In ‘Moord & Doodslag’, een aparte dubbelroman die vandaag verschijnt, hakken zus Doeschka en broer Geerten Meijsing lustig op elkaar in. Relaas van twee botsende superego’s en één absoluut kunstenaar.

INFO: Doeschka en Geerten Meijsing, ‘Moord & Doodslag’, Querido, 313 blz., euro 22,95.

Zij noemt hem een monster, een grote dief, een bizon van de ergste soort. Hij vindt haar even onuitstaanbaar. Toch schreven zus en broer Meijsing een roman over elkaar en wat voor een. Moord & Doodslag is het meest bizarre, literaire maaksel van de afgelopen jaren. Doeschka en Geerten Meijsing zijn elkaars rivalen in het schrijverschap en komen daar openlijk voor uit in deze amusant provocerende familiekroniek van twee slechte karakters. Doeschka probeert haar versie van de familiefeiten allure te geven door zichzelf en haar schrijvende broer met de bijbelse Kaïn en Abel te vergelijken. Geerten denkt aan de concurrentie tussen Erika en Klaus Mann, kinderen van de bekende Thomas Mann. Maar eigenlijk zitten Doeschka en Geerten in hun schrijverschap aan elkaar geklonken, en ook in hun hang naar het buitensporige, of het nu om drinken of om de liefde gaat. De zucht naar het grote gebaar in woord en daad doet hen beiden telkens ontsporen.

De drie jaar oudere Doeschka (°1947) doet in Moord als eerste haar verhaal over de vijf kinderen Meijsing. Ze steekt niet onder stoelen of banken dat ze het soms moeilijk had met de aandacht die naar haar zusje ging en zeker naar haar schrijvende babybroer (‘een godje op een potje’). Doeschka vertelt uitvoerig over haar recente passage bij haar broer in Syracuse, Sicilië, waar de Schöngeist op paardenleren schoenen van duizend euro in een haveloos appartementje rondschuifelt op zoek naar zijn muze. In het tweede luik ( Doodslag) komt Geerten (°1950) zelf aan het woord. Hij versnijdt zijn autobiografische biecht met een verslag over een moordaffaire die Italië enkele jaren geleden in de ban hield. Een jonge schone zou toen haar baby hebben vermoord. Meijsing beschrijft deze nieuwerwetse versie van de tragische Medea in een nuchter protocol. Hij geraakt pas goed op dreef wanneer hij open en bloot vertelt over de eigen familie. Wie houdt van de betere roddel, vermengd met de nodige lucide misantropie, kan voortaan Jeroen Brouwers links laten liggen. Meijsing is zonder meer zijn meester.

‘Zelf schrijf ik liever niet over mijn achtergrond en familie. Ik vind het – hoe zeg je dat – misschien toch te gemakkelijk.’ Meijsing draait zijn hand niet om voor een leugentje meer of minder, maar hij kan het zo charmant en gentlemanlike formuleren dat je het hem graag vergeeft. Als een rasechte nestbevuiler schudt hij het vroegere huishouden-Meijsing helemaal door elkaar. Er is de mama, die als een echte potentaat alles bestiert en de vader-rechter, die zweert bij een klassieke opvoeding (‘Latijn kent Latijn’). De zoon richt zijn pijlen vooral op Doeschka. Zij vertegenwoordigt voor hem de kaste van de gemaakte schrijvers die pas via een omweg tot schrijven komt. Toch geeft hij toe dat ze onlangs betere boeken schreef, terwijl hij dan weer, aldus een mokkende Meijsing, uit de gratie ligt bij publiek en pers: ‘Het leek waarachtig of we om strijd wilden sterven. Ging het beer beter, dan ging het tijger slechter.’ En zo hakt ‘beer’, alias Geerten Meijsing, steeds weer liefdevol in op ’tijger’, zijn zus.

Uiteindelijk krijgt de vader in het verhaal van de zoon het meeste respect. Zoals zijn vader in het harnas stierf, zo tracht de zoon al schrijvend ook de grandeur van een teloorgaande professie te belichamen. Geerten Meijsing, de Nederlandse ontheemde in het verre Syracuse, voelt zich als de albatros in het gedicht van Charles Baudelaire. Hij is meester van de zee en de artistieke verbeelding, maar in dat vlakke land van hem lacht iedereen met zijn buitelingen en capriolen. Hij is zo slim om zelf met zijn tegendraadse esthetiek te lachen. Hij weet maar al te goed dat er in deze samenleving voor een negentiende-eeuwse absolute kunstenaar, zoals hij zichzelf voelt, geen plaats meer kan zijn. Wie het meeste plezier wil beleven aan dit curieuze pamflet voor artistieke eigenzinnigheid, begint het best met Geertens Doodslag om vervolgens over te gaan tot de Moord van Doeschka. Ook zij is trouwens in de ban van haar broers groots beleden kunst, ook al vertolkt zij in haar nuchtere antwoorden op zijn meeslepende leven het voorbehoud dat menige lezer bij Geerten Meijsings exuberante levensstijl zal maken.

Frank Hellemans

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content