De parlementsverkiezingen hebben het Iraanse politieke landschap grondig hertekend. Wie van godsdienst een ideologie maakt, mag de houdbaarheidsdatum niet uit het oog verliezen: een reportage uit Teheran.

Twee weken na de parlementsverkiezingen is men in Teheran nogmaals begonnen aan het hertellen van de inhoud van driehonderd stembussen. Iraniërs maken er halfgemeende grapjes over: wie wil men erin? Of wie wil men eruit? De grote lijnen liggen immers vast: het hervormingsgezinde Participatiefront heeft een verpletterende overwinning behaald, de conservatieven zijn er nauwelijks aan te pas gekomen, en de partij van Hashemi Rafsanjani is op haar gezicht gegaan.

Formeel begon de verkiezingscampagne die koude, heldere ochtend van vrijdag elf februari op het Azadi-plein in het westen van Teheran. Een eindeloze reeks mollahs (islamitische geestelijken) hielden toespraken en reciteerden gebeden. Het hoogtepunt was een toespraak van president Mohammad Khatami zelf. Daar was de menigte voor gekomen, hoewel ze de president duidelijk niet gunstig gezind was: een groot – tien meter lang, twee hoog – spandoek op de eerste rij vlak voor de tribune gaf de toon aan: ‘Islam ja! Mohadjerani nee!’ Islam, nu ja: de president is zelf een sjiitische geestelijke én afstammeling van de profeet Mohammed (zie zijn zwarte tulband). Mohadjerani nee: Ayatollah Mohadjerani, minister van Cultuur en Islamitische Oriëntatie, is een steunpilaar van president Khatami en wordt verafschuwd door de conservatief-religieuze rechterzijde: hij is immers de man die de censuur tracht af te schaffen en die al die hervormingsgezinde kranten duldt (die door zijn collega van Justitie worden gesloten, waarna Mohadjerani andere kranten toelating geeft…). Met alle middelen heeft de rechterzijde getracht Mohadjerani tot ontslag te dwingen, ze hebben hem zelfs een proces aangedaan. Het is ze tot op heden niet gelukt.

Achter het spandoek, een tiental rijen dik opeengepakt als een compact lichaam, stonden mannen met baarden die heel goed in koor konden scanderen: ‘Dood aan Amerika! Dood aan Israël!’ Ze waren op professionele manier naar voren geloodst: geoliede routine van goed getrainde vechtersbazen. De massa was er ook niet om Khatami te zien, maar om de verjaardag te vieren van 21 jaar revolutie. De president zelf – alle journalisten die aan zijn lippen hingen in de hoop een politieke aanwijzing op te vangen – ging als steeds alle conflicten uit de weg: het ging goed in het land, stabiliteit was de boodschap, en allemaal komen stemmen volgende vrijdag.

VELE STEDEN IN EEN

De Iraanse hoofdstad Teheran ligt, onoverzichtelijk met z’n twaalf miljoen inwoners of meer, tegen de voet van een berg aangevleid. Het noorden van de stad ligt hoger dan het zuiden, in de heuvels al (als het in het centrum regent, ’s winters, is er kans dat het in het noorden sneeuwt), en herbergt de chique wijken, met rijker volk, waaronder veel tegenstanders van het islamitische regime van de mollahs. Boulevards lopen van zuid naar noord, de mooiste is de oude Pahlavi-boulevard, nu Vali Asr genaamd; een hellende laan met aan weerskanten stortbeken en grote bomen, unicum in het Midden-Oosten, en misschien in de wereld.

Het zuiden is de arme kant van Teheran, de stoffige kant, de troosteloze. De kant waar de mensen nog in de revolutie geloven, waar het regime zijn massabasis heeft, waar de sepah en de basidji vandaan komen als dat nodig is en wellicht ook, al loopt niemand dat te bewijzen, de knokploegen van de Ansar Hezbollah, de semi-fascistische benden van het regime die men eufemistisch ‘pressiegroepen’ noemt. Tussen de twee in, in het centrum maar wel richting zuid, ligt de bazar, het traditionele handelscentrum, met daarin de grote Imam Khomeiny-moskee (bij de hoofdingang verkopers van sloten en brandkasten), en erachter het Imam Khomeiny-plein. De bazar is een van de bastions van het regime, al sinds de hoogdagen van de revolutie. Dit leer je in je eerste les over de stad: er zijn veel soorten Teheran, meer dan je vermoedt.

In de ondergrondse bazar van de goudhandelaars, de kolonel die één keer gestemd heeft in zijn leven: ten tijde van het referendum voor de islamitische republiek. Hij heeft toen nee gestemd. Zijn familie heeft hem achteraf gelijk gegeven. In de oorlog vloog hij, piloot, 51 missies tegen Irak en hij leeft nog: ‘Stom geluk.’ Nu is hij met pensioen, krijgt een aalmoes als uitkering (drie dollar per dag, ‘Iran is een goedkoop land.’) en moet, zoals alle ex-kolonels, bijklussen. Zijn analyse, twee dagen voor de verkiezingen die het land zullen schokken: ‘Khamenei heeft heel veel soldaten; Rafsanjani heeft heel veel geld; en Khatami is heel goed opgevoed, heeft heel veel aanhangers, maar geen macht.’

Ali Khamenei is de Gids, de religieuze heerser over staat en revolutie, de opvolger van de Imam Khomeiny. In de theocratie Iran is hij het hoogste gezag, dat gezag heeft hij rechtstreeks van God en kan dus niet ter discussie gesteld worden. Grote delen van het Iraanse staatsapparaat en van de Iraanse maatschappij ressorteren rechtstreeks onder hem: de economische en financiële ‘holdings’ die de stichtingen of bonyads zijn en die grote stukken van ’s lands economie in handen hebben; de pasdaran of revolutionaire wachten, sinds de oorlog tegen Irak in feite de elitetroepen van het regime; de sepah en basidji, de vrijwilligers voor godsdienst en revolutie, kanonnenvoer in de oorlog, en nu de stoottroepen van het regime tegen oppositie en andersdenkenden. Dit alles en nog veel meer geeft aan de Gids een reële macht, en in theorie ook de middelen om die te behouden.

Ali Akbar Hashemi Rafsanjani werd de grote verliezer van deze verkiezingen. Twintig jaar lang bewoog hij zich in het centrum van de macht, eerst als voorzitter van het parlement, dan acht jaar lang als president van de republiek. Nu wou hij weer een gooi doen naar het voorzitterschap van het parlement en dat was, volgens veel waarnemers, een strategische fout. Iemand die zo manifest impopulair was, die in de ogen van het volk een plunderaar was en met corruptie macht vereenzelvigd werd, was beter niet naar de politiek teruggekeerd, zij het dan als ‘hervormer’.

Maar toen het erop leek dat hij zelfs niet genoeg stemmen zou behalen om in het parlement te komen, begonnen ook sommige van zijn tegenstrevers het benauwd te krijgen: wat kon de wraak zijn van iemand met zoveel geld en macht? Linkse journalisten als Akbar Ganji of Abbas Abdi, geëngageerd in het IIPF of Participatiefront van Mohamedreza Khatami, de broer van de president, hebben er werk van gemaakt Rafsanjani met alle zonden van het regime te beladen: niet de Imam Khomeiny maar hij zou de oorlog tegen Irak langer dan nodig hebben laten duren, niet de geheim agent Emami (die in de nor zelfmoord pleegde) maar hij zou verantwoordelijk geweest zijn voor de reeks moorden onder oppositionele intellectuelen en schrijvers. En is hij daar dan persoonlijk dan wel politiek verantwoordelijk voor? Het is veelbetekenend voor de staat van de Iraanse persvrijheid dat Ganji’s boek met beschuldigingen ongestoord in de boekhandels een bestseller ligt te wezen.

(De Rafsanjani-clan sloeg natuurlijk terug: dochter Faezi Hashemi, voorvechtster bij uitstek van de vrouwenzaak in de islamitische republiek, verspreidde het gerucht dat die lui van het Participatiefront allemaal nog bij de geheime dienst werkten, en na de verkiezing een nieuwe totalitair-linkse dictatuur voorbereidden. Faezi is, onverdiend en onrechtvaardig, het slachtoffer geworden van haar vaders afgang, aangezien hij waarschijnlijk de enige verkozene werd van zijn partij in Teheran en zij dus uit de boot viel.)

PRESIDENT VAN HET VOLK

De derde man in de driehoek is de president, Seyed Mohammad Khatami. Een onopvallende, beschaafde mollah van goede familie uit een bescheiden provinciestad. Minister van Cultuur geweest zonder veel sporen na te laten. En dan, plotseling, onstuitbare kandidaat voor het presidentschap dat eigenlijk al aan een ander was beloofd – maar wat bleek: hij was beleefd tegen de mensen, wat ze al twintig jaar niet meer gewend waren, en hij deed een paar vage beloften, en meteen gingen alle vrouwen en jongeren voor hem stemmen.

Khatami werd de president van het volk, maar algauw bleek dat hij tegen de president van Allah, de gids Khamenei, niets te vertellen had. Die erkent immers de politieke autoriteit van het volk niet, van verkiezingen of andere westerse nieuwlichterij. Khamenei controleerde bovendien het parlement, waar de conservatieven al sinds de revolutie de grote meerderheid hadden. En als het parlement naar zijn zin toch nog verkeerd stemde, controleerde hij de Voogdijraad, samengesteld door hemzelf uit betrouwbare geestelijken, en ook de Controleraad die voorgezeten wordt door Hashemi Rafsanjani… Twee instanties die de beslissingen van het parlement ongedaan kunnen maken. Zo ontstond de ‘geblokkeerde’ situatie van de afgelopen paar jaar, waarin al wat één kant besliste, vernietigd, gesaboteerd of ontkend werd door de andere kant en omgekeerd, waarin de president ‘zijn’ minister feliciteerde die vervolgens door de conservatieven voor het gerecht gedaagd werd en, na een politiek proces vol doorgestoken kaarten, voor jaren de nor inging.

Het is gemakkelijk de nor in te gaan in Iran, zegt een vriend achteraf, en het is heel moeilijk er weer uit te komen: om iemand op te sluiten, is er maar één handtekening vereist, om iemand vrij te laten, zijn er wel twintig handtekeningen nodig.

Intussen is Khatami razend populair, al loopt iedereen op hem te kankeren, dat hij maar de minste van twee kwalen is, dat hij mooi praten heeft maar niets uitvoert – populair zelfs bij de bourgeois-mevrouwen in Noord-Teheran, die elkaar opbellen om te zeggen, ‘die arme Khatami zag er weer zo moe uit op tv, wat hebben die rotzakken hem weer aangedaan?’ Het resultaat van de verkiezingen was eigenlijk wel een aangekondigd resultaat.

Deze verkiezingen zijn de derde die door Khatami en de hervormers gewonnen worden. Ze moeten hem, in de ogen van het Iraanse volk, verlossen van dat vijandige, alles blokkerende parlement, zodat hij eindelijk zijn beloften kan waarmaken en diepgaande hervormingen kan doorvoeren. Deze verkiezingen zijn, zegt professor Mahmoed Abdollahzadeh, de laatste kans die Khatami van het volk zal krijgen.

Het is dinsdagavond en met Saied, uitgever van beroep, lopen we van taxi naar taxi op het Vanakplein, waar kandidaten verkiezingspropaganda hebben uitgedeeld. In zijn wijsheid heeft het regime grote plakkaten, affiches en traktaten verboden (voor het plakken, kleeft men veel kleine papiertjes op één groot vel), zodat het grote plein als met confetti bestrooid lijkt, en Saied, die professioneel dag in dag uit moet opboksen tegen papierschaarste, in alle staten raakt: ‘Wat een verspilling! Had ik maar een auto, ik ging al dat papier oprapen voor recyclage, daar valt vast nog geld aan te verdienen ook!’

DE MILJOENEN STEMMEN

En zo zijn ook de laatste dagen en die fatale vrijdag 18 februari voorbijgegaan, zonder botsingen, zonder bomaanslagen van de moedjahedien, zonder staatsgrepen van een bange rechterzijde. Op verkiezingsdag zijn we van stemlokaal naar stemlokaal gekoerst, van de universiteit in het centrum van de stad naar moskeeën diep in Zuid en heiligdommen hoog in Noord – maar uiteindelijk waren het alleen de kleren van de mensen die verschilden: iedereen verklaarde blij op Khatami te stemmen (en bedoelden ze dan op de president, of op zijn broer die de IIPF-lijst aanvoerde?), kandidaat Rafsanjani werd weggehoond, en aan de conservatieven maakte men geen woorden vuil. Met nog een grotere opkomst dan bij de verkiezing van Khatami zelf, stond het ’s avonds al vast dat dit een verpletterende overwinning ging worden. Maar al die miljoenen stemmen moesten eerst nog met de hand geteld worden, alvorens duidelijk zou worden voor hoeveel kandidaten of voor welke steden een tweede ronde nodig zou zijn. Haast niemand had die eerste dag durven voorspellen dat er voor Teheran helemaal géén tweede ronde diende te komen.

Het Participatiefront heeft alle andere fracties verpletterend verslagen. In Teheran, maar ook in de rest van het land, tot in conservatief religieuze bastions als de heilige stad Mashad toe. De vraag, aan de plotseling spoorloos verdwenen overwinnaars was dan: hoe moet het nu verder? Hebben jullie eigenlijk wel een regeerprogramma? Dat bleken ze niet te hebben, niemand had namelijk gedacht dat de overwinning zó groot zou zijn. ‘Wat we gaan doen, ik geef toe dat het een beetje moeilijk ligt,’ zei Ali Reza Alavitabar, prof in planning en sociaal onderzoek, maar ook hoofdredacteur van de krant Sobh-e Emrooz, ‘is de economie opkrikken, de democratie invoeren, de opening van dit gesloten land op de wereld verder zetten.’

Het spijt Alavitabar dat dat wat abstract klinkt, maar zelfs een prof in planning en sociaal onderzoek kan niet één-twee-drie een coherent programma uit zijn mouw schudden. Zullen ze de regering doen wijzigen? Als het aan hém ligt wel, maar aan wie ligt het? Zullen ze de paraboolantennes toelaten? Zo’n verbod viel toch niet hard te maken. Zullen ze snel gaan, zullen ze traag gaan? Zeer traag en voorzichtig zullen ze gaan, zegt hij, zo voorzichtig ‘dat de conservatieven denken dat er niets gebeurd is.’ Dat hoor je vaak als aanbeveling, maar zal de jeugd dat ook zo graag vernemen, de jeugd die nergens meer in gelooft, in dit vernielde land, zelfs niet in Khatami en al zijn hervormingen?

DIEPE VERANDERINGEN

Wat is er gebeurd? Wat voor sociologische aardverschuiving gaat schuil achter deze Iraanse ommekeer? Anderhalf jaar geleden was al duidelijk dat het volk, en dan met name de vrouwen en de jeugd – meer dan de helft van de Iraanse bevolking is jonger dan twintig jaar oud en kent de revolutie en wat daarvoor kwam alleen van horen zeggen -, het regime van de conservatieve clerus kwijt wilden. De economische crisis bijt diep en metselt de toekomst dicht. Het van de wereld afgesloten land is als een gevangenis (ook een bonafide Iraniër moet heksentoeren uithalen om aan een visum voor een westers land te komen); de mondjesmaat doorsijpelende vrijheden – de nooit aflatende strijd om de persvrijheid, de film, de afkalvende censuur – smaken naar meer (waarom moest het regime, in de tijd van het internet maar in het land van de afschuwelijk vervelende tv, nu uitgerekend paraboolantennes als anti-islamitisch verbieden?); de vrouwen zijn het stilaan beu maar de helft of eenderde van hun stommeling van ’n vent waard te zijn, enzovoort.

Filosofen als Abdol Karim Soroush waren de ideologie van het regime van binnenuit te lijf gegaan: vanuit de logica van de islam zelf, en waren tot de conclusie gekomen dat de ideologie van de Gids en zijn velayat i faqih – en dat is de onaantastbare grondslag van het regime – islamitisch gezien nergens op sloeg. Soroush heeft dat geweten, maar omdat hij altijd is blijven vasthouden aan de notie van religieuze republiek die uit de revolutie voortkwam, heeft het regime hem niet geliquideerd. Nu is hij, zeggen sommigen, door de evolutie van de maatschappij zelf voorbijgestreefd. Want die wil geen religieuze republiek meer, en ook geen idealistische bruggen tussen godsdienst en maatschappelijk leven. De mensen hebben er genoeg van, zegt professor Abdollahzadeh in zijn cultureel onderzoekscentrum in Teheran, ze willen niet meer aan een systeem dat hun leven wil bepalen met godsdienstige voorschriften. Moslim zijn ze nog wel, en dat zullen ze blijven, maar dit soort religieus regime heeft voor hen zijn tijd gehad. Al die tijd lang, twintig jaar lang, hebben ze een dubbelleven geleid, een privé-leven en een openbaar leven, dat willen ze niet meer. ‘Ze willen niet meer doen alsof ze al die dingen serieus nemen waar ze allang niet meer in geloven. Dat is een radicale verandering.’ Als je van godsdienst een ideologie maakt, zegt Abdollahzadeh nog, moet je uitkijken dat je de houdbaarheidsdatum niet overschrijdt. Dit systeem heeft vijftien jaar lang schijnbaar gewerkt, maar nu is het niet meer geschikt voor consumptie.

Zijn collega Musa Dibadj, de filosoof, had er in diep pessimisme al op gewezen dat de mensen die onder de sjah eisten dat er moskeeën zouden worden gebouwd, nu niet meer naar de moskee gaan. Ze zullen wel gelovig zijn, maar ze weigeren het collectieve, het politieke aspect van hun godsdienst, waar ze een eigen, afgeschermde relatie mee hebben. ‘Soefisme en mystieke beleving zijn tegenwoordig in de mode in Teheran.’

Ieder voor zich in een revolutionair regime dat zijn houdbaarheidsdatum overschreden heeft? Een logisch antwoord, een voorspelbare terugslag (achteraf gezien voorspelbaar) op de wakkergeschoten, politiek militante sjiieten waar Dr. Soroush zoveel mee op had – maar die ook geen programma voor deze samenleving bleken te hebben? En wat kan daarvan komen? Tijdens de campagne kon men op elke meeting kleine groepjes aantreffen die portretten van Dr. Mossadegh meedroegen, de antikolonialist en nationalist die indertijd de olie nationaliseerde. Nationalistische slogans en liederen werden trouwens door alle partijen gebruikt. Zo wordt de postrevolutionaire, postreligieuze ideologische leegte opgevuld. Niemand weet hoe het nieuwe parlement zich tot de echte macht in het land zal verhouden, wat er van de hervormingen zal komen, wie beslist over de relaties met de VS of – oei! – met Israël. Maar wat wél gefluisterd wordt, is dat het in Iran met de politieke islam gedaan is. Het islamitisch fundamentalisme is op sterven na dood, en de noodzakelijke hervormingen zullen er komen. Het wachten is op iemand die dat ook openlijk durft te zeggen.

Laat het woensdagavond zijn. In de toenemende schemering van de ondergaande zon staan tien mannen tot hun schouders in het koude water van de Kaspische Zee. Tien vissers, die urenlang in het water hun netten binnenhalen. Vijf andere mannen zijn met een bootje in de weer, met een tractor die traag het net het strand op trekt. Vijftien families leven hiervan, het hele dorp komt, als het uur daar is, de vangst bekijken – en zien of het net ook de dode terugbrengt, die eergisteren overboord geslagen is. Kilometers netten moeten ontward, nagekeken, hersteld. De laatste bewerkingen moeten, na een onwaarschijnlijke zonsondergang, in het licht van schijnwerpers gebeuren: het oprapen van een dertigtal vissen misschien, het terugwerpen van de kleintjes terwijl het koud wordt aan de waterkant. Geen dooie dit keer. Een toevallig beeld: zoveel moeite, werk en kou voor zo weinig, dat evengoed anders haalbaar was geweest?

Foto’s: Maria Fialho

Sus van Elzen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content