De wijdvertakte wortels van het N-VA-succes

© Imagedesk

Het succes van de N-VA op 25 mei verbergt interne verschillen, en op bepaalde plaatsen in Vlaanderen boden concurrerende partijen meer weerstand dan elders. Wie, wat en waar: het staat allemaal opgesomd in een interne N-VA-enquête, die binnenskamers werd gepresenteerd door partijdirecteur Piet De Zaeger.

Het eigen succes opmeten tot in de details: dat was de opdracht die N-VA-directeur Piet De Zaeger aan zijn interne ‘Team Organisatie’ gaf, meteen na de verkiezingen van 25 mei. En omdat kennis macht is, of toch op z’n minst voorsprong, werden ook de resultaten van de andere partijen in kaart gebracht. Het resultaat van die interne doorlichting werd veertien dagen geleden gepresenteerd aan de voltallige partijraad, en sinds maandag beschikken de leden van het partijbestuur over de kaartjes en cijfers. Het is bijzonder boeiend materiaal, omdat voor alle partijen – en élke Vlaamse gemeente – niet alleen de cijfers van federale, Vlaamse en Europese verkiezingen tegen elkaar werden afgezet, maar ook omdat die gegevens werden gekruist met de beschikbare sociaal-economische informatie, tot op het niveau van de gemeenten. Ten slotte werden de cijfers ook vergeleken met de (federale) verkiezingen van 2010 en de provincieraadsverkiezingen van 2012.

De enige waarschuwing van De Zaeger bij zijn werkstuk: ‘Dit is natuurlijk geen klassiek postelectoraal onderzoek. Daar is het enquêtebureau TNS nu mee bezig, en die resultaten worden pas tegen het najaar verwacht. We kunnen dus geen uitspraken doen over concrete verschuivingen in het stempatroon van bepaalde leeftijdscategorieën of motieven om voor partij x of y te kiezen.’

Meer dan 50 procent

De grote lijnen zijn bekend: op 25 mei was de N-VA in Vlaanderen de onbetwiste winnaar van de verkiezingen. De CD&V had bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2012 een deel van het zware verlies van de Kamerverkiezingen van 2010 goedgemaakt, maar zakt opnieuw wat weg. De Open VLD en de SP.A stabiliseren op een laag niveau, waarbij de lijn van de Open VLD lichtjes stijgt en die van de SP.A zacht blijft dalen. Het Vlaams Belang is in vrije val. Groen stijgt zoals het gras groeit. De Zaeger: ‘Op het partijsecretariaat zeggen we soms: mocht er een wereldkampioenschap bestaan in “om ter traagst de grens van 10 procent benaderen”, dan was Groen onklopbaar.’

Wat in het verleden al vastgesteld werd, heeft zich herhaald: gemiddeld scoort de N-VA nog een tikje beter voor de verkiezingen van het Vlaams Parlement dan voor de federale Kamer. De Zaeger: ‘De enige grote uitzondering is Antwerpen, maar dat komt natuurlijk door de megascore van Bart De Wever. Dat wil trouwens niet zeggen dat Liesbeth Homans het slecht heeft gedaan. Integendeel, ook zij behaalt meer stemmen dan gemiddeld.’

Gemiddeld: ook in de electorale kaart van Vlaanderen is dat een woord waarachter aanzienlijke lokale verschillen schuilgaan. Zo is Antwerpen echt het bolwerk van de N-VA. En dan gaat het zelfs niet over Antwerpen-Stad. Hoewel de N-VA ook daar de grootste partij is, met scores van 34,1 (Kamer) tot 31,9 (Vlaams Parlement) procent, liggen de echte ‘N-VA-gemeentes’ in de groene stadsrand en de diepe Kempen. In Schilde, Zoersel en Wommelgem stemt meer dan 50 procent van de kiezers N-VA, en de Vlaams-nationalistische partij gaat tot boven de 45 procent in gemeenten als Aartselaar, Brasschaat, Dessel, Brecht, Schoten, Malle, Lint of Zandhoven.

Zelfs in Turnhout, waar de lokale N-VA er al het eerste jaar na de gemeenteraadsverkiezingen een potje van maakte, de burgemeesterssjerp verloor en in de oppositie belandde, behaalde de partij bij de Kamerverkiezingen vlot 34,3 procent. Dat is bijna dubbel zoveel als de 17,8 van de dichtste achtervolger, de CD&V. De enige niet-Antwerpse uitschieters zijn het West-Vlaamse Dentergem en het Limburgse Voeren. Het zijn niet toevallig twee plaatsen met N-VA-burgemeesters, respectievelijk Koenraad Degroote en de wat ongelukkige Huib Broers, die ondanks dit resultaat zijn plaats als gecoöpteerd N-VA-senator ‘moest’ afstaan aan voormalig VRT-anker Jan Becaus.

MR helpt bij Maggie-effect

Veel van de nieuwe N-VA-gemeenten waren tot ver in de jaren zeventig en tachtig het kerngebied van de CVP, waar de Vlaamse christendemocraten toen scores tot boven de 50 procent optekenden. Dat, zo legt Piet De Zaeger aan de hand van deze nota uit aan zijn N-VA-kaderleden, is de echte betekenis van de voorbije verkiezing: de duurzame consolidatie van zijn partij. De overwinning van 2010 is op 25 mei niet alleen bevestigd, de score is nog aanzienlijk verbeterd. Bij de gemeente- en provincieraadsverkiezingen van 2012 had de CD&V zich schrap gezet en waren de christendemocraten nog iets groter dan de N-VA, maar die tijd is voorbij. ‘Toen heeft de CD&V, maar ook de SP.A, er het maximale uit gehaald door al hun burgemeesters en schepenen op hun lijsten te zetten.’ En omdat sinds 14 oktober 2012 ook de N-VA kan bogen op een aanzienlijk aantal lokale mandatarissen, ziet de toekomst van die partij er voor volgende verkiezingen niet slecht uit.

De machtswissel is ook goed zichtbaar in West-Vlaanderen, van oudsher een christendemocratisch bastion. In 2010 was de N-VA de grootste partij, zij het nipt. In 2012 leek de CD&V terrein te hebben teruggewonnen, maar ook in West-Vlaanderen is de N-VA nu zonder tegenspraak de grootste partij. Piet De Zaeger: ‘Vanaf nu kunnen we zeggen: West-Vlaanderen wás een christendemocratisch bolwerk. Maar nu is het een N-VA-provincie.’

Met een paar nuances. ‘Hilde Crevits heeft voor het Vlaams Parlement merkelijk beter standgehouden dan Hendrik Bogaert voor de Kamer. Toch had ook de N-VA het voor de Kamer relatief moeilijk. Maar dat komt ook omdat een gevestigde waarde als Geert Bourgeois de Vlaamse N-VA-lijst trok, en we een bewust risico hebben genomen om de onbekende Brecht Vermeulen boven aan de N-VA-Kamerlijst te zetten. Bovendien deed LDD alleen mee voor de Kamerlijst in West-Vlaanderen, en daar behaalde Jean-Marie Dedecker toch nog 3 procent. Dat maakt dat de N-VA-Kamerlijst is afgeklokt op “maar” 28,5 procent – een van de zeldzame lijsten die onder de benedengrens van 30 procent bleef.’

Omdat de N-VA haast overal buitengewoon goed scoort, is het relevant om na te gaan waar ze het slecht deed – al liggen ‘slechte scores’ in dit geval nog altijd boven de 20 à 25 procent, uitslagen waarvoor de concurrentie een halve moord zou begaan. De Kamerlijst Vlaams-Brabant, bijvoorbeeld. De Zaeger: ‘Omdat dit een nieuwe kieskring is, samengesteld uit Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven, zijn er nog niet veel goede vergelijkingen gemaakt. De Open VLD doet het er bijzonder goed, dus het zou “Maggie De Blockland” zijn.’ De kaart van de provincie Vlaams-Brabant suggereert nochtans een andere werkelijkheid. De Open VLD-Kamerlijst (met De Block) doet het inderdaad beter dan de Vlaamse lijst (met voorzitster Gwendolyn Rutten). Maar als men kijkt waar de Open VLD sterk staat, dan valt op dat het grote verschil niet alleen in Merchtem en omstreken wordt gemaakt – het hinterland van Maggie De Block – maar… in de Brusselse Rand.

Vóór de splitsing van B-H-V konden die – rijkere, Franstalige – bewoners van de Rand stemmen op Franstalige partijen in Brussel. Nu hadden ze de keuze tussen Union des Francophones (voor het Vlaams Parlement) en FDF (voor de Kamer), of… een Vlaamse partij. De plotse opstoot van ‘liberale’ gemeenten in de (rijkere, Franstalige) Rand van Brussel zou dus een andere verklaring kunnen hebben dan het Maggie-effect. Zoals: een instroom van vroegere MR-kiezers die nu voor de Open VLD hebben gestemd. De Zaeger: ‘Als we de kantonuitslagen van 2010 vergelijken met die van 2014, dan kunnen we de omvang van het succes van de Open VLD voor de Kamer alleen verklaren door een combinatie van een Maggie- en een MR-effect.’

Het valt trouwens in het algemeen op dat de gemeenten waar de N-VA het minst goed scoort, bijna allemaal (taal)grensgemeenten zijn. Of er spelen persoonlijke kwesties. Op kaarten van Vlaanderen zie je een welomschreven Maggieland, is het zuiden van Oost-Vlaanderen nog altijd De Crooland, en kleurt (althans voor het Vlaams Parlement) de streek van Klein-Brabant in Antwerpen nog altijd oranje: dat is de electorale voetafdruk van Kris Peeters. Ten slotte is de aanwezigheid van Daniël Termont in Gent haast zichtbaar tot op de maan.

Besluit: van alle politieke partijen heeft de N-VA veruit het sterkste merk. Dat wordt ook bewezen door het feit dat de N-VA, samen met Groen en het VB, het hoogste percentage lijststemmen kreeg: meer dan 55 procent voor het Vlaams Parlement; in de Kamer (Bart De Wever) valt dat terug tot 49 procent. Andere partijen moeten het vooral van naamstemmen hebben, van de bekende koppen dus. Dat is vooral zo bij de Open VLD (62 procent naamstemmen voor het Vlaams Parlement, 67 procent voor de Kamer met Maggie De Block) en voor de CD&V (tot 68 procent naamstemmen voor het Vlaams Parlement). Mogelijk is dat aandeel een gevolg van de aanwezigheid van al hun bekende Vlaamse ministers als lijsttrekker: Kris Peeters, Hilde Crevits, Jo Vandeurzen en Joke Schauvliege.

Superlokaal krijgt de N-VA felle concurrentie in die plaatsen waar een andere partij stevige wortels heeft. De schaarse gemeenten waar de SP.A nog altijd het sterkst staat, zijn bijvoorbeeld Bredene, Ronse, Landen of Gingelom of all places. Grote namen maken vaak maar niet altijd het verschil, of toch niet altijd in positieve zin. In Oost-Vlaanderen doet de Open VLD het nog altijd goed, in Antwerpen behaalt de partij ruim 5 procentpunt minder dan het nationale gemiddelde (op 15 procent is dat dus een achterstand van één kiezer op de drie): is dat het Turtelboom-effect?

Ook bij de concurrentie zijn er patronen te ontdekken, maar die krijgen pas reliëf als ze gekruist worden met de schaarse sociaal-economische gegevens die relevant zijn tot op het niveau van een gemeente: de grootte, en cijfers van de FOD Economie, die de gemeenten rangschikt volgens brutomediaaninkomen, en de zogenaamde Belfius-classificatie, die gemeenten indeelt naar sociaal-economisch profiel. Daaruit blijkt dat de N-VA, anders dan soms aangenomen, níét de partij is van de Vlaamse nouveaux riches. Die rol blijft voor de Open VLD, een partij die opvallend sterker staat in gemeenten waar het mediaaninkomen van de bevolking gemiddeld meer dan 42.000 euro bedraagt.

De Zaeger: ‘Het N-VA-profiel is een stuk breder. Dat is trouwens typisch voor een volkspartij, anders behaalden we ook niet meer dan 30 procent van de stemmen.’ In de zeventien allerrijkste gemeenten (gemiddeld inkomen meer dan 48.000 euro) doet de N-VA het wat minder goed, net als in de armste gemeenten (minder dan 36.000 euro belastbaar inkomen). Verder staat de partij sterk in álle andere types van gemeenten, van rijk tot middellaag. Het valt daarbij op dat ze het allersterkst staat in gemeenten die volgens de Belfius-rangschikking een bijzonder actieve, werkende bevolking zouden hebben. Zoals Louis-Paul Boon al schreef: ‘De voorstad groeit’. En daar staat de N-VA dus ijzersterk.

Complexe werkelijkheid

Het is een hemelsbreed verschil met het profiel van de gemeenten waar de CD&V vandaag nog standhoudt. Die zijn kleiner, landelijk, met meer landbouw en een oudere bevolking. Volgens de cijfers van de FOD Financiën hebben die CD&V-gemeenten een gemiddeld of lager brutomediaaninkomen. Dat helpt misschien de paradoxale situatie te verklaren waarom de CD&V niet alleen zo goed als weggeveegd is in een aantal steden, maar ook bijzonder slecht scoort in de zogenaamde Vlaamse Ruit, de actieve zone tussen Gent, Antwerpen, Mechelen, Leuven en Brussel, waar het gros van de diensten en de industriële productie van Vlaanderen geconcentreerd zit. Die regio kreeg veel aandacht van de Vlaamse regeringen van Kris Peeters, maar hij kreeg daar electoraal weinig voor terug.

Een variant op het CD&V-profiel zie je bij de SP.A. De socialisten doen het nog relatief gezien goed in de steden en aan de kust. Net als de CD&V staat de SP.A sterker (of ‘minder zwak’) in de perifere provincies Limburg en West-Vlaanderen, en doet ze het beter in gemeenten met een minder actief profiel dan in gemeenten met een zeer actieve bevolking. De SP.A staat, niet geheel onlogisch, uitgesproken zwak in rijke gemeenten, en sterk bij de 21 armste gemeenten (met een gemiddeld mediaaninkomen van minder dan 34.000 euro).

De Zaeger: ‘De ene progressieven zijn de andere niet. Sociaal-economisch vallen de “linkse” Vlamingen uiteen in twee totaal verschillende groepen.’ Groen staat héél sterk in de centrumsteden, maar uiterst zwak in de drie laagste categorieën van ‘armste’ gemeenten. In alle centrumsteden en regionale steden samen klimt het percentage Groen-kiezers van 13,33 procent (Kamer) en tot meer dan 16 procent (Europa). Groen scoort ook zeer behoorlijk – tussen de 9,77 procent (Vlaams Parlement) en de 13,11 procent (Europa) – bij de kleine kopgroep van de allerrijkste happy few-gemeenten. Maar Groen valt terug tot scores van 5 à 7 procent in de gemeenten met het laagste mediaaninkomen. Vaak zijn dat ook kleinere agrarische gemeenten, en daar hebben groenen het traditioneel moeilijk.

Nog één opmerkelijke vaststelling: hoewel de drastische neergang van het VB zo goed als algemeen is, staat het nog altijd het sterkst in Antwerpen. Daar valt de partij van Gerolf Annemans en Filip Dewinter terug tot 7 procent – elders is dat nog veel minder. Piet De Zaeger: ‘Het VB doet het nog het best waar ook de N-VA sterk staat. Het is dus geen één-op-één-verhaal, zoals onze critici vaak beweren: dat het N-VA vooral groot is geworden door het VB helemaal leeg te zuigen. Zoals onze analyse van de verkiezingsuitslagen het aantoont: de werkelijkheid is een stuk complexer.’

DOOR WALTER PAULI

‘Vanaf nu kunnen we zeggen: West-Vlaanderen wás een christen-democratisch bolwerk. Maar nu is het een N-VA-provincie.’

De echte ‘N-VA-gemeentes’ liggen in de groene stadsrand en de diepe Kempen.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content