Marnix Verplancke

In de lente van 1941 kwam Olivier B. Bommel voor het eerst de Tom-Poesstrip van Marten Toonder in gewandeld. De beer zou al vlug het hoofdpersonage worden en met zijn gestuntel de hele wereld veroveren. Portret van een zestigjarige ‘heer van stand’.

Van alle beren ter wereld zijn er twee die het werkelijk verdienen in de geschiedenisboekjes opgenomen te worden. De eerste is een Engelse beer ‘met een groot verstand’, zoals hij het zelf graag zegt, die sinds hij Walt Disney tegen het lijf liep zowat overal grote sier maakt: Winnie the Pooh. De andere daarentegen is een veel schimmiger figuur. Hij loopt niet zo graag in de kijker, doet zijn goede daden liever ongezien en leidt sinds hij vijftien jaar geleden in het huwelijksbootje stapte met zijn buurvrouw Annemarie Doddel een teruggetrokken leven. Na 177 avonturen is Olivier B. Bommel dus mediaschuw geworden. Maar het is ooit anders geweest, want op het toppunt van zijn succes stond hij iedere dag in de krant, en dat niet alleen in zijn eigenste Nederland, maar ook in nog wel twintig andere landen. Ollie, zoals Doddeltje haar schattebout steevast noemt, wordt dit jaar echter zestig, en als dat geen reden is om deze zelfverklaarde ‘heer van stand’ te eren, weten wij het ook niet meer.

In de lente van 1941, na twee verhalen waarin Tom Poes de hoofdrol had gespeeld, merkte striptekenaar Marten Toonder dat er iets ontbrak aan zijn concept. Hij zag dat het niets werd met alleen maar een verstandelijk ingestelde kat in de hoofdrol. Zij moest een tegenhanger hebben in een meer emotioneel reagerende figuur. ‘Ik had een B-figuur nodig’, aldus Toonder in een interview, ‘Bommel dus. En die is langzamerhand gegroeid.’

Op 12 juli van datzelfde jaar, in Tom Poes in den toovertuin, kwam daar dan opeens die beer in het plaatje gewandeld. Olivier leek Toonder wel een leuke voornaam en de B. voegde hij eraan toe om de beer belangrijker te laten lijken dan hij in werkelijkheid is. Want Ollie is een heer die het nodig vindt dit ook over zichzelf te zeggen, en het zijn natuurlijk geen echte heren die dit doen. Ook al zul je het hem nooit horen zeggen, Bommel hoort in feite bij de nouveaux riches. ‘Geld speelt geen rol’ is een van zijn favoriete uitspraken en wanneer nodig neemt hij een brede graai in zijn portefeuille, maar deze rijkdom is van recente aard. Zijn vader was immers een Amerikaanse oliebaron met een jaknikker in de achtertuin. Ollies wansmakelijk geruite jasje herinnert trouwens nog aan deze Amerikaanse afkomst. In het vijfde verhaal zou Ollie het kasteel Drakenburcht kopen en het omdopen in Bommelstein. Met het kasteel kwamen 72 meter boeken en een knecht die naar de naam Joost luisterde. Maar pas wanneer de echte adel op bezoek kwam, in de persoon van de hanige Querulijn Xaverius markies de Canteclaer van Barneveldt, bekend van de uitspraak ‘Fi donc, de aarde wordt steeds platter. Een schijf, bewoond door rapalje en botteriken. Het is affreus’, schafte de beer zich in zeven haasten een voorvaderlijk servies aan.

DE KERN VAN DE ZAAK

Juist het feit dat Bommel als kasteelheer niet goed weet hoe zich te gedragen, maakt hem voor de lezer van deze strip die bestaat uit ‘drie plaatjes en een hele lap tekst’ zo innemend. Een Bommel neemt zichzelf heel serieus, maar hij is – afgezien van Joost dan – ook de enige die dit doet. Centraal in zijn bestaan staat zijn status als heer, en wat daar allemaal bij komt kijken, want een heer wordt nooit goed begrepen. Toch zet hij zich ondanks zijn tere gestel ten volle in voor het belang van het algemeen en dit zonder te vergeten welke raadgevingen hij van zijn goede vader heeft meegekregen. ‘Sinds Jezus van Nazareth’, zo merkte Jan Wolkers ooit in dit verband op, ‘heeft geen sterveling meer zo hartgrondig en waarachtig zijn goede vader aangeroepen als Bommel.’ Een heer voelt zijn omgeving ook heel fijn aan en weet zelfs in barre tijden de kern van de zaak correct in te schatten, zoals bleek in Heer Bommel en de waarde-ring: ‘Alles ben ik kwijt! Mijn horloge, mijn tandenstoker en mijn goud! En ondanks mijn heldhaftige tegenstand heb ik een groot aantal bletsuren opgelopen. De overmacht was te groot.’ Ach, een heer ziet zich genoodzaakt altijd zijn eigen eenzame weg te gaan, zo denkt Bommel graag. Maar in realiteit is hij echter een stumper die keer op keer zichzelf in de nesten werkt en dan een beroep moet doen op de rationele Tom Poes om het zaakje met een list op te lossen.

Van een bijfiguur werd heer Bommel al vlug de hoofdrolspeler in Marten Toonders verhalen. De olijke beer, met zijn talloze, vooral heel menselijke, kleine kantjes vertederde jong en oud, terwijl Tom Poes vooral beschouwd werd als een hinderlijk betwetertje. Een keertje heeft Toonder zelfs een verhaal zonder het witte katje gemaakt, Heer Bommel en het griffoen-ei, maar zowel maker als lezer voelden dat er iets ontbrak. In het volgende verhaal werd het tweetal herenigd en tot op de dag van zijn huwelijk onderhield Bommel een innige vriendschap met zijn compagnon de route.

Wie een heer van stand tot zijn recht wil zien komen, observeert hem natuurlijk het best in zijn eigen biotoop, zo wil een oude wijsheid en voor Bommel is dat Rommeldam. Net buiten dit stadje, gelegen aan zee en omgeven door de Zwarte Bergen en het Donkere Bomen Bos, vinden we slot Bommelstein, met zijn vier torens en zijn verweerde muren. Niet ver daarvandaan staan de huisjes van Tom Poes en juffrouw Doddel en wie zich nog een boogscheut verder waagt, komt op het landgoed van de markies de Canteclaer terecht. Met enig geluk hoort u hem dan een van zijn befaamde poëmen voordragen zoals: ‘Alle rozen zijn vannacht vergaan / en de dageraad bracht regen, / die nu ruiselt in mijn oprijlaan / Làci! Ik kan er niet meer tegen.’ En met reden, want Rommeldam lijkt wel een beschavingsoase binnen een grote, mythische en vooral heel boze wereld. Aan de stadsrand beginnen de mistige moerassen en de akelige heidevelden. Overal struinen dwergen en oude besjes rond. Wie zich te ver waagt, valt in handen van de Labberdanen of de Zwelbasten of hij verdwaalt hopeloos op de vlakte van Lammermoer. Wellicht geen pretje om daar te leven, maar dat is niet echt aan de inwoners van Rommeldam te merken. En het is daar dat het pas echt interessant wordt.

DICKERDACK EN DORKNOPER

Ook al lijkt Toonders fantasiewereld er een van kinderlijke griezelverhaaltjes te zijn, wie iets beter kijkt, ontdekt onder deze bovenlaag een heel herkenbare, hyperrealistische ondergrond. In Rommeldam verloopt alles immers heel gewoon. De dieren die daar wonen, hebben heel menselijke trekken. De avonturen van Tom Poes en heer Bommel zijn dan ook sterk verwant aan de fabels van Aesopus en Jean de La Fontaine, en ook Reinaert de Vos lijkt nooit ver weg te zijn.

Neem nu bijvoorbeeld burgemeester Dickerdack die we vooral in De Kleine Club aantreffen, zich in een limousine met chauffeur laat rondrijden en zijn beleid baseert op de grieven van de hooggeplaatsten van de stad. Voor de kleine man wil hij ook wel eens iets doen, op voorwaarde dat het geen geld kost. Veel werken doet hij natuurlijk niet, want daarvoor heeft hij Dorknoper, zijn ambtenaar eerste klasse. ‘Uw belastingafhandeling is geproblematiseerd door het terugkoppelen van de ambtenaarstoeslagen. Dat heeft tot chaotisering geleid, zodat we nu in een beslissingsmoment geraken’, zegt hij van tijd tot tijd in zijn beste ambtenarees, om te vervolgen met: ‘U hebt waarschijnlijk abusievelijk gekalendeerd. Er is tenminste niets monetaristisch ontvangen. Ik geef u nog drie dagen; dat is genoeg zorgbreedte.’

Dorknoper kent alle gemeentewetten uit het hoofd, ziet erop toe dat alle voorschriften worden gevolgd en is steeds bereid tot een minnelijke schikking. Maar probeer hem geen steekpenningen te geven, want dan stapt hij onverbiddelijk naar commissaris Bulle Bas. ‘Je bent er gloeiend bij’, reageert deze dan onvermijdelijk. ‘Wat je te zeggen hebt, zullen we netjes opschrijven, zodat we het later tegen je kunnen gebruiken.’

Wat is een dorp zonder dorpsgek en aangezien Rommeldam een heuse stad is, behoort Wammes Waggel tot de top van zijn soort. ‘Hallo luitjes’, begroet hij iedereen, terwijl hij nog maar eens in de luren wordt gelegd. Zie je midden in de winter een stalletje waar zonnecrème en strandballen worden verkocht. Wammes zal de uitbater wel zijn. ‘De zaak loopt helemaal niet’, klaagt hij dan. ‘Gek hè? Een poosje geleden ging het nog zo goed.’ Maar dan passeert er iemand die voor een appel en een ei het zaakje van hem wil overnemen, ‘Wat enigjes’, reageert de domme gans, waarna ze de eetwaren naar binnen slaat.

Maar een mens leeft natuurlijk niet van brood alleen. Af en toe dient ook de geest gevoed en daarvoor is kunst natuurlijk het middel bij uitstek. Vraag het maar aan Terpen Tijn, de abstracte schilder die iedereen aanmoedigt vanuit de grofstoffelijke trillingen diep in zich te werken. Het komt er niet op aan te kladderen wat je ziet, maar wel ‘eh…dinges’. Af en toe is de inspiratie zo groot dat er gewoon geen woorden voor zijn.

En natuurlijk mag in een stad als Rommeldam de wetenschap – in de gedaante van de universiteit – niet ontbreken. De Oost-Europese professor Prlwytzkofsky ‘met ener z in der midden. Der goede dag’ probeert op ‘gans wetenschappelijker wijze’ de mysteries van het herenbestaan op te lossen en hanteert daarbij een wel bijzonder Germanistisch taalidioom. Zo declameert hij bij het zien van een ufo: ‘Praw! Een onbekender vliegender voorwerp! Ach, der fenomeen heeft mij der hoedesbol gans verschutterd! Maar ik moet zijne vlucht snel volgen gaan, daarmee hij mij niet ontkomt. Dit vraagt ener wetenschappelijker onderzoeking!’ In de praktijk komt hij constant in aanvaring met zijn boosaardige collega Sickbock, een ‘onwetenschappelijker kwak’ aldus de professor, zeker waar het erop aankomt onderzoekssubsidies binnen te rijven.

VOLVETTERS EN OUDE SCHICHT

Niet alleen de Rommeldammers komen heel bekend over, ook hun belevenissen lijken soms wel spiegelbeelden van de onze. Toen lijnen in de mode kwam, ontmoette heer Bommel de Volvetters. Toen hij met zijn Oude Schicht te lang in de file stond, probeerde hij de vooruitgang te stuiten en met de atoomkracht uit de ‘spliterwt’ dacht Sickbock zich profijt te kunnen doen.

Of het nu over new age, corruptie op gemeentelijk niveau, rock-‘n-roll, het ijzeren gordijn, film of de energiecrisis gaat, heer Bommel heeft er wel mee te maken gehad en dankzij een paar listen van Tom Poes is alles weer op zijn effen gekomen.

Bijna automatisch rijst hier natuurlijk de vraag naar de politieke positie van Bommel, want wie zich in het maatschappelijk debat mengt en problemen oplost, doet dit vanuit prioriteiten en die horen tot het politieke. Ook hier blijkt Olivier B. Bommel een echte heer te zijn. Wanneer in het verhaal Tom Poes en het wegwerk – verschenen in volle Koude Oorlog – de kopkleppers al te veel op Russische soldaten lijken, neemt Joost ontslag: ‘Ik kan niet bij een heer dienen die aan politiek doet!’ geeft hij als reden. ‘De wereld is al onrustig genoeg, als ik het zo mag uitdrukken.’ Waarop Bommel geschrokken maar toch heel typisch reageert met: ‘Politiek? Ik? Ik zou aan politiek doen? Heb je ooit zoiets gehoord, Tom Poes? Ik weet niet eens wat het is! Niet dat ik het niet weet, natuurlijk, maar ik zou het zo gauw niet kunnen zeggen, als je begrijpt wat ik bedoel!’

En ook Marten Toonder benadrukte het apolitieke, in feite liberale, standpunt van zijn creatie: ‘Politiek ben ik helemaal niks, maar ik geloof in het individu, in de mens zelf en ik heb een ontzettende hekel aan en zelfs angst voor de menigte, de massa. Bommel is eigenlijk een individu, terwijl Tom Poes degene is die altijd weer aansluiting probeert te vinden bij de massa, en dat noemt hij dan een list. Zodat je maar weer niet opvalt en het allemaal weer in orde is. Maar voor je individuele gevoel is dat natuurlijk helemaal niet in orde.’

De structuur van een Bommelverhaal is heel stereotiep. Gaat heer Bommel niet op reis naar het buitenland om er met het onbekende geconfronteerd te worden en de zaak tot in de puntjes te regelen, dan komt het onbekende wel naar Rommeldam in de vorm van een persoon of een ding, of zijn er een paar ongure creaturen zoals Bul Super en Hiep Hieper die de publieke orde willen verstoren. En ook in ieder verhaal afzonderlijk komt hetzelfde schema terug. Eerst worden heer Bommel en Tom Poes met iets onbekends geconfronteerd. Naïefweg neemt de beer aan dat dit onbekende alleen maar positieve kanten heeft, tot het een bedreiging lijkt te vormen die dan met een list afgewend wordt, waarna het happy end gevierd wordt met ‘een eenvoudige doch voedzame maaltijd’.

REUSACHTIGE BREINBAAS

Wat, zo kunnen we ons dan terecht afvragen, is er dan zo speciaal aan die Bommel dat hij met zijn gestuntel de hele wereld veroverd heeft? En dat is de taal die Marten Toonder hanteert en die in feite een uitvloeisel is van zijn politieke standpunt.

In zijn strip werd Toonder nooit boodschapperig of moralistisch, integendeel, hij nam juist iedere vastgeroeste moraal op de korrel en ondergroef die met een flinke dosis ironie en relativering. Het uit 1966 daterende Het nieuwe denken begon hij bijvoorbeeld met: ‘Eertijds lag de blanke top der duinen te blinkeren in de zonnegloed terwijl de witte meeuwen boven het brede strand scheerden. De groeiende stad en de technische vooruitgang eisen echter hun tol – en het is te begrijpen dat de regering dit braakliggende terrein heeft aangewezen als stortplaats voor vuilnis.’

Toonder hield er ook van eufemismen en filosofische nonsens te gebruiken zoals de boeven die hij zakenlieden noemde of in ‘Alles is mogelijk, behalve wanneer het niet mogelijk is’. Ook in het door elkaar halen van spreekwoorden was Toonder een meester. Iemand het merg onder de nagels vandaan halen, is een leuk voorbeeld of Bommels verontwaardigde uitroep ‘Hier staat een gestudeerde heer voor u, die zich niet met een appeltje in het riet laat sturen!’ Toonder sprong zo creatief om met de taal dat hij hele reeksen nieuwe woorden maakte, woorden die soms volstrekte nonsens waren, maar de lezer toch lieten aanvoelen wat er bedoeld werd. Wat bijvoorbeeld te denken van het gedicht Barlemanje waarvan de eerste strofe luidt: ”t was grol en gloei en slomig broei / in lure, slore stirren. / Het was sar stomig in mijn krol, / daar stunk een kwalm van schit en brol / en sloomden slome knirren.’ Slechts één ander schrijver kreeg dergelijke suggestieve klanken uit zijn keel en dat was Lewis Carrol. Toen Toonder voor het eerst kennismaakte met zijn geschriften dacht hij dan ook ontzet: ‘Hé, die schrijft net als ik.’

Een mooi voorbeeld van een nieuw woord waarvan toch meteen duidelijk is wat het betekent, vinden we in Kwetals antwoord op Bommels vraag hoe het met hem gesteld is: ‘Niet zo goed. Mijn haar is in de verknoping geraakt en dat geeft kriebels en baardkramp.’ En wanneer dit wereldvreemde ventje voor het eerst een paraplu ziet, reageert hij met ontzag: ‘Een paar aplu. Er zit een noppige stroel in de bolling. Bommel is een reusachtige breinbaas.’

Maar ook al hebben baardkramp en breinbaas de standaardtaal niet gehaald, een aantal van Marten Toonders bedenksels hebben dat wel. ‘Kommer en kwel’ is er bijvoorbeeld zo eentje. Sinds de zestiende eeuw bestond de uitdrukking ‘kommer en gebrek’. Pas op 20 april 1960 zag ‘kommer en kwel’ het daglicht, in Heer Bommel en de Hachelbouten. Ook ‘minkukel’ en ‘denkraam’ zijn vondsten van Toonder, net als ‘zielknijper’ in de betekenis van psychiater. Tot dan toe verstond men er – in navolging van Multatuli – een dominee onder.

Al bij al is het huwelijk van Olivier B. Bommel en zijn Doddeltje voor de literatuur dus geen goede zaak geweest. Sindsdien hebben we alle nieuws uit Rommeldam moeten missen. Al vijftien jaar lang zit het gelukkige koppel op slot Bommelstein en zoals we weten, valt er over geluk niet veel te zeggen. Anderzijds zijn 177 avonturen natuurlijk niet niks en we mogen hopen dat heer Bommel nu van een welverdiende rust geniet, want om het met de woorden van de markies te zeggen: ‘Reeds zijn de dagen aan het lengen / Een knop berstte gister in mijn gaard’ / Laat ons thans een dronk uitbrengen / op hem die ’t erf der vaad’ren trouw bewaart’.

Een Heer in de kracht van zijn leven!, Marten Toonder, Bezige Bij, Amsterdam, 467 fr. (11,6 euro)

Marnix Verplancke

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content