Marleen Teugels
Marleen Teugels Marleen Teugels is onderzoeksjournalist en auteur. Haar onderzoeksartikelen verschijnen hoofdzakelijk in het tijdschrift Knack. De voorbije zes jaar is ze als docent onderzoeksjournalistiek verbonden aan meerdere journalistieke opleidingen.

Omdat amper juridisch weerwerk wordt geboden tegen de ongelijke behande- ling van mannen en vrouwen op het werk, wil de Nederlandstalige Vrouwen- raad verenigingen een vorderingsrecht geven. Maar de vakbonden zijn tegen.

Het kan voor de bomen, de planten, de bescherming van het leefmilieu, het echtelijk geweld, de slachtoffers van racisme… maar voor gediscrimineerde mensen op de werkplek kan het niet.” Volgens meester Sabine de Coninck van Noyen, voorzitster van de werkgroep Recht van de Nederlandstalige Vrouwenraad (NVR), zouden gediscrimineerde mensen op de werkplek er nochtans veel baat bij hebben, als vrouwen- en mannenverenigingen hen met stevig juridisch advies voor de rechtbank zouden bijstaan.

“Daarom hebben we precies een vorderingsrecht nodig”, aldus De Coninck van Noyen. “Gediscrimineerde vrouwen én mannen – denk aan de typisch vrouwelijke jobs in bijvoorbeeld crèches – hebben zo’n vakkundige bijstand nodig, want vandaag trekt bijna niemand voor zulke problemen naar de rechtbank. Zelfs de vakbonden niet. Die hebben er zelfs voor gezorgd dat het vorderingsrecht voor verenigingen uit de wet op de gelijke behandeling van mannen en vrouwen is gehaald.”

Het vorderingsrecht voor verenigingen stond inderdaad oorspronkelijk in het voorontwerp van “wet gelijke behandeling”, in de praktijk een “simpele” aanpassing van de “oude” wet van ’78 aan de Europese regelgeving. De gelijke behandeling van mannen en vrouwen in de ondernemings- en sectoriële regelingen van de sociale zekerheid is al meer dan tien jaar een Europese eis. Bedrijfsleiders- en hospitalisatieverzekeringen mogen, bijvoorbeeld, niet langer voor mannen of vrouwen discriminerende bepalingen bevatten. De wetsaanpassing maakt ook werk van de omkering van de bewijslast bij discriminatie, waardoor in de toekomst de werkgever moet bewijzen dat er géén sprake is van discriminatie. En van de sekseneutraliteit van functieclassificatiesystemen, waardoor loonberekeningen verplicht los van de sekse moeten geschieden.

Op 17 juli 1998 gaf de ministerraad de toestemming het voorontwerp voor advies over te maken aan de Raad van State, nadat was besloten om het vorderingsrecht uit de wet te lichten. De vakbonden hebben zich ingespannen om het vorderingsrecht terug te fluiten, zowel in het Comité A, waar de onderhandelingen voor de overheidssector worden gevoerd, als in de Nationale Arbeidsraad (NAR), waar over het lot van de privé-sector wordt beslist.

De ogenschijnlijk simpele wetsaanpassing heeft dus al veel gepalaver opgeleverd. Nochtans dringt de tijd, want Europa dreigt hierover een inbreukprocedure tegen België te starten. Op dit moment heeft de Raad van State nog steeds geen officieel advies over de wetsaanpassing uitgesproken.

WIJ ZIJN GEEN VROUWENKRANSJES

Volgens Sabine de Coninck van Noyen moet het vorderingsrecht voor organisaties opnieuw in de wet geschreven worden. “Bij onze leden-vrouwenorganisaties komen nog altijd klachten binnen over discriminatie op de werkplek. Het probleem is dus zeker de wereld niet uit. Waarom wordt er dan zo weinig juridisch weerwerk tegen geboden? Een gediscrimineerde werknemer die zijn job niet beu is, begint doorgaans al geen rechtszaak tegen zijn eigen werkgever. Als er een ontslag is, gaat een ex-werknemer hier al veel gemakkelijker toe over. Maar heel wat werknemers zijn niet gesyndiceerd, kunnen geen beroep doen op de vakbond om problemen met discriminatie in de rechtbank hard te maken. Vooral vrouwen zijn niet bij vakbonden aangesloten. Het ABVV telt ongeveer 50 procent vrouwen, het ACV en ACLVB ongeveer 40 procent. Veel vrouwen werken bovendien bij kmo’s of in non-profitorganisaties en kunnen daarom geen beroep doen op vakbondsafgevaardigden om te bemiddelen over hun problemen.”

“De niet gesyndiceerde werknemer kan zich wel richten tot een advocaat of de inspectie sociale wetten. Maar die drempel ligt vrij hoog en daarenboven zijn weinig juristen thuis in de vrij gespecialiseerde wetgeving over de gelijke behandeling op de werkplek.”

Een gesyndiceerde ex-werknemer kan wel bij de vakbond aankloppen, maar wat blijkt? De vakbonden vertikken het om met de ongelijke behandeling naar de rechter te stappen. Sabine de Coninck van Noyen: “Tot vandaag zijn er nog geen twintig dergelijke rechtszaken ingespannen. Hebben de vakbonden als pure mannenbastions gewoon te weinig voeling met dergelijke problemen? Brengt zo’n zaak de vakbonden te weinig op? Hebben zij zelf te weinig ervaring met de vrij recente wetgeving over de gelijke behandeling?”

“Wij steken de hand uit naar de vakbonden. Vrouwenorganisaties zijn echt geen vrouwenkransjes”, beklemtoont Sabine de Coninck van Noyen. “Hier zit een pak parate juridische kennis en knowhow verzameld om discriminatie op het terrein vakkundig aan te pakken. Bovendien is er de laagdrempeligheid en de vlotte bereikbaarheid van de vrouwenorganisaties. Als we onze knowhow bundelen met de kennis in arbeidsrecht van de vakbonden, staan we bijzonder sterk. We bieden dit de vakbonden aan, op een gouden schoteltje. Maar in plaats van op ons voorstel in te gaan, zien we hen alleen maar verkrampt tegenpruttelen.”

“Op 23 februari heeft de raad van bestuur van de NVR dit standpunt over het vorderingsrecht goedgekeurd. Alleen de vrouwenwerkingen van de vakbonden formuleerden een voorbehoud. Dat verbaast ons des te meer omdat in de Europese context het vorderingsrecht al jaren geregeld is. In het kader van het Europees Sociaal Handvest (1961) kende de Raad van Europa voor de bepalingen over de gelijke behandeling van mannen en vrouwen al in ’95 een vorderingsrecht toe aan niet-gouvernementele organisaties (ngo’s). Het Europees Centrum van de Internationale Vrouwenraad, waarvan de Nederlandstalige Vrouwenraad lid is, beschikt over zo’n vorderingsrecht. Op Europees vlak slaan wij dus een belabberd figuur.”

Volgens Sabine de Coninck van Noyen berust het hele probleem vermoedelijk op een misverstand: “Het is nooit onze bedoeling geweest om aan het pleitrecht van de syndicale afgevaardigden te raken. De vakbonden denken dat we dat willen ondergraven. Het vorderingsrecht houdt echter alleen het recht in om een vordering in te leiden en om een rechterlijke uitspraak te bekomen over de gegrondheid van een aanspraak. De betrokken verenigingen dienen zich altijd via een advocaat tot de rechtbank te richten, of er zou op dit vlak zelfs met de vakbonden kunnen worden samengewerkt.”

HET VERWEER VAN DE VAKBONDEN

Maar de vakbonden pruttelen dus tegen. “Het vorderingsrecht toekennen aan organisaties speelt niet noodzakelijk in het voordeel van de gediscrimineerde werknemers”, reageert Sabine Sleegers (ACLVB). “De vakbondsdelegatie is nog altijd het best geplaatst om te adviseren, ook in gevallen van discriminatie. De vakbond beschikt over de knowhow, de technische onderlegdheid om conflicten voor de arbeidsrechtbank te brengen.”

“Wij kunnen voor de werknemer ook binnen het bedrijf een belangrijke rol spelen. Wij kennen immers de gevoeligheden binnen het bedrijf, kunnen dingen in der minne oplossen, zodat er niet naar de rechtbank moet worden gestapt en er geen bruggen worden opgeblazen. Op die manier wordt er iets aan het probleem gedaan en raakt de werknemer zijn job niet kwijt. Preventief akkoorden sluiten met de werkgevers kan ook veel oplossen. In de sociale dialoog zullen we alleszins veel meer aandacht gaan schenken aan het gelijkekansenbeleid.”

Ook Sandra Vercammen (ACV) vindt dat het vorderingsrecht het probleem van discriminatie in de bedrijven niet oplost. “Maar”, geeft ze toe, “de vakbond is nog te veel een mannenorganisatie, heeft te weinig voeling met discriminatie.”

Als er te weinig rechtszaken aanhangig worden gemaakt, kan dat volgens Gitta Vanpeborgh (ABVV) niet volledig aan de vakbond toegeschreven worden. “Het heeft te maken met een algemene ongevoeligheid voor het probleem en een gebrek aan deskundigheid. Het zonder meer uitbreiden van een vorderingsrecht naar mannen- en vrouwenorganisaties is een simplificering van een complex probleem. Het vorderingsrecht kan zelfs perverse effecten hebben. Wat als een vrouw haar zaak geregeld krijgt via een vrouwenorganisatie en nadien, voor een ander probleem, toch wel een beroep moet doen op de vakbondsafgevaardigde?”

Waarom komen er zo weinig gevallen van discriminatie voor de rechtbank? Gitta Vanpeborgh: “Discriminatie heeft niet alleen te maken met arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden in een bedrijf, maar doet zich ook voor bij de intrede op de arbeidsmarkt – in krantenadvertenties, tijdens sollicitatiegesprekken in bedrijven of via arbeidsbemiddelingsorganisaties – waar we als vakbond minder impact op hebben. Vandaag gaat het vaker om indirecte dan om directe discriminaties en die zijn uiteraard veel moeilijker te detecteren. De problematiek van functiewaardering is hiervan een bekend voorbeeld. Veel werknemers beseffen niet eens dat ze gediscrimineerd zijn. De vakbonden en de inspecties van sociale wetten zijn echt wel voldoende beslagen om discriminaties aan de instanties te signaleren en er, indien nodig, een passend gevolg aan te geven.”

Om de gevoeligheid van het probleem aan te zwengelen, dringt Gitta Vanpeborgh wel aan op de oprichting van een “onafhankelijke adviesinstantie voor ongelijke behandeling”. “Dit orgaan bestaat zelfs al. De Raad voor Gelijke Kansen van Mannen en Vrouwen zou zulke functies kunnen waarmaken, als hij over genoeg werkmiddelen en naambekendheid beschikt. Naar analogie met het Centrum Leman zou dit orgaan eventueel ook over een vorderingsrecht kunnen beschikken.”

Blijft uiteraard de vraag of zo’n orgaan wel voldoende onafhankelijk kan functioneren om zo’n functie op zich te nemen. In de Raad voor Gelijke Kansen van Mannen en Vrouwen zetelen immers vertegenwoordigers van de sociale partners (lees: de vakbonden), van de belangrijkste politieke partijen, van ministers. De Raad hangt ook af van één bepaalde minister die op voordracht van de leden-organisaties de effectieve en plaatsvervangende leden benoemt. Als er voor zo’n orgaan dan toch een onafhankelijke rol zou zijn weggelegd, zou aan de structuur ervan toch wel een en ander moeten veranderen. Veel beter zou dan zijn om, naar analogie met het Centrum Leman, een volwaardig “Gelijkekanseninstituut” te creëren.

Marleen Teugels

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content