Pol Deltour
Pol Deltour Directeur van de VVJ Academy

“De X-dossiers” overtuigt niet wegens structureel tekort aan verificatie en synthese.

De fans van Douglas De Coninck en Annemie Bulté hoeven zich geen zorgen te maken, en de overige lezers van De Morgen geen illusies. Het “koningskoppel” van De Morgen – voor de gelegenheid geëscorteerd door de Franstalige journaliste Marie-Jeanne Van Heeswyck van het witte-bewegingsproduct Le Journal du Mardi – blijft in grote lijnen bij zijn eerdere opvattingen over de geruchtmakende zedendossiers van de voorbije jaren. Dat betekent om te beginnen dat het hele verhaal van X1 (Regina Louf) absoluut niet zo fantaisistisch is als elf Belgische topmagistraten begin 1998 lieten uitschijnen. En het betekent verder dat er wel degelijk bepaalde verbanden bestaan tussen het X1-dossier, de zaak-Dutroux, en nog enkele andere verdwijningen, mishandelingen en moorden waarvan jongeren het slachtoffer zijn geweest.

Een “netwerk”, jawel. Daarbij komt dat justitie en politie nooit echt eropuit zijn geweest om de boel te ontrafelen. “Er moest en zou géén netwerk zijn. Om dat te bewijzen, waren alle middelen goed – ook de meest machiavellistische.” Van slechts drie dossiers van de voorbije jaren willen de auteurs geweten hebben dat het gerecht ze zonder gevolg afsloot: de zaak-Di Rupo, het dossier rond de sekte Abrasax en de graafwerken in Jumet. Aan al de rest hangt een meer dan stevige reuk. Volgens Douglas De Coninck is het dat wat ze bedoelen met de ondertitel van het boek: “Wat België niet mocht weten over de zaak-Dutroux”.

De auteurs hebben gelijk wanneer ze (zeker) het X1-dossier beschrijven als niet echt een schoolvoorbeeld van hoe een gerechtelijk onderzoek verlopen moet. Zelfs bij het gevoerde heronderzoek – De Coninck & C° gaan met een opvallend grote boog om het amateurisme van het basisspeurwerk van BOB’er Patriek De Baets heen – blijkt er aardig wat geïmproviseerd. Jaartallen die niet kloppen, foute vertalingen, uit de lucht gegrepen interpretaties: het mag allemaal niet, zeker niet in gerechtelijke dossiers die beslissen over schuld en onschuld, vrijheid en straf. De auteurs hadden er kunnen aan toevoegen dat er eindelijk wat licht in de tunnel is gaan schijnen: tot op het allerhoogste Justitie-niveau wordt de nood aan een verbetering van de expertise vandaag stevig aangevoeld – de psychiatrische expertise voorop.

DE VERSTIKKENDE BRON

“De X-dossiers” heeft nog een verdienste: het vestigt consequent de aandacht op de noden van de slachtoffers van criminaliteit – het weze zedenfeiten of andere gewelddelicten. Enkele Witte Comités verrezen bij de persvoorstelling van het boek zowaar even uit hun as. Dat is absoluut goed. Slachtofferschap, seksueel misbruik en de verhouding tussen rechtszoekende en justitie in het algemeen zijn al te lang onvoldoende geproblematiseerd geweest.

Op die manier horen “De X-dossiers” zonder enige twijfel in de categorie van de meer geëngageerde en maatschappijkritische journalistiek thuis. Het probleem is alleen dat het boek daarin te ver – soms veel te ver – doorslaat. Precies zoals de artikelenreeks in De Morgen dat een kleine twee jaar geleden ook al deed. Dit journalistieke werkstuk is zo eenzijdig als maar kan zijn. Voortdurend wordt vanuit hetzelfde perspectief gewerkt: dat van X1 zelf en van één welbepaalde, op zeker ogenblik van het X1-onderzoek afgezette speurder. De man wordt voortdurend in het boek opgevoerd en liet zich ook on the record door de auteurs interviewen, maar zelfs zonder dat zou een beetje insider hem op den duur wel hebben kunnen situeren. De aanvallen op en karikaturen van de magistratuur, de gerechtelijke politie, de rijkswachthiërarchie en ten slotte ook nog Gentse BOB-speurders volgen elkaar in die mate op, dat er eigenlijk maar één bekwame en rechtschapen speurder meer overblijft in heel dit land: Patriek De Baets, BOB-adjudant en de man die in het begin met het X1-onderzoek was belast.

Die gefixeerdheid op – al bij al – maar een enkele bron, werkt verstikkend. Nergens heb je het gevoelen werkelijk greep te krijgen op “de X-dossiers”. De meest elementaire verificaties werden niet verricht. De Coninck & C° geven er wel de indruk van, niet in het minst aan de hand van indrukwekkende voetnotenreeksen aan het eind van elk hoofdstuk – voetnoten die in hoofdzaak refereren aan processen-verbaal. Intussen weet elke student in de journalistiek dat een proces-verbaal nog geen bewijs is. Bovendien geven de auteurs schoorvoetend toe dat ze van de “X-dossiers” niet alle gerechtsstukken hebben. Dat klopt: voor nogal wat dossiers blijken de processen-verbaal in hun bezit slechts te gaan tot op het moment dat welbepaalde speurders er mee bezig zijn geweest. Het triestige gevolg is dat de lezer absoluut onvoldaan blijft wat de massa’s verificaties, tegeninformaties en – vooral – syntheses betreft, die naderhand door andere, meer bevoegde personen en instanties zijn gemaakt. De schrijvers namen niet eens de moeite het Gentse parket – hun belangrijkste schietschijf – om een reactie te vragen. En dat terwijl het verwijt van “systematische vervalsingen” (!) toch niemand onberoerd kan laten.

Soms wordt het ronduit ergerlijk. Neem de passus: “Dat commissaris Georges Marnette en advocaat Jean-Paul Dumont dikke vrienden zijn, is geen geheim. Hoe dik, is minder duidelijk.” Tja, wat is het nu? Een Gentse BOB’er wordt door de modder gehaald met een intensiteit die omgekeerd evenredig is met de welwillendheid waarmee De Baets bejegend wordt – overigens zonder enige mogelijkheid tot repliek. En eenzelfde inconsequentie treft de benadering van hun eigen collega’s-journalisten die over de X-dossiers andere opvattingen huldigen. Hilarisch is het verwijt dat dezen zich door hun bron(nen) zouden hebben laten “rollen”.

Nu erkennen de auteurs die gechargeerdheid zelf ook wel. Of hun boek juridisch gezien voldoende solide was om veel klachten en schadeclaims te moeten trotseren, vroeg Annemie Bulté me een kleine maand geleden, en ze liet een drukproef opsturen. De tijd ontbrak me om voor het ter perse gaan een serieus antwoord te kunnen geven, maar zelfs dat had geen enkel uitsluitsel kunnen geven. Alleen rechters beslissen of een werk als dit de toets van de journalistieke zorgzaamheid doorstaat, naar de termen waarmee artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek in zulke gevallen wordt ingevuld.

Vanuit deontologisch oogpunt bekeken lijkt er me niet zo veel aan de hand, enkele naamsvermeldingen daargelaten misschien. Ook al verstikt de analyse in eenzijdigheid, al bij al wordt die invalshoek afdoende duidelijk gemaakt aan het publiek. Alles kan beter natuurlijk: de toevoeging van nog een of meer namen aan de auteurslijst ware pas helemààl conform de regels van de beroepsethiek geweest. Spijtig genoeg blijft dat nog moeilijk liggen in een regime dat zijn ambtenaren nog te weinig expressieruimte gunt en van de jacht op lekken een absolute beleidsprioriteit maakt.

Los van de juridische en de deontologische invalshoek, rijst de geheel subjectieve vraag of dit werk de toets van de “kwaliteit” doorstaat. Wat mij betreft, is het antwoord negatief. “De X-dossiers” is niet de analyse waarop ik mij zal verlaten voor een definitieve oordeelsvorming over de zaken Dutroux en X1. Vergelijk het met een tweederangsthriller: als zoete broodjes over de toonbank, maar zo sappig dat het kwijlerig wordt en wat de substantie betreft te nemen met de grofste korrel zout.

Annemie Bulté, Douglas De Coninck, Marie-Jeanne Van Heeswyck “De X-dossiers – Wat België niet mocht weten over de zaak-Dutroux” Houtekiet/Fontein 1999, 543 pagina’s.

Pol Deltour

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content