Walter Pauli

Geen politicus, koning of kardinaal werd gekozen tot Belg van de Eeuw. Die eer is voor een man die dit land en zijn bewoners zowaar enig gevoel van nationale trots wist te geven. Voor Eduard – Eddy – Merckx.

Er is iets merkwaardigs met de uitslag van het referendum voor de Belg van de Eeuw. Hoewel alleen Vlamingen hebben gestemd – lezers van Knack, kijkers van VTM – prijken op de eerste drie plaatsen drie rasechte Franstalige Brusselaars: Eddy Merckx, koning Boudewijn, Jacques Brel: francofoon in de huiselijke kring, al hebben ze alledrie ‘iets’ met Vlaanderen. Nog merkwaardiger is dat de top-vijf vervolledigd wordt door Victor Horta en René Magritte: Belgischer kan niet. De leeuwenvlaggen blijven schaamtevol in het foedraal, en – hoeft het aangestipt – geen mens die het in zijn hoofd haalde om een stem te geven aan de bedenker van “Wat we zelf doen, doen we beter”. Die slogan is hier andermaal ontmaskerd als een arrogant sofisme.

Het moet dus zijn dat de Brussels-Belgische smeltkroes een duidelijke meerwaarde oplevert. Brussel staat voor een mondaine cultuur – voor oh la la en vrolijk, zo zong Liesbeth List Brel achterna – en die wereldwijsheid breekt het stugge Vlaamse provincialisme open. Flandriens, allemaal goed en wel: ze zijn een beetje degelijker dan de gemiddelde Brusseleir, spaarzamer vooral, en ze zien zichzelf als een wilskrachtig werkvolk. Dat is goed voor renners als Briek Schotte, Herman Vanspringel, Michel Pollentier: schitterende carrières met wereldtitels en klassiekers en rondes en een oneindige reeks ereplaatsen, maar nooit de absolute top gehaald, het vedettendom. Nooit kreeg het publiek het gevoel van a star is born. Echte kampioenen moeten niet alleen kunnen stompen en vloeken, ze moeten ook hongeren naar meer, naar het hoogste. Vlaamse kracht, verruimd door de Brusselse horizon: het lijkt een ideale combinatie, vooral als wipplank om vanuit België Parijs te veroveren.

Het beste criterium om iemand als “Belg van de Eeuw” te verkiezen (jammer, maar vrouwen kwamen nauwelijks in beeld), is dat hij in zijn vak tot de absolute wereldtop behoorde. Vanuit die redenering verrijkte België de mensheid in deze twintigste eeuw met drie markante figuren. Drie persoonlijkheden die zelfs de meest chauvinistische Fransman zal erkennen als primi inter pares: Jacques Brel, Hergé (hier als zesde gestrand), en Eddy Merckx.

Het essentiële verschil tussen Merckx en de eerste twee bestaat er namelijk in dat Brel en Hergé nog een schijn van concurrentie moeten dulden. Als Edith Piaf non, je ne regrette rien zingt, doet dat nog altijd rillen van ontroering. Veel stripkenners plaatsen het oeuvre van Franquin (ook een Belg) naast of op zijn minst vlak onder dat van Hergé. Geef toe, Haddock of Guust Flater, het blijft moeilijk kiezen tussen de twee meest prominente verpersoonlijkingen van de Belgische beperktheid.

Met Eddy Merckx is het dan weer helemaal niet moeilijk kiezen. Toen het toonaangevende Franse wielertijdschrift Vélo deze zomer een selectie maakte van de tien meest imponerende overwinningen in klassiekers, zaten er daar vier van Eddy Merckx bij. Een lijst met markante ritzeges in Tour of Giro zouden een soortgelijk beeld geven. Ongeveer de helft voor Merckx, wat overblijft voor de rest van het peloton. Vergelijkingen met Eddy Merckx zijn dus zinloos, ten minste binnen zijn eigen sporttak. Er is er misschien één die zijn sport even onnavolgbaar domineerde als Merckx dat ooit deed: Mohammed Ali. Maar verder, hoeveel geniale uitzonderingen van het niveau van Merckx lopen er rond, binnen of buiten de sport? Wellicht symboliseren The Beatles voor de popmuziek, of Picasso voor de twintigste-eeuwse schilderkunst, wat Eddy Merckx voor het wielrennen heeft betekend en bij uitbreiding voor sport in het algemeen. Beter kan niet, niemand kan bij hen in de schaduw staan.

KANNIBAAL

Hoe de volle glorie van het fenomeen Merckx oproepen? Ja, er is natuurlijk die geweldige erelijst. Ze maakt als het ware deel uit van het nationale patrimonium. Neem eerst de rittenwedstrijden. Hij won vijf Tours, vijf Giro’s, één Vuelta, één Ronde van Zwitserland drie keer Parijs-Nice, verder wat “grut” (een renner die alleen al die restjes zou winnen, wordt geloofd voor zijn prachtige carrière: vier Rondes van Sardinië, tweemaal de Ronde van België en de Catalaanse Week, één Midi Libre, Dauphiné Liberé, Ronde van Romandië, Ronde van Catalonië,…) Dan de klassiekers: zeven keer Milaan-Sanremo, vijf keer Luik-Bastenaken-Luik, drie keer Parijs-Roubaix, Gent-Wevelgem en de Waalse Pijl, twee keer de Ronde van Vlaanderen, Ronde van Lombardije, Amstel Gold Race en Omlooop Het Volk, één keer Parijs-Brussel, Scheldeprijs en Henninger Türm.

Verder won Eddy Merckx drie wereldtitels, één nationale driekleur, veroverde hij het werelduurrecord, was hij zeven jaar onafgebroken winnaar van de Super Prestige Pernod – vergelijkbaar met de nummer één-positie in het UCI-klassement vandaag – won hij één Nationale Trofee voor Sportverdienste, werd hij zes keer Belgisch Sportman van het Jaar en drie keer Wereldsportman van het Jaar. Vooral die laatste titels bevestigen de kortzichtigheid van het (grotendeels Amerikaanse) journaille dat het onlangs presteerde om Merckx niet op te nemen in de top-tien van sportmannen van deze eeuw, zogezegd omdat wielrennen als topsport “te beperkt” zou zijn. Hoe indrukwekkend dat coureurke wel was, illustreert het feit dat Merckx die trofee zelfs in 1974 in de wacht sleepte. Dat wil zeggen: in het jaar van het WK voetbal waarin Johan Cruyff furore maakte.

Wie Merckx’ erelijst doorneemt, kan vooral de opeenstapeling van overwinningen niet negeren. Vandaar ook Merckx’ onappetijtelijke bijnaam: de Kannibaal. Vaak slaagde een renner erin om Merckx in één proef te overtreffen. Zo is Roger De Vlaeminck recordhouder in Parijs-Roubaix, wonnen Johan Museeuw en Fiorenzo Magni één Ronde van Vlaanderen meer dan Merckx, en zegevierde Sean Kelly zelfs zes keer in Parijs-Nice, dubbel zoveel als Merckx. Maar daar gaat het niet om. Merckxiaans – ook meer dan een kwarteeuw na het einde van zijn carrière behoort dit adjectief tot het vaste jargon van de sportjournalist – betekent juist de unieke combinatie van zoveel overwinningen op zoveel verschillende terreinen. Sean Kelly, een van de grootste klassieke renners uit de geschiedenis, won in totaal ongeveer half zoveel klassiekers dan Eddy Merckx. En dan gaan we even voorbij aan het rondewerk.

Wie Merckx z’n carrière overschouwt gaat al gauw wat meewarig doen over de huidige wielrennerij, met renners die alleen nog maar pieken: één knalprestatie, en dan een hele tijd niks meer. Frank Vandenbroucke reed een schitterende laatste week in de Ronde van Spanje, ter voorbereiding op het WK. Toen VdB dat wereldkampioenschap verloor (bij een val brak hij wat handbeentjes) klonk toch vlug de vraag of de jonge Belg “niet te vroeg had gepiekt”? Een renner die vandaag aankondigt dat hij twee, drie weken topniveau wil aanhouden, laat op zich de verdenking van grootspraak, doping, of een combinatie van beide. Frank Vandenbroucke zal dat wel weten te beamen.

FORSE SEIZOENSSTART

Eddy Merckx piekte ook – van begin maart tot diep in oktober. Met de rest moeide hij zich minder. Dat wil zeggen: met het baan- en veldrijden. Het Belgische publiek smeekte daar ook niet om. Precies tijdens de carrière van de beste wegrenner ooit leverde België – merkwaardig toch – ook de beste zesdaagserenner ooit ( all-time-recordhouder Patrick Sercu) én de beste veldrijder ooit (Eric De Vlaeminck met zijn zeven wereldtitels). In die specifieke disciplines was de concurrentie dus moordend, al reed Merckx graag een six met Sercu – samen wonnen ze trouwens 15 zesdaagsen.

Maar tijdens het wegseizoen stond Eddy Merckx voortdurend paraat. Van in zijn eerste profseizoenen maakte hij er een erezaak van om al bij de eerste afspraak indruk te maken. Dat vond hij niet alleen een verplichting tegenover zijn sponsor, het kwam ook voort uit zijn ontembaar eergevoel. Die forse seizoensstart helpt overigens het succes van zijn carrière verklaren. In Merckx’ tijd startte de internationale competitie ongeveer begin maart, een kleine maand later dan vandaag, met de Ronde van Sardinië, Omloop Het Volk, Parijs-Nice en Milaan-Sanremo. Nu valt het op dat Eddy Merckx in de 12 seizoenen dat hij een plaats bij de wereldtop ambieerde (van 1966 tot 1977), slechts drie keer zijn seizoensstart miste (in ’68, ’74 en ’77). Alle andere jaren was het meteen bingo en stond hij in de koude lentelucht minstens één keer te zwaaien met een buitenmaatse bloementuil. Jaar in, jaar uit was voor Eddy Merckx het seizoen dus al gelukt nog voor het goed en wel begonnen was. Dat was een niet te onderschatten psychologisch voordeel voor hem. Voor de concurrentie vormde die vroege raid steevast een bron van frustatie. Het was wéér al Merckx wat de klok sloeg, zij moesten nog altijd jagen op hun eerste belangrijke zege. In een topjaar als ’71 had Merckx op 18 maart al én de ronde van Sardinië, én Omloop Het Volk, én Parijs-Nice, én Milaan-Sanremo op zak, en bleef de rest van het peloton met lege handen. En dat ging zo het hele seizoen door; zo wou Merckx het graag, en de Belgen met hem.

SUPERKAMPIOEN

Doorgaans zet kennis van de geschiedenis aan tot relativeren. Dat is mooi, behalve in het geval van Eddy Merckx. Nuanceren krijgt dan al snel iets chagrijnigs. Vooral de wielerkampioenen uit latere generaties – Bernard Hinault en Miguel Indurain op kop – hebben zich uitgeput in het ‘in de context plaatsen’ van Merckx. Ze doen dat door twee misverstanden tot wetenschap te verheffen. Eén: Merckx kon inderdaad nog een heel seizoen au fond rijden, maar na hem werd dat onmogelijk. De steeds scherpere specialisatie, weet je wel. Twee (een argument dat de Rik Van Looys van deze wereld tot hun dood zullen blijven herhalen): Merckx reed in een kleine generatie. Geen echte klimmers, geen grote klassieke kampioenen. Als hij, Keizer Rik, in Merckx topjaren zou gereden hebben,…

Larie. Het is inderdaad zo dat na Merckx nauwelijks nog renners een heel seizoen lang de pees erop legden. Maar in de tijd vóór Merckx was dat al evenmin de regel. Tot de jaren zestig dongen klassieke renners als Van Looy en Van Steenbergen meestal niet mee naar de eindzege in Tour en Giro. Ronderenners als Coppi, Bartali of Kübler wonnen wel hun klassiekers, maar met mate – Coppi en Bartali vooral in Italië, Kübler als er geklommen moest worden.

Met Eddy Merckx verdween die ‘hiërarchie’. Ineens was er een renner die zowel de klassiekers als de rondes domineerde. En dan alle klassiekers (op Parijs-Tours na), zowel die op kasseien als over hellingen, en allerlei rittenwedstrijden, zowel in Frankrijk, Italië of Spanje. En na Eddy Merckx was het meteen uit met die krachtpatserij – al kwam Bernard Hinault in zijn topjaren ’79-’82 verdraaid dicht in de buurt. Met Merckx werd een nieuw soort renner geboren: de super-kampioen.

En zelfs die unieke toprenner had het niet altijd makkelijk. De theorie van die “kleine generatie” is daarom zo mogelijk nog perfider. Merckx moest niet alleen opboksen tegen de sterkste Belgische lichting ooit – Roger De Vlaeminck, Walter Godefroot, Herman Vanspringel, Lucien Van Impe, later Freddy Maertens. Hij bekampte tegelijk de beste Italiaan sinds Coppi (Felici Gimondi), de beste Nederlandse renner aller tijden (Joop Zoetemelk, vanaf ongeveer ’75 kwamen daar Raas, Knetemann en Kuiper bij), en, vooral, de meest opwindende Spanjaarden sinds de reconquista. Uit dat land kwam de zwaarste tegenstand voor Merckx, al dreigen de protagonisten nu al te verdwijnen onder het stof van de geschiedenis. Het Spaanse wielrennen is vandaag om de verkeerde redenen bekend. Pedro Delgado hoort in het hellevuur, afdeling de eeuwige knoeiers die er tijdens hun leven altijd nét tussen glipten. Indurain heeft een mooie erelijst, maar ook niet veel meer dan dat. Toch slaat het hart van een echte wielerliefhebbers volgens het ritme van de Spaanse flamenco: broeierig, onvoorspelbaar, sensueel, met een dreigende noodlottigheid als ondertoon. Want herinneringen aan de grootste Eddy Merckx wekken Luis Ocana en José-Manuel Fuente opnieuw tot leven.

SPAANSE RIVALEN

Merckx kon pas ontroeren in die schaarse dagen dat hij echt kwetsbaar was, als ook hij eens met de moed der wanhoop moest terugvechten. Meestal gebeurde dat in grote rondes. In een klassieker is een inzinking immers minder dramatisch: ook Merckx verloor natuurlijk meer klassiekers dan hij er won, maar dat gaf niet, want straks was er een nieuwe kans. In een ronde ligt dat anders. Daar mag een kandidaat-winnaar een opponent nooit laten uitlopen, of het kan fataal zijn. Een ronde-renner moet elke dag even paraat staan, en dat maakt zelfs de sterksten kwetsbaar. Eddy Merckx reed in zijn topjaren niet één maar liefst twee grote rondes per seizoen, wat ook het risico op een goed pak slaag verdubbelde. Twee keer was het echt kantje-boord en beslechtte Merckx pas op de valreep de strijd. Telkens in dramatische omstandigheden, telkens, niet toevallig, na de degens te hebben gekruisd met een Spaanse hidalgo: in de Tour van ’71 tegen Ocana, in de Giro van ’72 tegen Fuente.

Vreemde kerel, die Luis Ocana. Gitzwarte ogen, priemende blik, de conditie even onstandvastig als zijn geest. Ocana vond zichzelf eigenlijk beter dan Merckx, ook al troefde de Belg hem meestal af. Tot hun onderling duel in de Tour van ’71, een van de absolute hoogtepunten uit het collectieve wielergeheugen. Het verhaal is bekend. Ocana loopt in de bergrit naar Orcières-Merlette zeven minuten uit. De etappe daarna, naar Marseille, pakt Merckx prompt anderhalve minuut terug. Er volgen nog wat schermelutselingen, maar in de beslissende Pyreneeënrit staakt een afgepeigerde Ocana de strijd na een smak tegen het asfalt. In België staat Ocana sindsdien een beetje bekend als een would-be-challenger, de onfortuinlijke mindere van Merckx, maar dat klopt niet helemaal. In zijn beste dagen was Ocana Merckx waard, als enige. In ’73 – Eddy Merckx geeft dat jaar wijselijk forfait voor de Tour – heerst Ocana in Frankrijk zoals Merckx dat zelden had gedaan. Ook die andere Spanjaard, José-Manuel Fuente, neemt in die Tour ’73 de handschoen op. In de Alpenrit naar Les Orres rijdt dit Iberische duo een goede Lucien Van Impe op twintig minuten. Om maar te zeggen.

De Giro van ’72 is minder bekend maar bood nagenoeg evenveel drama. Nu moest Merckx afrekenen met José-Manuel Fuente, kopman van de legendarische Kas-ploeg. Legendarisch, omdat niemand van het team veel groter zal geweest zijn dan 1 meter 60, maar allemaal konden ze wel eens met Merckx wedijveren in de bergen. Zo ook in de Giro ’72. Het peloton was nog maar halfweg Italië of Merckx keek al tegen een achterstand van meer dan vijf minuten op Fuente aan. Merckx neutraliseert de Spaanse machtsgreep door een lepe tegenaanval (een etappe tegen de wind in, de lichte Spanjaarden lieten zich wegblazen). Uiteindelijk beslissen Fuente en Merckx deze Ronde van Italië in een beklijvend man-tegen-man gevecht in de Alpen. Wie de tv-beelden vandaag terugziet, voelt zijn nekhaartjes opnieuw rechtkomen, een kwarteeuw later. Fuente opent de aanval. Merckx kraakt, breekt net niet. Hij achter Fuente aan. In de slotklim krijgt Merckx de Spanjaard in het vizier. Die versaagt evenmin, en kilometerslang kruipt de grote sterke Merckx naar de kleine, frêle Fuente. Meter per meter. Pas in de laatste kilometer raakt de uitgeputte Belg op en over Fuente – intussen ook helemaal groggy. Zo stelt Merckx in die desolate uithoek van de Italiaanse Alpen zijn derde Giro-zege veilig. Het decor van hun tweestrijd heet Col du Jafferau, en sindsdien werd die bult nooit meer beklommen. Laten we zeggen: uit piëteit.

Ach, Ocana en Fuente, de twee enige ronde-renners die Eddy Merckx op topniveau deden wankelen – letterlijk dan nog (de Fransman Bernard Thévenet versloeg Merckx weliswaar in de Tour van ’75 en ’77, maar toch was dat van een andere – mindere – orde). Ocana en Fuente, twee renners die zo’n slopende tweestrijd alleen konden aangaan door te woekeren met hun fysieke krachten. Ze pleegden roofbouw op hun eigen lijf. Met alle gevolgen vandien. Het was, niet zo veel jaren later, een hele steun voor de familie van Ocana en Fuente dat Eddy Merckx bij hun begrafenis aanwezig wilde zijn.

DOEK

Zo mooi de loopbaan, zo abrupt het einde – ook dat tekent de echte kampioen. Het drama voltrekt zich tussen de zomer van ’75 en die van ’77. In ’75 beleeft Merckx nog een van zijn mooiste klassieke campagnes, waarbij hij de jongere generatie gedecideerd terugwijst. Merckx droogt Francesco Moser af in Milaan-Sanremo, vernedert het hele peloton in de Ronde van Vlaanderen, geeft Bernard Thévenet les in explosiviteit in Luik-Bastenaken-Luik en – vooral – maalt Freddy Maertens fijn in de Amstel Gold Race. Maertens is samen met Merckx ontsnapt, maar kan al vlug niet meer overnemen. Merckx beslist de doodsstrijd zo lang mogelijk te rekken: hij demarreert niet, maar laat zijn jonge opponent de hele dag sterven in zijn wiel, iedere kilometer een beetje meer. En dan, niet ver van de finish, versnelt Merckx, even maar. Naar verluidt heeft Freddy Maertens de aankomst toch nog bereikt. Dat is mooiere, intensere topsport dan die Luik-Bastenaken-Luik die Merckx met negen minuten vooruit won, samen met zijn hondstrouwe kompaan Vic Van Schil.

Maar al drie maanden na die Amstel Gold Race is het tijdperk-Merckx voorbij. Merckx verliest de Tour van Bernard Thévenet en wordt nooit meer de oude. Ook al was de Fransman levende reclame voor de steroïde-labs, ook al had Merckx een slag in de lever moeten incasseren op de Puy-de-Dôme en had de Ronde zelfs beëindigd met een gebroken kaaksbeen, het beste was er duidelijk af, plots. Hij won nog wel wat belangrijke wedstrijden, zoals zijn zevende en laatste Milaan-Sanremo, maar niemand die daarin nog de oude Merckx herkende. Eddy – de échte Eddy – verpletterde meer dan dat hij won. De echte Eddy imponeerde, heerste, haalde uit, viel aan, pijnigde en zaaide onophoudelijk terreur. Stel dat de hindoes gelijk hebben, stel dat hun reïncarnatie inderdaad bestaat, dan was Eddy Merckx ongetwijfeld het nieuwe stoffelijk omhulsel voor Djengis Khan, maar nu gewapend met twee wielen. Het despotisme van de eerste was bloederiger, maar de heerschappij van de laatste minstens zo absoluut. Een despoot, een dwingeland zoals iedere eeuw er maar één hoeft te kennen. En dan nog.

Walter Pauli

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content