In de wereld van Patrick Corillon wemelen de gedachten als een school vissen. Hij traceert hun bewegingen doorheen verhalen die hij met beeldende middelen in de ruimte ensceneert. Nu in het MAC’s, op de oude mijnsite van Le Grand-Hornu.

In het begin was het woord. En het woord was God. En God stond te liegen dat hij zwart zag, soms. Maar soms ook niet. Hij maakte van de wereld een verhaal, met triljoenen subverhalen. Van zijn hoofdpersonages maakte hij geboren vertellers. Gepatenteerde leugenaars ook, die ware gebeurtenissen naar believen aandikten met verzinsels. Zolang ze alles mondeling doorgaven, viel dat niet zo heel erg op. Maar toen de mensen het schrift en de boeken uitvonden, gingen de leugens een taaier leven leiden. Als venijnige bloedzuigers entten ze zich op de waarheid, vormden er een onontwarbaar kluwen mee. En omdat alles geschreven en gedrukt stond, werd het van generatie op generatie doorgegeven, aan eerbied en geloofwaardigheid winnend. En God zag dat het goed, want redelijk spannend was.

Het meeste succes hadden de hoofdpersonages die hun belevenissen met de mooiste beelden wisten te versieren. Beeldspraak nu was een aangelegenheid die niet alleen vertelkwaliteiten maar ook dichterlijke, schilderkunstige en beeldende vaardigheden vereiste. Van hen allen was Homeros de grootste. Hij opende een doorluchtige galerij, een Parnassus waarin Shakespeare en Cervantes, Rubens en Titiaan, Hugo en Flaubert, Magritte en Fellini mochten zetelen. Ze waken er in de loop van de eeuwen over het gehalte van de kunst in de wereld. Ze kijken niet of de waarheid gediend is, maar of de stof goed gebracht is.

Eeuwenlang lagen de grenzen tussen de artistieke uitdrukkingsmiddelen min of meer vast. De dichter dichtte, de schilder schilderde, de beeldhouwer houwde zijn beeld uit het marmer of modelleerde het in klei om er een bronzen afgietsel van te maken. Was het de nerveuze veranderingsdrift van de modernen die uiteindelijk tot een vermenging tussen de media in de twintigste eeuw leidde? Toen de Amerikaanse conceptuele kunstenaars eind jaren zestig het woord als beeld gingen gebruiken, veroorzaakten ze een publieke verwarring die nooit helemaal uitgeklaard raakte. In de Antwerpse gemeenteraad werd in 1996 nog verontwaardigd gedaan over de kosten (33.500 euro) van ‘het hoopje letters’, hooguit ‘het gedicht’ dat Lawrence Weiner op een buitenmuur van het Middelheimmuseum had laten schilderen: ‘ IJzer & Goud in de Lucht; Stuifmeel & Rook op de grond’ is nochtans een dot van een beeld. In sierlijke, grote letters slingert het zich over de hele breedte van de muur en werkt suggestief en direct op de verbeelding in.

Een van de eersten om taal en beeld te verstrengelen was de Brusselse surrealist René Magritte. Zo’n schilderij waarop het kanon en de hemel geschilderd zijn, de vrouw en het bos slechts in letters aangeduid, botst vandaag nog op enig voorbehoud. Het grote publiek verkiest de Magritte van de bolhoeden, het nachthuis bij heldere hemel of de wolk in duifvorm. Mensen als Laurent Busine (54) rekenen zijn tekstschilderijen dan weer tot zijn allermooiste werk: ‘Het woord kan het beeld vervangen. Een vorm kan gevuld worden door het woord. Dezelfde vorm kan twee woorden betekenen. Twee verschillende woorden kunnen in al dan niet identieke vormen voorkomen. Dat buitengewone werk over het denken, dat geen filosofisch denken is, maar dat wat zich op een visuele manier vertaalt’, zegt de directeur van het MAC’s, het museum voor actuele kunst van de Franse Gemeenschap in Le Grand-Hornu.

In de voetsporen van Magritte kiest Marcel Broodthaers volledig voor het ‘visuele denken’, toen hij eenmaal van zijn laatste gedichtenbundel Pense-Bête een sculptuur had gemaakt en zijn poëtisch kunnen voortaan aan de man bracht volgens procedures en vormen van beeldende kunst. (Zoals men later ook in de Antwerpse gemeenteraad vaststelde: een beeld brengt zoveel meer op dan een gedichtje.) Een cruciaal werk in het genre leverde Broodthaers met La Salle Blanche, een door de kunstenaar geïnstalleerde lege kamer, van onderen tot boven met handgeschreven tekstboodschappen volgehangen.

In de dierentuin

Op de door Magritte aangeboorde en door Broodthaers doorgetrokken weg, komen we op een bepaald ogenblik Patrick Corillon (45) tegen. De Belgische kunstenaar die in Luik en Parijs woont, is in de eerste plaats een man van het woord, van de literatuur zelfs. Zijn hoofdpersonage luistert naar de naam Oskar Serti (1881-1959), een door Corillon bedachte Hongaarse schrijver die ons altijd aan het universum van Franz Kafka doet denken. Dezelfde lijdzaamheid, dezelfde doem op de grens van het troosteloos alledaagse en het irreële, scherp en uiterst gebald onder woorden gebracht. In 1992, ter gelegenheid van de Documenta IX in Kassel, leerde het internationale publiek voor het eerst het personage Oskar Serti kennen. Tenminste, wie de moed had om op straat op zoek te gaan naar een bepaald type van verkeersborden, kon zich een eerste idee vormen. Op zo’n wereld- forum toonde Corillon zich van zijn meest bescheiden kant.

Het verschil met de man die dertien jaar later het hele MAC’s voor zijn rekening neemt met de tentoonstelling Les pensées poissons (tot 17/7) wijst niet zozeer op een verandering in attitude. De bescheidenheid van een schimmig personage als Oskar Serti – een alter ego van Corillon – blijft een uitgangspunt. Alleen, van de droeve en poëtische lotgevallen die hem en de andere personages overkomen, heeft de kunstenaar er inmiddels zoveel meer kunnen vertellen en ensceneren. En vooral, hij heeft meesterschap verworven over diverse media: het incorporeren van tekst in de ruimte, de installatie van objecten, het gebruik van digitale en filmische middelen, fotografie. Allemaal met elkaar verweven tot een geheel van fragmenten, en georiënteerd op het hoofddoel: de enscenering van de beelden die de bezoeker bij het lezen en kijken in de ruimte zelf produceert.

Het idee achter de tentoonstelling Les pensées poissons vertrekt van een merkwaardige metafoor. De langdurige observatie van de exotische vissen, de enige overgebleven dieren in de vroegere dierentuin bij Spa, had voor de ik-figuur uit het bijbehorende boek Les pensées poissons enkele verstrekkende gevolgen. Hij kon hun bewegingen onder water volgen en op de duur precies voorspellen wanneer ze uit het water zouden springen om muggen op te slokken. Hun kleuren troffen hem telkens weer. Ze waren zo schitterend dat ze honderden gedachten in hem opwekten, waarvan hij eveneens de beweging kon volgen. ‘Het enige verschil met de vissen was dat ik niet zag waarmee de gedachten zich voedden wanneer ze oprezen. Zochten ze mij? Wilden ze mij soms opslokken?’

Vissen, kleuren, gedachten, bewegingen, gevat in verhalen. Corillon heeft ze uitgezet in de Maas, tussen het Franse Domrémy en de monding in Rotterdam. Elke zaal is een nieuwe halte op het parcours van de Maas. De geserveerde verhalen zijn telkens met de plek verbonden, met al dan niet fictieve personen die er hebben geleefd, dingen hebben gedaan en gedacht waarvan we de grillige loop precies kunnen volgen. Niemand spreekt een woord, alles gebeurt in de diepste stilte.

De plaatsen die we aandoen, nodigen telkens uit tot een andere vorm van lectuur, onveranderlijk neerkomend op een ‘lezen in de ruimte’. In Domrémy gebeurt het via een poppentheater zonder poppen, maar met tekstrollen die elke dag om drie uur door een speler over elkaar heen worden geschoven. Waarom dat zo is, vernemen we pas uit het dramatische verhaal zelf. In Verdun beslaan de teksten zowat de hele vloer van de zaal; we lopen er op de planken uit een van de verhalen, precies de planken die zo’n pijnlijke herinnering wakker roepen bij de verteller; we zien de rode en de groene vloeileggers die onder de brieven lagen waarmee de oorlogsgeliefden noodlottige misverstanden bij elkaar wekten in een poging om ze juist uit de weg te ruimen.

De halte bij Charleville-Mézières is gewijd aan Arthur Rimbaud, die hier geboren werd. Twee geluidloze animatiefilms, met de toetsen van een pc-klavier en een muis in de hoofdrollen, brengen hem een hommage: les voyages et les maladies d’un poète de la modernité. In zijn bloedeigen Luik, de vurige, ontbindt Corillon pas echt zijn duivels. Flinterdun tot onbestaande wordt de grens tussen realiteit en fictie, zodat zelfs ervaren kunstliefhebbers er dreigen in te tuinen. Het eerste verhaal is geweven omheen acht moderne schilderijen, gewillig uitgeleend uit het museum van Luik. Uitgaand van de vaststelling dat veel museumbezoekers meer aandacht besteden aan de uitleg dan aan de werken zelf, presenteert Corillon het Langston-rapport over voornoemde schilderijen. Uit de bevindingen van restaurateur James Langston bleek dat ze alle op de ene of andere manier waren aangetast. Zo heet het over de vermeende barstjes op de Schelpen van James Ensor dat ze veroorzaakt zijn door het rechtkomen van de borstelhaartjes die bij het schilderen op het doek achtergebleven waren. Of was Langstons bevinding gekleurd door zijn al te lange observatie van de werken, wat zijn ogen reddeloos had aangetast?

Zwerfdrift

Met het opduiken van de langverwachte (échte) vissen, verdeeld over drie aquariums, zijn we bij de kern van de zaak beland, nog altijd in Luik. De vissen refereren naar de Luikse aquarellist François Devos (1874-1925). Als reactie op het onbegrip van het publiek voor zijn werk installeerde hij zijn waterverfschilderijtjes alleen nog als achtergronddecor voor vissen in aquariums. Hij observeerde hun reacties en publiceerde die in de studie Een interpretatie van de emotionele stromingen onder water. Zo bijvoorbeeld reageerden drie vissen van een verschillende soort elk op een andere manier op het Zelfportret met de lange neus: de Serranus cabrilla vertoonde tekenen van verbaasde voldoening, de Symphodus tinca drukte respectvolle bewondering uit, en de Scarpa Salpa geamuseerde nostalgie.

We zetten ons tochtje op of langs de Maas verder en belanden nog in een onder water gelopen huis in de Maasvallei, houden even halt onder de brug van Sittard om er het nagebootste patroon van de sterrenhemel te bestuderen, en we eindigen in een hotel in Rotterdam waar we de levensgewoonten van tien vaste kamerbewoners leren kennen. Uiterlijk hier wordt duidelijk dat niet alleen Franz Kafka en Jorge Luis Borges maar ook Georges Perec ( La Vie mode d’emploi) tot de persoonlijke favorieten van de verwoede lezer Corillon moeten behoren.

Tussen een tentoonstelling en een boek is het verschil niet groot, zeker niet als het om Les pensées poissons gaat. ‘Voor Patrick Corillon is de ruimte van het boek site van zwerfdrift, voorwendsel tot de reis, tot romantische omzwervingen. Plek voor de ogen om te doorlopen, doorheen het grafische beeld, op het ritme van de bladzijden, en ook beschrijvende ruimte, georganiseerd als de geografische kaart aan de hand waarvan we, als Novalis, graag het landschap dromen’, zo schrijft MAC’s staflid Denis Gielen op de achterflap. En de kunstenaar zelf noteert: ‘Op avontuur gaan, als in ons favoriete boek (…) per slot van rekening verkozen we om in het diepste van ons boek te blijven.’

‘Eigenlijk zit een verhaal van Corillon vrij simpel in elkaar’, zegt Laurent Busine. ‘Je zit hier, je kijkt naar het plafond. Er kruipt een spin over het plafond. Hij doet een stofje vallen dat in je oog belandt. Je oog wordt rood, je ziet de wereld in het rood. Er overkomt je een ongeluk. Het is een beetje als de wetenschappelijke theorie dat één vleugelslag van een vlinder in Japan voor een luchtverplaatsing zorgt die ten slotte een cycloon kan veroorzaken in de Verenigde Staten. Het is een manier om de wereld vanaf het kortste eind te bekijken: een bel te veel in het water in je glas en de muur zal instorten, dat is de truc!’

Met het oog op de publicatie van een intussen geaborteerd boekproject bij uitgeverij Ludion verdiepte Busine zich twee maanden lang in alle teksten van Oskar Serti en maakte een becommentarieerde index. Daarin nam hij alle gegevens op over personen en gegevens, de reële en de fictieve, zodat alles nog een groter kluwen werd dan God misschien gewild had. De gevolgen bleven niet uit. Busine: ‘Ik had alles compleet ingeslikt en werd zelf een beetje wantrouwig. Ik durfde geen vinger meer te verroeren uit schrik om een buitengewone catastrofe te veroorzaken ( lacht).’ En het antwoord op de door Corillon opengelaten vraag waarmee onze gedachten zich voeden, kan nu simpelweg luiden: met de dingen die we lezen. In het begin was het woord, de wereld is een tekst.

Door Jan Braet

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content