Sinterklaas brengt pril kindergeluk, maar ook gevaar. Jaarlijks doen zich duizenden ongevallen tijdens kinderspelletjes voor.

DE CONCEPTIE, CONSTRUCTIE en samenstelling van spelletjes voor kinderen moet op risico’s anticiperen. Etiketten moeten voor eventuele gevaren waarschuwen en mogelijke voorzorgsmaatregelen aanprijzen. Bovendien moeten ook ouders en begeleiders hun verantwoordelijkheid blijven nemen.?

Dat stelt de Organisatie voor Informatie en Verbruikersonderzoek (OIVO) in een rapport over de veiligheid van kinderspelen. De organisatie weet haar streefdoel ondersteund door een gedegen wetgeving, die de fabrikanten sinds 1988 een duidelijk eisenpakket voorschrijft in de Europese EN 71-norm. De mechanische en fysieke staat van het spel, de ontvlambaarheid, biodisponibiliteit, hygiëne, elektrische elementen en radio-activiteit ; het ligt allemaal strikt aan banden. Alleen gebeurt de toepassing van de wet niet altijd even grondig, meent zaakvoerster Hilda Ledoux van speelgoedinvoerder Mosa Import bij Namen. ?Franse inspecteurs, bijvoorbeeld, treden veel strenger op dan hun Belgische collega’s.?

Toch ligt zelden het speelgoed zelf aan de basis van een ongeval. Dat doet zich meestal voor vanuit de spelsituatie en het roekeloze enthousiasme waarmee kinderen die plegen te beleven. ?Elektrisch speelgoed is bijzonder vatbaar voor kortsluitingen als de batterijlader slecht is afgewerkt,? weet Eric Des Pouy, verantwoordelijk voor de kwaliteitscontrole bij Mosa Import. ?Pluchen diertjes zijn onveilig als het kind er de ogen van kan rukken en doorslikken, of als er een lang lint aan vastzit waarin ze verstrikt kunnen raken. Rollende speeltuigen moeten voorzien zijn van een veiligheid, zodat ze kinderen niet kunnen meeslepen. Speeltuig met pijltjes mag alleen als die pijlen uitgerust zijn met een moeilijk verwijderbaar beschermingselement. Tenslotte kunnen ook de materialen, waaruit het speelgoed vervaardigd is, problemen opleveren : tijdens testen in een laboratorium ontdekten we een overdosis zware metalen in verschillende speelgoedstukken. Omdat een kind daar wel eens aan knabbelt, neem je die best uit de handel.?

In deze Sinterklaasperiode dweilen inspecteurs van het Ministerie voor Economische Zaken de speelgoedwinkels in het hele land af om het onveilig speelgoed uit de rekken te vissen. Voor, naar verluidt, de strengste controle ooit. ?De gewraakte stukken onderwerpen we hier of in een van Europa’s vijftig erkende labo’s aan een doorgedreven onderzoek,? zegt een woordvoerder van de ministeriële dienst Productkwaliteit. ?Zo’n test kost gemiddeld 18.000 frank per product, maar is niet verplicht. De wetgever rekent op de goede wil van fabrikant of invoerder : als die vermoedt dat het speeltje conform de regels is, mag hij het product in de rekken van de winkels leggen.?

DEFINITIE.

De Belgische speelgoedmarkt groeit. Vorig jaar was ze nog goed voor 11,5 miljard frank omzet, waarvan overigens zestig procent in het laatste kwartaal gerealiseerd wordt. Voor een oordeel over de relatie tussen kwantiteit en kwaliteit van het Belgische speelgoed is het nog te vroeg. De inspectie zal haar onderzoek pas binnen enkele maanden afronden. Maar waakzaamheid is wel geboden, beseffen ze bij OIVO. ?Klein speelgoed of kleine onderdelen van speelgoed zijn gevaarlijk. Een kind kan die doorslikken of ze in zijn neus of oor steken. Scherpe kantjes kunnen de binnenkant van de mond beschadigen, losgekomen stukjes doorslikken kan tot nog zwaardere problemen leiden. Nochtans zijn dit soort ongevallen niet gedekt door de EN 71-norm, die voor de speelgoedfabrikanten geldt.?

Om de norm omvattender te maken, dringt zich eerst een meer grondige omschrijving van het begrip speelgoed op. Die definiëring bestaat wel al, maar ze is onduidelijk en voorbijgestreefd. ?De grens tussen sport en spel, bijvoorbeeld, is dun,? zegt Claire Dannau van OIVO. ?De wet stopt alles in de categorie spellen, bestemd voor een publiek jonger dan veertien jaar. Er wordt uitzondering gemaakt voor sportieve gebruiksvoorwerpen. Dat creëert ruimte voor een aantal producten op de grens tussen sport en spel. Rolschaatsen, bijvoorbeeld, dienen om een sport te beoefenen, maar de strategie van de fabrikanten richt zich ook op de verkoop aan kinderen. Door ze niet als spel, maar wel als sportvoorwerp te laten catalogeren, ontsnappen de fabrikanten aan allerlei verplichtingen. Zoals de eis om beschermende kledij bij het gebruik van hun product te verplichten, of dan toch aan te prijzen op de verpakking.?

Bovendien is de grens tussen de leeftijden vervaagd. Spelletjes bereiken steeds jongere kinderen, tieners schakelen vroeger op andere types van vermaak over. Alleen houdt de wet daar geen rekening mee. ?We moeten naar heel specifieke normen voor bepaalde producten,? vindt Dannau. ?Er moet, bijvoorbeeld, onderzoek komen naar het effect op lange termijn van het gebruik van computerspellen.?

Ondanks allerlei (wettelijke en andere) inspanningen blijken kinderspellen verre van ongevalvrij. Dat leren de cijfers, verzameld in het kader van het European Home and Leisure Accidents Surveillance System (EHLASS), dat de ongevallen met kinderspeelgoed in de EG-lidstaten probeerde te registreren. In Nederland, Groot-Brittannië en de Scandinavische landen werden voor het onderzoek alle diensten voor spoedopname gecontacteerd. België hield het bij een steekproef. Vier Belgische ziekenhuizen namen aan het project deel : het UZ in Antwerpen, het Erasmus-ziekenhuis in Brussel, het UZ van Gent en het Centre Hospitalier Régional van Namen. EHLASS wilde de risicofactors duiden, de gevolgen van de ongevallen onderzoeken en de omstandigheden doorlichten waarin ze zich voordeden. ?Een vergelijkende statistische waarde heeft de studie niet,? zegt Claire Dannau, ?maar ze geeft wel een kwalititatief beeld van de problemen die België op dat vlak heeft.?

NIET DODELIJK.

In 1993 registreerde EHLASS in België alleen 17.806 ongevallen. Eén op drie daarvan treft jongeren tot vijftien jaar, één op tien doet zich voor in een spelsituatie. Jongens blijken kwetsbaarder dan meisjes. Ze zijn meestal het slachtoffer van valpartijen, in tweede instantie van botsingen of slagen. De meeste ongevallen doen zich voor in de buurt van de school of het huis. Ze veroorzaken allerhande blessures : vooral verrekkingen (35,6 procent), maar ook schaafwonden (21,2 procent) of breuken (18,1 procent). De bovenste ledematen worden het meest geraakt, daarna volgen het hoofd en het gezicht, lichaamsdelen waar jongeren tot vijf jaar uitermate kwetsbaar zijn. Echt zware problemen doen zich zelden voor. De helft van de slachtoffers kan met een elementaire of zelfs zonder zorgverlening naar huis terug. Slechts acht procent moet in het ziekenhuis blijven, dat gebeurt vooral met heel jonge kindjes. In het referentiejaar noteerde geen van de vier betrokken ziekenhuizen een dodelijk ongeval tijdens het spelen.

De bal is een van de grootste boosdoeners. Hij berokkent vooral blessures aan kinderen tussen vijf en veertien jaar, tijdens de lessen lichamelijke opvoeding of in georganiseerde sportevenementen. Ongevallen met een bal veroorzaken allerlei verrekkingen, kneuzingen, zelfs breuken van de ledematen, maar leiden zelden tot hospitalisatie. De balspellen delen hun trieste koppositie met de toestellen van het speelplein : ook schommels en aanverwanten richten veel kwaad aan. Niet zelden in de vorm van relatief zware blessures : op het speelplein breken bijna twee keer zoveel kinderen een arm of been als in andere spelsituaties. Claire Dannau : ?Speelpleinuitbaters plaatsen toestellen die in principe alleen voor kinderen van een bepaalde leeftijd bedoeld zijn. Ze houden er geen rekening mee dat de kinderen van alle leeftijden op een speelplein door elkaar krioelen en dat ze allemaal alle toestellen willen gebruiken.?

Een remedie ? ?Wettelijke middelen,? antwoordt Claire Dannau voor. ?Een reglementair en normatief kader moet de karakteristieken en de veiligheidseisen vastleggen, waaraan speelpleinen en speltuigen in de buitenlucht moeten voldoen. De Europese Unie werkt daar op dit ogenblik trouwens al aan. Behalve de technische directieven moeten we ook proberen de verschillende actoren op het speelplein te responsabiliseren. Dat kan via een basisreglement en een reeks specifieke toepassingen. De geldende EN 71-norm verdient nog enige verfijning en naar de ouders en de opvoeders toe blijkt sensibilisering noodzakelijk.?

Frank Demets

De bal is de grote boosdoener.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content