De dienstenrichtlijn moet Oost en West en oud en nieuw met elkaar verzoenen.

Er bestaat toch zoiets als het toeval. Het Europees Parlement hield vorige week zijn grote debat over de dienstenrichtlijn van de Europese Commissie, precies twintig jaar nadat in 1986 in Luxemburg de Europese Eenheidsakte werd ondertekend. Die gaf de lidstaten zes jaar de tijd om een gemeenschappelijke interne markt voor te bereiden, die in 1992 van kracht werd. Die eenheidsmarkt legde op haar beurt de basis van wat de Economische en Monetaire Unie zou worden met de invoering van een eenheidsmunt – de euro.

Rond de tafel zaten in 1986 Wilfried Martens en Ruud Lubbers, maar vooral Margaret Thatcher, Helmut Kohl en François Mitterrand. De totstandkoming van de interne markt, die de weg ruimde voor een vrij verkeer van goederen, was het levenswerk van Commissievoorzitter Jacques Delors. Het was de bedoeling van de dienstenrichtlijn van de voormalige commissaris Frits Bolkestein om die oefening voor de dienstensector te herhalen. Dat wil zeggen voor elke economische activiteit die niet op een trein kan worden geladen, zoals het weekblad The Economist de sector omschreef. Van kappers en loodgieters tot experts in het hogere financiewezen en de hele wereld die daartussen ligt. Diensten maken ondertussen het leeuwendeel uit van de Europese economie.

De richtlijn werd oorspronkelijk geschreven en goedgekeurd door een Commissie die voor de meerderheid uit sociaaldemocraten bestond, in een tijd toen twee derde van de 15 lidstaten door sociaaldemocraten werd bestuurd. Het was dus geen liberale machtsgreep. Het leek op dat moment een logische stap in het vrijmaken van de Europese economische ruimte.

Maar op 1 mei 2004 kreeg de Europese Unie tien nieuwe lidstaten, waarvan acht uit het voormalige communistische blok. Tegelijk stonden en staan de oude Europese economieën onder grote druk van de nieuwe economische reuzen in India en China. Werk verdwijnt naar Oost-Europa en Azië, de sociale welvaartsstaat moet inbinden. De wereld waarvoor de dienstenrichtlijn was geschreven, bestaat niet meer.

Dat wil niet zeggen dat ze overbodig is geworden. Voorstanders wijzen erop dat het verschil in productiviteit en groei tussen Amerika en Europa met de uitbouw van de diensteneconomie te maken heeft. De kunst bestaat erin, zeggen ze, om banen en geld altijd naar sectoren te laten vloeien die in een groeifase zitten. Dat zijn op dit moment diensten. Het probleem in Europa is het grote verschil in welvaart tussen de oude en de nieuwe lidstaten. Het komt erop aan om de nieuwe lidstaten hun prijsvoordeel te laten uitspelen, zonder de welvaart in de oude lidstaten te veel aan te tasten.

De richtlijn die vorige week werd aanvaard, is daarom aangepast en bediscussieerd en uitzonderlijk ingewikkeld geworden. Die tekst wordt nu weer door de Commissie bekeken, met de raad van ministers besproken en daarna naar het parlement teruggestuurd. Tot alle pijlers van het Europese huis het erover eens zijn geworden. Maar aan een dienstenrichtlijn ontsnappen we uiteindelijk niet. Je kunt ook niet voor Europa zijn en tegen het vrijmaken van de Europese markt.

HUBERT VAN HUMBEECK

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content