zelfs afbladderende gedeelten zou laten zijn zoals ze zijn. In zeer delicate bewoordingen werd hen te verstaan gegeven dat het eigenlijk om het aanbrengen van een picturaal element gaat. Het werd aan de eigenaars overgelaten om tot de slotsom te komen dat ze zelf voor het onderhoud van hun gevel verantwoordelijk blijven. Na de feestelijke opening van de straat op 12 en 13 juni, kan het grote werk beginnen.

MARTELARESSEN

Rond die tijd toont de Berlijnse galerie Gebauer de serie van 25 nieuwe schilderijen van Jan Van Imschoot, getiteld “The colours of a common dream”, persoonlijke inkleuringen van maatschappelijke visioenen. Daarna is hij in New York, waar hij zijn vrouw te koop zal aanbieden onder begeleiding van fagot, viola da gamba en pauk. De jongste laureaat van de Cultuurprijs van de Stad Gent stelt in de Vereniging van het SMAK (slechts t/m 25.4) schilderijen tentoon waarin hij het genre van het religieuze tafereel als uitgangspunt neemt. Hij doet dat met evenveel bravoure als tevoren met het historieschilderen. De grondstof wordt geleverd door zeven vroegchristelijke martelaressen. Ze verschijnen in hun dubbelgedaante van hedendaagse fantomen. Dat ze al of niet onder dwang hun lichamelijkheid negeren, ter verlichting van de geest, had hen immuun moeten maken voor lust, onlust en dood, maar brengt dat troebele gevoelskluwen nu juist teweeg. Of gebeurt dat alleen in de mannelijke blik, die zo nadrukkelijk over de kunstgeschiedenis heerst? En is hij dan gered, van wie in onnoemelijke pijnen het oog wordt ingedrukt?

Het glacis van Van Imschoot is als de balsem die de lichamen van de martelaressen, bijaldien ze niet zelf zijn verzeept, voor de eeuwigheid moet bewaren.

Jan Braet

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content